Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet bedroefd als die geen hoop hebben

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet bedroefd als die geen hoop hebben

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN PASTORALE BRIEF

„Doch, broeders, ik wil niet, dat gij ontketende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God hen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem". 1 Thessalonicenzen 4 : 13, 14.

Die ontslapen zijn

Het gaat Paulus in het nu volgende deel van zijn brief om een ander onderwerp. Hierover hebben hem kennelijk vragen bereikt of Timotheüs zal met die vragen terug gekomen zijn. In de gemeente leeft bange vrees over het lot van reeds overleden gemeenteleden.

Paulus spreekt over „degenen, die ontslapen zijn". Ontslapen is een verzachtend woord voor „sterven". Jezus gebruikt het na de dood van Lazarus: Lazarus, onze vriend, slaapt" (Joh. 11 : 11). En van de rechtvaardigen lezen we in Jesaja 57: zij zullen rusten op hun slaapsteden" (vs. 2).

Met het woord „slapen" „wordt de bitterheid des doods verzacht" (Calvijn). Door de dood van Christus is immers de prikkel des doods weggenomen. De angel is er uit. Christus heeft de dood gedood. Hem zijn macht ontnomen. Hij Die sterker bleek en daarom overwon. De strik des doods brak voor Christus los. De dood kon Hem niet houden. Maar moest Hem laten gaan. Wel, omdat Hij stierf, is de dood voor al degenen die zich de Zijnen mogen weten een inslapen, een ontslapen, om eeuwig te ontwaken. Gods kinderen zijn al gestorven in hun leven. Ze hebben de dood al achter zich en daarom het leven voor zich. Hun dood is niet meer een betaling voor de zonden, maar een afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven. Die ontslapen zijn. Wel, over het lot van hen bestaat in de gemeente onzekerheid. „Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn..." Wat weten ze dan niet in Thessalonica? Waarover verkeren ze in het ongewisse? Hoe er nu over die leden van de gemeente gedacht moet worden. We moeten beseffen dat de gemeente Gods in die tijd sterk leefde bij een spoedig wederkomen van Christus. Ze stond in de grote spanning van de komst van Christus. Ze dachten die terugkomst allen mee te maken en te beleven. En zolang iedereen in leven bleef, gaf dat geen problemen. Maar de moeilijkheden kwamen, toen sommigen ontsliepen. Vóór de komst van Christus. En nu is er over die ontslapenen vrees en onzekerheid. Zouden zij nu niet tevergeefs in Christus hebben geloofd en op Hem hebben gebouwd? Zullen zij nu toch nog die heerlijke toekomst ontgaan en mislopen? Uit het verdere van Paulus' woorden blijkt dit alles. Men is bang dat de ontslapen broeders en zusters achter zullen staan bij hen die bij Christus' wederkomst nog in leven zijn. Of, niet alleen achter zullen staan, maar er misschien wel helemaal buiten zullen vallen. Kortom, ze zijn „onwetend van hen, die ontslapen zijn". Om met de titel van een bekend boek te spreken, ze zitten in Thessalonica met de vraag: „Waar zijn onze doden? " En omdat ze met deze bange vraag worstelden, waren ze ook in diepe rouw gedompeld. En daar gaat Paulus nu tegen in.

Als die geen hoop hebben

Omdat ze in Thessalonica niet weten waar hun doden zijn, zijn ze bovenmate bedroefd. Ze treuren zeer. Daartegen verzet Paulus zich. „Opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben". Omdat de gemeente niet het rechte zicht heeft op Gods handelen met de Zijnen, treurt men net eender als de mensen die in het aangezicht van de dood geen hoop hebben. „De anderen", dat zijn dezelfde mensen als „degenen, die buiten zijn" (4 : 12). De ongelovigen, de onbekeerden. Mensen die nog in hun natuurlijk bestaan leven. Die vreemd zijn aan het werk van de Heilige Geest in de wedergeboorte. Paulus schetst in een andere brief hoe dat leven is: ...dat gij in die tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld" (Ef. 2 : 12). Geen hoop hebbende! Leven buiten de geestelijke kennis van Christus, is een leven zonder hoop. Een leven zonder enige verwachting. Omdat het geen fundament heeft. Als de stormwind van de dood gaat waaien, valt het levenshuis. Het is niet op de steenrots gegrond. Die „buiten zijn" hebben geen hoop. Geen hoop ten aanzien van de dood. De oplossing lijkt te zijn om te

zeggen: dood is dood, weg is weg. Dat is het „geloof" van hen die „geen hoop" hebben. Anderen verkondigen hun hope-loosheid ten aanzien van de dood door te beweren dat ze het wel zullen zien wat ervan komt.

De anderen, die geen hoop hebben. Ja, we zijn bij de een of bij de ander. We staan aan de ene kant of aan de andere kant. Geen hoop hebben. Wel hoop hebben. Onderzoek uzelf hierin. Want hier komt het op aan. Waar komt het op aan? Dat we Christus leren kennen. Hij is de Hoop der heerlijkheid. Buiten Christus is geen leven. Ook geen hoop. De anderen die Christus niet kennen, hebben geen hoop en treuren daarom zeer wanneer de dood zijn intrede doet.

Nu doet het zich in Thessalonica voor dat ook de kinderen Gods treuren over hun ontslapenen, omdat ze onwetende zijn in deze zaak. Maar, broeders, dat wil ik niet, zegt Paulus. Dat mag ook niet. Dat zou het werk van Christus krachteloos maken. Wij zijn niet bedroefd, behoeven niet bedroefd te zijn als die anderen die geen hoop hebben. In het volgende vers zet hij dan nader uiteen waarom ze niet bedroefd hoeven te zijn.

Paulus bedoelt hier te zeggen dat het leven in de hoop de droefheid van de christenen mag matigen, betrekkelijk mag maken. Het sterven van een geliefde roept droefheid op. Dat wordt hier niet verboden. We hoeven, zo zegt Calvijn bij deze tekst, niet alle menselijk gevoelen af te leggen en als een steen ons te verharden. „Niet alle droefheid over de gestorvenen verbiedt hier de apostel. Die droefheid bewees Jezus toen Lazarus was overleden (Joh. 11 : 11), de gemeente toen Stefanus was gestenigd (Hd. 8 : 2) en Paulus toen hij hoorde dat Epafroditus dodelijk ziek was (Fil. 2 : 27), maar hij spreekt hier alleen van de onmatige en heidense droefheid" (Kantt. SV) „Der godzaligen droefheid zal vermengd wezen met vertroosting, die ze tot lijdzaamheid zal onderwijzen" (Calvijn). En waar komt die lijdzaamheid dan vandaan en waardoor wordt ze veroorzaakt? Wel, „door de hoop der zalige onsterfelijkheid, welke een moeder is van de lijdzaamheid". De doden die in de Heere sterven noemt de Schrift zalig. Daarom, zo zegt Calvijn, mogen we deze doden niet „bovenmate bewenen, omdat ze allen weer opgewekt zullen worden". De ongelovigen jammeren luid en maken bij de baar veel misbaar, want ze kennen deze hoop niet. Ze hebben de dag geplukt, maar nu is alles weg en valt er niets meer te plukken dan alleen de wrange vrucht der zonde: e eeuwige dood. „Maar wij die van de wederopstanding onderwezen zijn, betaamt het niet dan matige rouw te dragen. Over hen die in Christus ontslapen zijn, past matigheid in de droefheid". Want de droefheid van de Kerk des Heeren is anders dan de droefheid der wereld. De droefheid van de Kerk Gods is vermengd met hemelse vreugde, opstandingsblijdschap. Een koningskind wordt uitgedragen. Straks leidt men haar in staatsie uit haar woning in kleding, rijk gestikt, tot haren Koning. Ondanks de smart die het vlees van de nabestaanden doorwondt om het heengaan van geliefden, toch mag er over hen die in Christus ontslapen zijn slechts matige rouw zijn. Ze hebben toch een goede ruil gedaan ? Ze zijn voor eeuwig beter af? Ze zijn nu voor altoos het eigendom des Heeren? Geen zonde verlokt meer, geen satan kwelt meer, het eigen vlees is afgestorven.' Daarom, Thessalonicensen, wees niet bedroefd als de anderen die geen hoop hebben. „Dewijl de gelovigen weten dat zij uit deze wereld verhuizen, opdat zij eindelijk in het rijk Gods verzameld worden, zo hebben zij zulk een reden niet om droevig te zijn". (Calvijn)

Niet bedroefd als die geen hoop hebben. Deze regel staat weieens te lezen op een rouwbericht. Bedoelen we het dan ook altijd als Paulus hier? Soms heb ik weieens de indruk dat wij het bijbelse woord over , , de hoop" hebben ingewisseld tegen het veei minder vaste „een klein hoopje hebben". W 7 e weten niet zeker of de overledene zalig is afgestorven, maar we hebben wel een beetje hoop. En daarom vermelden we: we treuren niet als degenen die geen hoop hebben. Maar zo bedoelt de apostel dit woord niet. De Kerk des Heeren is niet bedroefd bij het heengaan van hen die in de Heere gestorven zijn, omdat ze weten: hij of zij is ontslapen en is voor altoos bij de Heere. Daar bestaat geen twijfel over. En daarom zijn ze niet bedroefd als zij die deze hoop niet kennen. Hier is geen onzekerheid, hier mag geen onzekerheid zijn. Dat wil Paulus de Thessalonicensen juist bijbrengen. „Ik wil niet dat gij onwetende zijt van degenen die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben".

Ik las in een commentaar (Bolkestein) de woorden van Aristides: „Wanneer een rechtvaardige onder hen (de christenen) de wereld verlaat, verheugen ze zich en danken zij God en begeleiden zij zijn lichaam alsof hij was verhuisd naar een andere plaats". Kennen wij dat nog onder ons? Is er dat nabije leven met de Heere nog? Kunnen we het Paulus nog nazeggen: Het zij dan dat wij leven, hetzij dan dat wij sterven, wij zijn des Heeren?

„Jamaar", zegt dan een trouwe kerkganger weieens tegen je, „dat kan een mens toch nooit helemaal zeker weten waar hij heen gaat na zijn dood? Dat moet je toch altijd maar afwachten? Ik vind het maar hoogmoedig als ze op de rouwkaart durven zetten: in Christus ontslapen". Wat zou de apostel heilig toornen tegen deze onwetendheid over hen die ontslapen zijn in hun Heere en Heiland. Wat is er óp dit punt menigmaal een grote onkunde. Wat wordt er weinig geleefd uit de volheid van Christus. Wat wordt er vaak geleefd en gepreekt alsof Christus zo'n karige Borg en Middelaar voor Zijn volk is. Karig in het leven en benauwd in het sterven. Broeders, zegt Paulus, dat wil ik niet. Ik wil niet dat u zo onwetend bent over hen die ontslapen zijn en dat u treurt als de mensen die geen hoop hebben.

Wederbrengen met Jezus

„Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan..." In deze woorden vat de apostel zijn prediking samen. Hierop is het leven des geloofs gebaseerd. Op het sterven en de opstanding van Christus. Daarin ligt het handelen Gods tot zaligheid van Zijn Kerk vervat. Dit is het fundament. „Jezus, Uw verzoenend sterven, blijft het rustpunt van mijn hart". In Jezus' sterven en opstanding ligt het heil verankerd, is het daarom voor eeuwig vast. Dat zijn de feiten waarop het heil rust. En vandaaruit draagt de Heilige Geest dat harten en levens binnen. Want het is: indien wij geloven. Het komt op geloof aan. Niet maar een verstandelijk aannemen dat de feiten zo liggen. En een aannemen dat het daarom ook voor ons wel waar is. Nee, geloven is het eigen werk van de Heilige Geest in ons. „De Heilige Geest begiftigt het met heilvattende geloof om Christus te kennen en te omhelzen" (I. Kievit).

Wel, zegt de apostel: daarin ligt toch uw geloof begrepen: Jezus is gestorven en opgestaan. Het valt op dat Paulus de naam Jezus gebruikt, en niet Jezus Christus. Jezus is de naam voor de Zoon van God naar Zijn menswording. Zo heeft Hij geleefd, is Hij gestorven en opgestaan. Christus werd Hij om Jezus te kunnen zijn. Jezus, Zaligmaker. Hij maakt zalig. Hij verlost van het grootste kwaad en brengt tot het hoogste goed. En dat deed Hij in Zijn dood en opstanding. Jezus stierf. O, wat een bitter kwaad heb ik gedaan tegen de allerhoogste God? Hoe diep ben ik gevallen. Het heeft Jezus in de dood gebracht. Maar Jezus stond op. De Vader rechtvaardigde Zijn Zoon. De schuldbrief is getekend. De schuld is uit Gods boek gedaan. Dood, waar is uw prikkel.

Kijk, wil Paulus nu zeggen tegen de Thessalonicensen, dat geloven wij nu van ganser harte, dat heeft Gods Geest ons leren verstaan door het wonder van Zijn herscheppende genade in onze eertijds zo dode harten. Maar omdat Jezus is gestorven en opgestaan, daarom hoeft u niet in de war te zitten over hen die ontslapen zijn. Want „alzo zal ook God hen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem".

Een uitlegkundig verschil heeft deze tekst veroorzaakt. Moeten we nu lezen: die ontslapen zijn in Jezus? Of: die ontslapen zijn, zal God in Jezus wederbrengen met Hem? Het eerste is op zichzelf waar. Van de kinderen Gods mag getuigd worden dat ze in Jezus ontslapen zijn. Hij heeft hun dood gedood en overwonnen. Door Hem is het voor hen slechts een inslapen om voor eeuwig te ontwaken. Maar gelet op het oorspronkelijke ligt de tweede vertaling meer voor de hand en is die te verkiezen boven de Statenvertaling.

We moeten nogmaals bedenken met welke vraag ze in Thessalonica zaten. Ze verwachtten de zeer spoedige terugkomst van de Heere Jezus. Maar dat duurde even en in die tijd stierven er verschillende kinderen Gods in de gemeente. Hoe is het nu met hen? Hebben ze zich dan toch vergist? Zullen ze achter komen bij hen die nog in leven zijn bij Jezus' wederkomst?

Nee, zegt de apostel. Jezus is gestorven èn opgestaan. Wel, door Jezus zal God hen die ontslapen zijn wederbrengen met Hem. God zal jullie ontslapenen w 7 eer terug brengen. En dat zal geschieden door de hand

van Jezus. God volvoert immers Zijn werk door Jezus. Door Jezus zal God op de jongste dag, op de grote opstandingsdag, alle ontslapenen weer terug brengen met Hem. De terugkomst van de Heere Jezus, zal ook de terugkomst van alle ontslapenen betekenen. Wat zal dat wat zijn, als op die grote dag Jezus wederkomt en Hij omringd zal zijn door al de Zijnen, die reeds delen in Zijn heerlijkheid. Verlangt u naar die dag? Of denkt u er met grote schrik aan? Waarom? Omdat Jezus een Vreemde voor u is. Hem kent u niet. Dan hebt u inderdaad alles te vrezen en niets te verwachten. Maar voor wie Jezus werd hun zondenvernieler, hun doodsoverwinnaar, hun Koning en Zaligmaker, zij kennen bij tijden zó'n heimwee, zó'n verlangen om eeuwig bij Hem te zijn. Wel, dat komt er wel van. God zal dat doen, staat er. En het hoofdstuk eindigt met: alzo zullen wij altoos met de Heere wezen, daar gaat het heen. We vertroosten elkaar met deze woorden. Wees niet bedroefd als de mensen die deze hoop niet kennen. Verheerlijk uw Koning door te leven uit deze hoop. Na de dood is het leven mij bereid. God neemt mij op in Zijne heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Niet bedroefd als die geen hoop hebben

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's