De onwankelbare\belijdenis der hoop
(5)
Geloof is niet alleen het fundament voor de hoop, maar tevens haar voedingsbodem, schreven wij de laatste keer. Het geloof geeft voedsel aan de hoop. Het geloof houdt immers aan de hoop het Woord der belofte voor. Hoe ruimer het geloof blikt, hoe rijker het veld van de beloften Gods zich opent. Het omvat Christus en al Zijn weldaden. Als de apostel opwekt dat het geloof en de hoop van de gemeente op God zal zijn, dan is het toch op die God, van wie we belijdenis doen met hart en mond, dat Hij is de almachtige Vader, Schepper des hemels en der aarde. In God de Zoon belijden we dan te geloven en in al Zijn gaven en schatten, die Hij verdiend heeft in lijden, sterven en opstanding. We geloven dan óók in God de Heilige Geest die ons de weldaden van Christus toeëigent, de gemeenschap der heiligen, de vergeving der zonden, de wederopstanding des vleses en het eeuwige leven. Dit alles ligt in het blikveld van het geloof en naar dit alles strekt de hoop zich uit.
Ik kan me indenken dat de gelovige, die met ernst iedere zondag dit in de gemeenschap met de heilige algemene christelijke kerk belijdt, juist daarin al zoveel vreugde heeft, dat de hoop gaat opleven. De moedergenade doet niet alleen de dochter geboren worden, maar voedt haar met en vanuit het Woord. „Overal dan waar het levende geloof is, moet het noodzakelijk de hoop op de eeuwige zaligheid als een onafscheidelijk metgezellin bij zich hebben, of liever uit zichzelf voortbrengen en doen voorkomen: Want indien de hoop weggenomen is, worden wij overtuigd geen geloof te hebben" (Inst. III-II-42). Het geloof wijst de hoop dus telkens weer op de rijkdom die de gelovige in Christus bezit, en waarvan hij overtuigd is dat die volkomen aan de dag zal treden in de openbaring van onze Heere Jezus Christus. Dan zal de dag aanbreken dat we al de beloften Gods in vervulling zien gaan.
„De hoop is niets anders dan de verwachting van die dingen, welke, naar het geloof gelooft, waarlijk door God beloofd zijn" (Calvijn). Een machtige volzin, waarin precies is samengevat wat we bedoelen met de verhouding van geloof en hoop. Wilt u weten hoe dit in de praktijk van het geloofsleven in zijn werk gaat? Wel, als het geloof gelooft dat God waarachtig is, dan zegt de
hoop: God zal op Zijn tijd en op Zijn wijze al die beloften waar maken. Als het geloof belijdt: Ik geloof in God de Vader, dan is het antwoord van de hoop: De Heere zal overal en altijd in mijn leven laten zien dat Hij Vader is. Dat geldt voor ieder onderdeel van het geloof in de Drieënige God. Het geloof mag Christus omhelzen en in Hem de vrede smaken van de vergeving der zonden. De open paradijspoort waar Luther van sprak binnengaan. Hier weidt dan mijn ziel met een verwonderend oog. Hier komt de eeuwige zaligheid in zicht en de hoop vangt aan met het zingen van het blij vooruitzicht dat mij streelt.
Het geloof gelooft dat het eeuwige leven geschonken zal worden, en de hoop verwacht dat het eens geopenbaard zal worden. U merkt dat het bijna overal over de hoop als over de toekomstige zaligheid gaat. Maar als we nu de zaak van de kant van de hoop bekijken, dan kunnen we met evenveel recht zeggen dat de hoop nodig is om het geloof in zijn aanvechtingen te ondersteunen. Om in de beeldspraak van moeder en dochter te blijven kunnen we dan stellen dat deze dochter voor haar moeder tot grote steun is op de weg door het land der vreemdelingschappen. Dan gebeurt het niet zelden dat de hoop het geloof moed inspreekt. Het geloof heeft nu eenmaal aanvechtingen te verduren en het geloof is aan inzinking onderhevig. Dat gaat nooit helemaal weg en daarom kan het geloof zoveel aan de hoop hebben.
De hoop ontvangt de kracht uit het geloof niet voor niets, de hoop heeft ook een taak en die taak is „te doen wat de profeet beveelt (Hab. 2:3); zeggen tot de aangevochtene: o de Heere vertoeft verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven." Zo omschrijft Calvijn de taak der hoop. Verder wijst hij er op dat de hoop niet alleen een naar binnen gekeerde taak heeft, maar ook naar buiten gericht. We leven toch in een wereld van spotters en de gelovige die zijn hoop op de Heere zijn God vestigt kan het van alle kanten horen: aar is de belofte van Zijn (Christus') toekomst? Er verandert jaar en dag niets op de wereld. De ongelovige, de onverschillige lacht er een beetje om. Er zijn ook anderen die er in onze tijd wel een beetje serieuzer op ingaan. Ze hebben een theologie van de hoop ontworpen, waarbij de tendens is: od wacht zo lang met die nieuwe hemel en aarde, wij maken vast een begin, wij geven vast hier en daar — en vooral hier en nu — gestalte aan onze hoop. Ik zeg dit wel een beetje in de volkstaal, maar in feite komt het daar wel op neer. Als de gestalten die wij er aan geven maar geen wangedrochten zijn. De eenzijdigheid waarmee men in de nieuwe en nieuwste theologie de hoop benadrukt ten koste van het geloof, wettigt de vraag of het eindresultaat van deze theologie der hoop niet een wanproduct is, waartegen God uiteindelijk zeggen moet: ij zult u geen gesneden beeld maken, want zo u mij voorstelt bèn Ik niet. Daartegenover nu zal de hoop in bijbelse betekenis op het fundament van de belofte Gods staan en met de vinger wijzen naar de toekomst, die niet wij maken, maar die van God zal neerdalen uit de hemel, het nieuwe Jeruzalem, een bruid gelijk, die voor haar Man versierd is.
Alzo kan nu de hopende gelovige nooit zonder het schild des geloofs en nooit zonder de helm die de naarn draagt „de hoop der zaligheid" door het leven gaan. Legt hij ook maar een ogenblik deze wapenrusting af, dan ligt hij gewond tegen de grond, net zolang totdat hij weer het zwaard des Woords hanteert en de vijand op de vlucht drijft. Geloof en hoop, u kunt ze geen van beide missen. U herinnert zich dat Christen in Bunyans Pelgrimsreis gesteund door broeder Hopende de doodsrivier doorkomt. Hopen van het begin tot het einde.
Het geloof is niet altijd even sterk, evenmin de hoop. Het is in de begintijd van het geestelijk leven meestal zwak. Er moet ook tijd zijn om te groeien, op te wassen in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus. Maar zonder het zwakke als waardeloos weg te werpen, mag er wel met nadruk op gewezen worden dat er ook nog een andere kant aan het leven van geloven en hopen is. Men krijgt wel eens de indruk dat het bij sommige mensen nooit verder komen mag, of liever dat het van sommige mensen niet verder komen mag dan arm en zwak en schraal en schriel. Dat is netzomin bijbels dan het zwakke niet te sterken. Wees er van overtuigd, wie sterk gelooft, heeft vurig lief en staat vast in de hoop. Daarom schreef ik de vorige keer dat er ook zekerheid der hoop is, die natuurlijk met de zekerheid des geloofs gelijke tred houdt. Naarmate het geloof dieper wortelt in de vaste belofte van God zal het hopen en verwachten toenemen. Wie Christus door een waarachtig geloof is ingeplant, zal Hem liefhebben, maar ook alles van Hem verwachten en altijd op Hem blijven hopen. „Wat is ons hopen anders dan als het lichaam getrokken worden tot het Hoofd in de hemel, zich laten troosten en regeren door Zijn Woord en Geest? De hoop is de honger van het geloof en de dorst der liefde naar de volle gemeenschap met Christus. De hoop is de heilige verslaafdheid van het geloof aan de gerechtigheid van Gods Rijk. De hoop is het hartstochtelijk verlangen der liefde om altijd bij de Heere te zijn" (J. Overduin).
Hoe ziet de hoop er nu uit?
Na gezien te hebben hoe geloof en hoop in relatie staan tot elkaar, vraagt nu de hoop apart onze aandacht. Hoe ziet de hoop er uit? Een opmerkzame lezer(es) zou mij meteen op de vingers kunnen tikken en zeggen: stelt de vraag verkeerd. Want Paulus leert dat de hoop niet te zien is. De hoop nu die gezien wordt is geen hoop (Rom. 8 : 24). U hebt natuurlijk gelijk. Maar als ik vraag hoe de hoop er uitziet dan bedoel ik niet die hoop zichtbaar te maken, maar dan ligt meer voor de hand de gedachte van welke aard die hoop is, wat is haar karakter en waardoor wordt zij bepaald. Dat heeft dan weer te maken met de zekerheid, met de vastheid van de hoop. U kent de schitterende trits uit het Doopsformulier wel: aarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde. Welnu, om die vaste hoop gaat het. Hoop in de betekenis van de genade van het hopen. Hopen als levensinstelling van een christen. De apostel Petrus hebben wij al horen spreken over een levende hoop (1 Petr. 1:3). Dat is al een heel belangrijk kenmerk dat de hoop van een christen een levende hoop is. Wel heb ik in het voorgaande gesteld dat die levende hoop het doel is van de wedergeboorte, en met name dan nader omschreven wordt als de onbevlekkelijke en onverwelkelijke en onverderfelijke erfenis, maar tegelijk moeten we hier ook in mee horen klinken de hoop als gave van de Geest, als vrucht van die wondere geboorte, de wedergeboorte.
De hoop heeft twee aspecten: de gemeente heeft iets ontvangen en tegelijkertijd wijst dit boven zichzelf uit naar wat nog komen moet. Geloven is hopen, geloofszekerheid is zekerheid van de hoop (M. H. Bolkestein). Bolkestein haalt dan met instemming H. Berkhof aan, die zegt „dat in het Nieuwe Testament de hoop niet gewekt wordt door het gevoel van verlies of gemis, maar door de zekerheid van een bezit, dat^tegelijk boven zichzelf uitwijst en heenwijst naar een nieuw en nog groter geschenk." Hoop is gefundeerd in de opstanding van Jezus Christus, door Bolkestein als volgt omschreven: „een levende hoop, geen ijdele bedrieglijke, lege hoop, geen hoop die een weerspiegeling is van onze menselijke dromen en verlangens. Hoop doet leven, omdat de hoop, deze hoop, niet in de lucht hangt. Zij ontspringt aan Gods grote daden in de opstanding van Jezus Christus. Zij heeft grond en inhoud."
De laatste garantie van deze hoop ligt in de opstanding van Christus en daarom is zij onbedriegelijk. Hier komt de grote tegenstelling aan het licht tussen niet en wèl wedergeboren. Van de mens van nature geldt dat hij zonder God en daarom zonder hoop in de wereld is (Efeze 2 : 12). Daar helpt hem al zijn optimisme geen zier. O zeker, er is ook veel algemeen menselijke hoop en verwachting. Daar is het leven vol van. Wij leggen beslag op al die mooie woorden als „hoop doet leven" en „zolang er leven is, is er hoop" en „moed verloren, al verloren". Maar weten we wel wat we zeggen? Vliegt, als het er op aankomt, die hoop niet weg als een herfstblad voor de wind? Dit „hopen" is geen hopen, omdat het sterfelijk is. „Deze hoop staat op een moerasgrond. Dit hopen wordt verslonden door de laatste machten van dood en graf, inplaats dat het zelf die vijanden verslindt. Dit hopen lijkt meer op een laatste wanhoopspoging om gered te worden door een laatste strohalm, die ook afbreken zal" (J. Overduin).
Maar de levende hoop is van een ander gehalte, en daarom ook niet te duiden met een woord als „misschien", maar aan te geven met een woord als „zekerheid". Een levende hoop, een onsterfelijke hoop, die dwars door ondergang en teleurstelling, gevangenschap en ziekte, dood en graf, ja over Gods gericht en heiligheid heen blijft hopen. Het wordt in de storm geworpen en toch zegt Job: Al zou Hij mij doden, zo zal ik nog op Hem hopen. A. Kuyper heeft eens gewaarschuwd tegen de devaluatie en verwereldlijking van schriftuurlijke termen en
gezegd dat de prediking daaronder lijdt en het specifiek christelijk karakter van de gemeente er door teloor gaat. En ergens anders las ik: „Hoop gaat als een pelgrim door deze wereld. Ieder weet dat zij in een andere wereld geboren is; haar taal en beweging zijn anders dan stervelingen eigen is."
Met één pennestreek tekent de berijmde psalm de hoop van Gods kinderen: „Die zijn hoop in 't hachelijkst lot vestigt op de Heere zijn God." Die is hoopvol gestemd, die is... zalig.
N. Tonge.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's