Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kinderen des lichts

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen des lichts

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN PASTORALE BRIEF

„Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des daags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchteren zijn. Want die slapen, slapen des nachts en die dronken zijn, zijn des nachts dronken. Maar wij, die des daags zijn, laat ons nuchteren zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde en tot een helm, de hoop der zaligheid". 1 Thess. 5 : 5—8.

Kinderen des daags

Gij zijt niet in duisternis. Wat zijn we dan wel? „Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des daags". Kinderen van het licht, „dat is met de ware kennis van Christus en van Zijn wil begaafd en denzelven als kinderen hun vader gehoorzaam" (Kantt. S.V.). Het licht is, hoe kan het anders, het Licht der wereld, Christus alleen. De gelovigen heten hier: kinderen van het licht, kinderen van de dag. Het wil de nauwe band weergeven tussen hen en het licht, de dag. Zoals kinderen bij hun ouders horen, op hun ouders lijken, zo horen dc gelovigen bij het licht, bij de dag. En zo lijken ze, als het goed is, op Hem Die hun Licht is geworden in de duisternis. Ze zijn kinderen van het licht en van de dag. Niet maar eens af en toe als die kinderen iets van dat licht zien of ervaren. Nee, gij' zijt allen kinderen des lichts. Allen, niemand uitgezonderd. De groten in de genade, maar eveneens de kleinen. Zij die wandelen in het licht, maar ook zij die op dit ogenblik door zoveel duisternis zijn omvangen en bezet.

Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des daags. Hoe weten ze dat dan, die kinderen? Wel, „wij zijn niet des nachts, noch der duisternis". De nacht, dat was hun vroegere staat, hun vroegere leven, hun eertijds. De duisternis, daarmee waren ze bevangen, daarin tastten ze rond en doolden her en der. Maar dat is niet meer zo. Uit die nacht en uit die duisternis werden ze gebracht tot het licht en de dag. Het Licht is doorgebroken, de schaduwen van de nacht zijn weggevlucht. Het is dag geworden, het is licht geworden. Denk erom, wil de apostel zeggen, dat is uw staat voor God geworden. En God heeft u in die staat niet gebracht om toch nog in duisternis rond te dolen.

Hoe is het met de kinderen des lichts en des daags? Letten we niet meer op de wolken die het zonnelicht verduisteren, dan op de kracht van de zon, ' voor wie een wolk maar een wolk is? Wandelen we niet vaak in duisternis omdat we met onze rug naar

het Licht zijn gaan zitten? Het Licht schijnt overal. Hij is gekomen voor Wie de schaduwen moeten wijken. Gij zijt allen kinderen des lichts. „Terwijl gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij kinderen des Lichts moogt zijn" (Job. 12 : 36). De apostel omschrijft hier de hoge roeping van de kinderen des lichts. Ze mogen niet leven als de kinderen der duisternis. Ze zijn niet meer van de wereld, dat wil zeggen: e zijn niet meer van de duisternis, van dc nacht. Ze staan in deze aan duisternis ondergaande wereld als lichten in de nacht waarin God vergeten wordt. De kinderen des lichts weten het: nze oudste Broeder komt weldra terug! Zijn beloftewoord is het licht waarin ze staan en leven. Dat Woord van Hem maakt ze tot kinderen des daags. De dag van de genade, de dag van het Nieuwe Verbond. Ze leven uit de woorden van Zijn mond. Dat is de dag! Het gaat naar de eeuwige dag en het eeuwige licht.

Die dag en dat licht werpen hun schaduwen ver vooruit. Och, wat laten de kinderen zich menigmaal weer in beslag nemen door dc nacht en door de duisternis. Ze leven, ze spreken alsof het nooit licht is geworden in hun Heere en Zaligmaker. Wat wordt de Heere tekort gedaan omdat ze zoveel aandacht aan zichzelf geven. De aandacht, het hart zij Hem gewijd. De kinderen zijn op Vader gericht, door Hem Die ze weer tot Vader heeft teruggebracht. Gij zijt kinderen des lichts. Menigmaal bestrijdt satan die werkelijkheid. Jij een kind? Dan zouden dc dagen der duisternis niet zovele zijn. En toch is het waar. Beef satan voor dit Woord, het vrijsprekende Woord van mijn God: gij zijt kinderen van het licht en niet van de nacht en niet van de duisternis. Niet meer de nacht. De nacht ligt achter ons. En wie de nacht achter zich heeft, die heeft de dageraad, ja de dag voor zich. Daar gaat het de apostel hier om. De Kerk leeft als kinderen van de dag naar de grote Dag. Daarom bevangt die dag hen niet, als hij komt.

Wakkere en nuchtere kinderen

Adeldom verplicht. Bij wat hoort wat. Nou ja, wat. Kinderen van de dag horen niet te slapen. Slapen laten we maar over aan de kinderen van de nacht. „Want die slapen, slapen des nachts." Slapen, dat hoort bij de nacht. Waken, dat hoort bij de dag. Slapen „dat is in vleselijke zorgeloosheid leven" (Kantt. SV). W T ie in de nacht door een grote stad rijdt, die ziet hier en daar lichten branden in de huizen. Daar zijn de mensen wakker, want er brandt nog licht. Maar in de meeste huizen is alles donker. De bewoners slapen. Zo is het met deze wereld. De meesten slapen. De lichten zijn gedoofd. Er wordt gedroomd van allerlei heerlijkheden, maar het zijn maar dromen en daarom worden de dromers bedrogen. Maar in het midden van die slapende wereld, leeft de Kerk des Heeren. Zij is wakker. Er brandt Licht in hun leven. Ze waken en dromen en slapen niet. Ze wachten, ze zien uit, ze bidden en roepen om de komst van hun Heere. Soms worden ze ook overmand door de slaap. Wakker blijven, roept de apostel. Laat die anderen maar slapen. Wij echter niet. Geef je niet over aan vleselijke gerustheid en zorgeloosheid. Horen we dat, kinderen des lichts? Niet slapen!! Bent u ingedommeld op, het bed van .welvaart of vleselijke wellust? Ontwaakt dan, gij die slaapt! Wijze maagden die in slaap zijn gevallen, beledigen de Bruidegom als Hij komt. Kunt u dan niet één uur met Mij waken? Dat gold in de hof van Gethsémané, maar dat geldt nog in de hof van het laatste der dagen. Als Christus in lijden is om de verachting cn de vertreding van Zijn Naam en volk. Kunt gij dan niet met Mij waken? Waken, dat hoort bij het wandelen in het Licht. Slapen hoort bij de dood, bij de nacht, bij de duisternis. Daar hoort ook het „dronken zijn" bij. „Laat ons nuchter zijn." Dat wil zeggen „laat ons cle zorgvuldigheden van deze wereld afleggen, die ons met hun zwaarte neerdrukken en laat ons ons vrij cn blijmoedig naar de hemel strekken". Dat doet ons „karig en sober de wereld gebruiken, opdat wij door haar verlokkingen niet verstrikt worden" (Calvijn). Nuchter zijn. Niet je laten bedwelmen door de schotels vol dampende Iinzenmoes die ons oog strelen. Nuchter zijn. Sober de wereld gebruiken. Karig delen in wat ons hier wordt voorgezet. Ons smaakt het andere maal, de spijzen van de tafel des Heeren. Zijn gunst, Zijn gemeenschap, Zijn goedertierenheid, die verzadigen onze ziel. Dat hemels Manna hetwelk is Christus,

Nuchter zijn en niet dronken. „Die dronken zijn, zijn des nachts dronken." Slapen hoort bij het „nachtleven", maar dronken zijn eveneens. Dronken is hier het tegenovergestelde van het nuchter zijn. Dronken zijn wil zeggen: bedwelmd zijn door het aardse genot, door wereldzucht. Zo dronken zijn, dat aan de dag van morgen niet gedacht wordt, dat de grote Dag uit het gezichtsveld is verdwenen. Door de stilte van de nacht galmt de dronkemansroep: nooit verloren! De wereld lalt en speelt in de duisternis van de nacht, ze danst en drinkt. Maar de hand van de Heere is al bezig te schrijven: Geteld, geteld, gewogen en te licht bevonden, uw koninkrijk van u gescheurd. Voor eeuwig verloren! Uit de roes van de dronkenschap ontwaken in de eeuwige nacht, in het helse vuur. Daar gaat het heen met allen van wie geldt: gij zijt kinderen des nachts, u slaapt en u drinkt u dronken aan de geneugten dezer wereld. O ontwaakt toch, wordt toch nuchter, gij die slaapt en dronken zijt!!

Intussen geldt de Kerk des Heeren dat ze nuchter heeft te zijn en de dronkenschap aan de wereld heeft over te laten. Althans, deze dronkenschap. Want de kinderen des daags zijn ook wel eens dronken, dronken in Christus' liefde, dronken in Gods goedertierenheid. Maar die dronkenschap mag niet doen vergeten dat we hebben te waken en nuchter te zijn. Het is nog de roeping van de kinderen des lichts om uit te gaan en op de ramen te bonzen van hen die slapen, om wakker te roepen die slapen en dronken zijn. Wordt wakker, gij die slaapt. Christus zal en wil ook over u lichten! Nog is het mogelijk van de nacht in de dag te worden overgezet. Laat ons niet slapen. Laat ons waken. Laat ons nuchter zijn. Wat houdt ons dan wakker? Wel, dat Hij gezegd heeft: Ik kom weer terug.

Het is laat, maar moeder is nog op. Waarom dan toch? Wel, Jan heeft gezegd: Ik ben voor 12 uur thuis. Het is bijna zover. Moeder waakt. Moeder luistert of ze zijn voetstap al hoort. Christus heeft gezegd: Ik kom weer terug, opdat u moogt zijn waar Ik ben. Daarom waakt de Kerk des Heeren. Velen slapen. Ze hebben niemand waarop ze wachten. Ze hebben niets om naar uit te zien. Ze leven van de hand in de tand en niet van de dag naar de Dag. Slapen, dromen, dronken zijn, geen toekomst. Dat is het beeld van de kinderen der duisternis.

Strijdende kinderen

„Maar wij, die des daags zijn, laat ons nuchter en zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs." Maar wij. Wat een verschil, wat een tegenstelling. Maar wij, die des daags zijn, laat ons nuchteren zijn. Dat verschil wordt gezien. Het verschil tussen de Kerk en de wereld is een verschil als tussen de dag en de nacht. Wij die des daags zijn. Niet: wij die beter zijn. Nee, die des daags zijn. Van de genadedag zijn. Van de nieuwe dag zijn. Van de dag die de Heere gemaakt heeft zijn.

Nog eens wordt het gezegd: laat ons nuchter zijn. Nee, de apostel vervalt niet zonder reden in herhaling. Het is gewoon nodig. Als je in de nacht in een auto rijdt en al je medepassagiers slapen, dan valt het niet mee om zelf wakker te blijven. En als heel je familie zich aan de dronkenschap van de wereld overgeeft, dan is de verleiding groot om ook zelf mee te gaan. Als de hele wereld waarin we leven zich meer en meer overgeeft aan de bedwelmende roes van brood en spelen, aan het levensgevoel van „na ons de zondvloed", als de dagen van Noach lijken te zijn teruggekeerd, wat is het gevaar dan groot dat ook de Kerk vergeet nuchter te zijn. Door het geloof heeft Noach dan ook de ark gebouwd en al die jaren van de bouw is hij nuchter en wakende gebleven door het Woord van de Heere. Daar hebt u het waar Paulus zijn lezers ook meeneemt. „Aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs". Nuchter zijn heeft met strijden te maken. Strijden houdt nuchter. En nuchter zijn doet strijden. Een dronken kerel ligt zo ondersteboven, hij is niet in staat te vechten. Maar de man die nuchter is, is gereed te strijden en in staat te strijden.

God roept Zijn Kerk op onder de wapenen. Voor slaap is er geen tijd. De Heere reikt een borstwapen, een harnas aan. Het bestaat uit twee delen: geloof en liefde. Dit wapen omsluit het bovenlichaam, het hart. Daar immers richt de vijand met name zijn pijlen op. Maar het hart is niet dodelijk te treffen. Geloof en liefde beschermen het. Ook voor het hoofd wordt een wapen aangereikt uit de wapenkamer van Christus „en tot een helm de hoop der zaligheid". Geloof en liefde omringen het hart, de hoop omsluit het hoofd. Let wel, dat hier twee verdedigingswapenen worden genoemd en geen aanvalswapenen. De kinderen des daags worden aangevallen. Maar ze bieden sterke wederstand. Geloof, liefde en hoop wederstaan

de aanvallen des duivels en der wereld. „Zo wie met geloof, liefde en hoop gewapend is, zal nergens ongewapend gevonden worden" (Calvijn). Wat een wapenen, smaalt de wereld soms. Geloof, liefde en hoop. Wat kun je daar nu mee beginnen?

Wij beginnen daar ook niets mee en wij zijn daar ook niets mee. We hebben geen geloof, geen liefde en geen hoop, als God het niet schenkt. Maar we zijn dan ook niet krachtig in ons zelf, maar alleen in Hem die kracht geeft. Van onszelf zo zwak, dat we niet één ogenblik kunnen bestaan. Wat blijft er over? Dit borstwapen: geloof en liefde. En deze helm: dc hoop der zaligheid. Geschonken wapenen. Niet om aan te vallen, maar om te verdedigen slechts. Een christen is niet agressief. Hij leert te dulden, dragen. Daarin draagt hij het beeld van zijn Koning Die als Hij gescholden werd, niet voederschold, maar gaf het over Dien Die rechtvaardig oordeelt. Daar hebt u het geloof, de liefde en de hoop in Hem.

Maar dat wil niet zeggen dat we daarom maar lijdelijk toezien cn lijdelijk afwachten en over ons heen laten komen. „Der christen leven is een voortdurende krijg: want de duivel houdt niet af hun hinderlijk en toornig te zijn" (Calvijn). Maar we strijden met gekregen wapenen. Het geloof in Christus, de liefde tot Christus en tot de broeders, de hoop op de zaligheid die komt en is beloofd. Het geloof verbindt door het Woord aan Christus alleen. De liefde houdt de gang en het leven er in. De hoop doet voorwaarts gaan, de hoop doet al het doorstane leed in welke strijd dan ook, vergeten en achterwaarts werpen. De hoop houdt hoofd en hart opwaarts gericht. Want de verlossing genaakt. Het gaat naar de zaligheid. Hier zijn we zalig geworden. Alleen het is nog: in hope. Straks wordt de hoop vervuld. Dat bewaart voor moedeloosheid. We gaan naar beter. Het beste komt nog. En het is soms hier al zo goed en zoet onder het vaandel van Koning Jezus. Wat zal het straks dan wel niet wezen als de hoop werkelijkheid wordt: de zaligheid die geen oog gezien en geen oor gehoord en in het hart van geen mens ooit is opgeklommen. Voorwaarts maar. Christenstrijders. De kinderen Israëls, ze trekken hier voort. Want het is hier Kanaan nog niet. Ze zijn kinderen van de dag. Slapen en dronken zijn, hoort niet bij hen. Nuchter zijn, en waken, de lendenen omgord, de kaarsen brandende. De kinderen van de dag trekken door de nacht der duisternis en ze worden op de kermis der ijdelheid omringd door dronkaards en spotters. Maar de eeuwige Dag komt. Dan wordt het eeuwig nacht voor allen die niet hebben gewaakt, die zijn gebleven in de duisternis waarin ze geboren waren. Maar de kinderen van het licht wisselen het wapen des geloofs in, het wordt aanschouwen. De hoop wordt afgelegd en ze worden in het bezit van de zaligheid gesteld. En dan blijft de meeste van de drie: de liefde.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kinderen des lichts

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's