Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Roeping tot het predikambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Roeping tot het predikambt

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ons blad was nog nauwelijks door de post bezorgd of een lezer belde reeds op. Het ging over de roeping van een predikant. Daarover werd immers in het nummer van vorige week iets gezegd, mede in verband met wat W. a Brakel daarover opmerkt in zijn Redelijke Godsdienst. Wilhelmus a Brakel heeft door zijn bekende werk door de eeuwen heen een gezaghebbende stem gehad onder het kerkvolk. Hij leefde van 1635 tot 1711 en hij is lange tijd predikant te Rotterdam geweest. In 1700 verscheen de eerste druk van zijn Redelijke Godsdienst, dat geen theologisch handboek, maar meer 'n eenvoudig geschreven verhandeling over het christelijk geloof en het christelijk leven kan worden genoemd. Maar juist daardoor heeft hij de eeuwen door een grote invloed kunnen oefenen, omdat zijn boek ook door eenvoudige kerkgangers gelezen kon worden. En dat heeft men dan ook gedaan. Veel drukken zijn er verschenen en ook thans is het nog in een prachtige uitgave bij De Banier te verkrijgen. Maar om op onze lezer terug te komen, hij wil nu wel eens precies weten wat Brakel over die roeping tot het predikambt zegt omdat men immers zo gemakkelijk enkele zinnen kan gebruiken om een eigen mening te onderstrepen, terwijl men daarmee toch geen recht gedaan heeft aan wat een man als Brakel hierover naar voren heeft gebracht. We willen daarom. proberen om aan het verzoek van onze lezer te voldoen. Hij vertelde dat zijn vader vroeger ook veel las in dit boek van Brakel, maar dat hij het zelf niet in zijn bezit heeft, zodat hij het niet kan nalezen. Meerdere lezers zullen het waarschijnlijk op prijs stellen er meer van te horen, daar immers juist de „roeping tot predikant" nog menigmaal onder ons kerkvolk onderwerp van gesprek is.

Wilhelmus a Brakel stelt de vraag „of er een zending van node is tot het herders en leraarsambt? " Op deze vraag geven sommigen een ontkennend antwoord, maar Brakel laat een duidelijk ja horen. Hij haalt daarvoor verschillende Schriftwoorden aan o.a. ook Romeinen 10 : 15: Hoe zullen zij prediken indien zij niet gezonden worden? " En zijn conclusie is dan ook: Niemand kan en mag prediken zonder zending. En wat verstaat Brakel dan onder die zending? Hij maakt onderscheid tussen een inwendige en een uitwendige zending. En dan zegt hij nadrukkelijk: Tot de inwendige zending behoort niet een buitengewone inspraak Gods. God doet dat nu niet of zeer zelden en men heeft daarop nu niet te wachten; daar zijn andere zaken waardoor men van zijn inwendige roeping kan overtuigd worden". En dan somt Brakel die zaken als volgt op:

1. Eene kennis van het ambt, en wat het inheeft een dienstknecht van Christus, de mond des Heeren te zijn, dat groote evangelie te verkondigen, onwetende den weg der zaligheid te leeren, menschen den duivel te ontrukken, en te brengen tot Christus; de bedroefden te troosten, tragen op te wekken, afgedwaalden wederom terecht te brengen, geveinsden en tijdgeloovigen aan zichzelven te ontdekken; de waarheid tegen de dwalingen te verdedigen, godloozen te bestraffen, ergerlijken te helpen weren van, en uit te werpen uit de kerk, der kerk luister toe te brengen, opdat ze door de heiligheid der belijders zij eene eer van Christus; zelf een voorbeeld te zijn, in staat te zijn om rekenschap te kunnen geven wegens de toevertrouwde zielen. Die deze en dergelijke zaken in den grond, en in hun gewicht niet kent, en op zijn hart brengt, hoe kan hij voornemen getrouw te zijn? Dit moet men kennen, overwegen, gevoelen, zal men bewust zijn van zijne roeping.

2. Lenige kennis van zijne bekwaamheid tot datwerk. Niet alleen, dat hij dc goddelijke waarheden in den grond verstaat, en met eene beschouwende kennis zich tevreden houdt, maar dat hij de kracht van die in zijn eigen hart gevoele, en daardoor bekeerd zij, zodat hij uit eigene bevinding daarvan kan spreken, en ook dat hij bekwaamheid hebbe om zijne gedachten wel uit te drukken, en dat zijne stem bekwaam zij om gehoord te kunnen worden. Al moet de beste zeggen: Wie is lot deze dingen bekwaam? zoo moet hij evenwel bewust zijn, dat hij eenige bekwaamheid hebbe. Van deze bekwaamheid zullen wij terstond breeder spreken.

3. Eene bizondere liefde (a) tot Christus om Hem bekend te maken, (b) Tot de kerk, om die als een reine maagd Christus toe te bereiden, en haar tot eer van God te doen blinken in licht en heiligheid. (c) Tot de zielen, zoo der onbekeerden, om ze uit het vuur te rukken, als der bekeerden, om ze te versterken, te troosten, en gedurig zielevoedsel te geven.

4. Eene gewillige verloochening van al wat aardsch is van eer, van goederen, ja van leven zelfs. Is hij van geringen stand, en beoogt hij door het predikambt in aanzien te komen, en goederen te verkrijgen, die is het geheele einde mis; hij was gelukkiger dat hij een schoenlapper werd, want in mijne oogen is er geen gruwelijker mensch dan een onherboren predikant, die de heilige dingen Gods gebruikt tot zijn eigen belang.

5. Een groote lust tot dat werk. 1 Tim. 3 : 1. Gedurige prikkelingen, om zich tot dat werk aan den Heere op te offeren. Bekommeringen, of hij al geroepen wordt. Benauwdheid over de bijoogmerken, als ze in het hart opkomen, die gedacliten doen hebben om het werk te laten staan, als de zwaarheid van het werk, en zijne onbekwaamheid hem tegen het werk doen aanzien, en in hem eene genegenheid verwekken om van het werk ontslagen te mogen zijn, als Mozes en Jeremia; maar dat de prikkelingen evenwel blijven, en de tegenredenen overwinnen, zodat hij voor den Heere meerder vrijheid heeft, en zich gewilliger bevindt dan te voren, omdat hij door de tegenredenen den grond zijns harten klaarder ziet dan te voren, en dat zijn hart hem niet veroordeelt, maar overtuigt van zijn oprechtheid in dezen.

Het is opmerkelijk dat Brakel zo nuchter en tegelijk zo helder over deze dingen spreekt. En wat nog meer is, zo Schriftuurlijk, want daar komt het op aan dat we in de kerk naar het Woord Gods luisteren en overeenkomstig dat Woord leven.

Bij de inwendige roeping komt ook nog de uitwendige. En daarvan zegt Brakel:

Tot de uitwendige roeping behoort mede niet wat buitengewoons, hoedanig was der profeten en der apostelen, 't zij geheel onmiddellijk, 't zij vergezelschapt met iets middellijks, gelijk:

Handelingen 13 : 2 en 3. Als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: onder Mij af, beiden Barnabas en Saulus, tot het werk waartoe lk hen geroepen heb. Toen vastten en baden zij en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan.

Waar wij spreken van de gewone uitwendige roeping, deze is van God, door middel van de kerk, kerk, zegge ik, niet overheden.

Dit laatste herinnert aan de worsteling van de kerk om van de staat los te komen. De overheden hebben immers lange tijd getracht om allerlei macht in de kerk uit te oefenen. Maar de kerk heeft haar eigen orde en de staat heeft daar geen enkele macht. Nu is dit geen punt dat alleen in het verleden heeft gespeeld. In de communistische landen zien we immers duidelijk dat de overheden weer macht in de kerk uitoefenen. De communistische regeringen geven de kerk zoveel vrijheid als ze haar willen toestaan en ze gebruiken hun stromannen, die ze op belangrijke posten in de kerk zetten, om op deze wijze hun doeleinden mede door de kerk te laten bevorderen. Daarom kan men nooit weten of de kerkelijke autoriteiten in de communistische landen hun eigen mening weergeven of gedwongen zijn te spreken naar hetgeen de regering hen voorschrijft. De kerk kan het nooit dulden dat de staat over haar heerst. De kerk heeft immers een andere Koning en die Koning heeft ze te gehoorzamen.

Nu mag niemand zich in de kerk indringen zonder de uitwendige roeping. Men kan niet zeggen dat men zich innerlijk geroepen weet en daarom recht heeft om het predikambt uit te oefenen. Daarom heeft Brakel ook op die uitwendige roeping de nadruk gelegd. Hij onderscheidt daarbij drie zaken:

De zending tot het herdersambt, de beroeping van en tot eene bizondere kerk, en de bevestiging in haar.

De zending geschiedt door vele samenvergaderde opzieners in classes of synoden. Eerst moet een nauw onderzoek gedaan worden én van het leven, én van de leer, én van de bekwaamheden dergenen, die zich aanbieden om Christus in zijne kerk te dienen.

2 Tim. 2 : 2. Betrouw dat aan getrouwe menschen, welken bekwaam zullen zijn om ook anderen te leeren.

1 Tim. 5 : 22. Leg niemand haastelijk de handen op.

1 Tim. 3 : 10. Dat dezen ook eerst beproefd worden, en dat zij daarna dienen, zoo zij onbestraffelijk zijn.

Na gedaan examen geschiedt de zending, namelijk, hun wordt in den naam van Christus macht gegeven te prediken, de sacramenten te bedie-

nen, de tucht te oefenen, en alles te doen, wat tot het herdersambt vereischt wordt.

Die zending geeft vrijmoedigheid om van de eene gemeente over te gaan tot eene andere hem roepende gemeente, welke verroeping ik niet acht als eene nieuwe zending, maar als een verzoek; kom over en help ons; welk verzoek men, zich met den Heere beraden hebbende, mag aannemen, om afslaan, naardat men oordeelt meest nuttig voor de kerk te zijn. Deze zending geeft vrijmoedigheid, om niet alleen in zijne bizondere kerk zich als eene gezant van Christus te gedragen; maar ook overal, waar men komt; want die zending is tot het ambt in 't gemeen.

Wat de roeping betreft naar een bepaalde gemeente, ze moeten op een wettige wijze, zoals die door de kerkorde is vastgesteld, gekozen zijn en die beroeping aanvaard hebben.

En daarop worden ze in die bizondere gemeente bevestigd door een van de classis gezonden leeraar met oplegging der handen, naar de voorbeelden in de heilige Schrift voorgesteld, en het bevestigde gebruik der kerk; doch de oplegging der handen geschiedt niet als iemand door verroeping tot eene andere gemeente overgaat.

En hoe pastoraal Brakel dan spreekt tot de predikanten komt duidelijk uit het volgende naar voren:

Laat een ieder herder en leeraar zich voor den Heere nederzetten, terug denken, en zichzelven al dus ondervragen, en daarop antwoorden. Ben ik al van God gezonden, of ben ik van mij zeiven geloopen? Wist ik wat het ambt inhield? Was ik overtuigd dat ik eenige bekwaamheid daartoe had, zoo ten opzichte van de uitwendige kennis, als ten opzichte van geestelijke ondervinding van de wedergeboorte, van geloof, van hoop, van liefde, van heiligheid, van handelingen Gods met de ziel, van den strijd, van verscheidene staten van de ziel, om uit den schat mijns harten oude en nieuwe dingen voort te brengen, en om een ieder naar zijne gestalte aan te spreken, en een ieder in 't openbaar en in 't bizonder uit eigene ondervinding zijn bescheiden deel te geven, en van het hart te spreken? Had ik een bizondere liefde om Christus te prediken, om zielen te bekeren, Om de kerk op te bouwen? Gevoelde ik gedurige prikkelingen in mijn gemoed, om dat werk te aanvaarden? Was ik wel bekommerd, of de Heere mij al zond, en heb ik al veel gebeden om het te weten? Heb ik wel begeerig geweest om het werk te mogen laten staan, ziende de grootheid van het werk, en mijne onbekwaamheid, en werden die begeerten van het te mogen laten staan, telkens wederom overwonnen door de liefde tot dat werk, en werd ik telkens, gerust gesteld en in mijn voornemen bevestigd? Kwelden mij de bijoogmerken, die telkens wederom verdwenen door het zien van den oprechten grond in de tegenwoordigheid des Heeren? Gevoelde ik eene verloochende gestalte des harten, om en goed, en eer, en leven voor den Heere Jezus en zijne kerk op te zetten? Of heb ik alleen gezien op eer en aanzien, op goederen, om daardoor te komen tot verbetering van mijnen lichamelijken toestand, die buiten dat ambt arm en gering zou geweest zijn, en omdat ik nu zoo verre in de studiën was gevorderd, dat het er nu mede door moest? Heb ik wel ooit mij zeiven in deze dingen beproefd, of ben ik zonder onderzoek maar toegeloopen?

En in opzichte van de uitwendige roeping: Hoe ben ik aan deze plaats gekomen? Heb ik ook de opzieners der gemeente gevleid, en hunne gunst gezocht? Heb ik vrienden opgemaakt om over hen te beschikken, zijn er ook geschenken gegeven? Heb ik het ook begonnen met de wereldlijken, om door die der gemeente opgedrongen te worden?

Brakel wijst er dan verder op dat iemand die niet echt geroepen is wel schrikken mag, daar immers op dat werk geen zegen kan rusten, maar integendeel het oordeel openbaar zal komen. Maar de gemeenteleden hebben over de inwendige roeping niet te oordelen. En overigens hebben ze hun predikanten die wettig beroepen zijn als een gezant van Christus te erkennen. Wanneer hij dat niet is, komt dat vanzelf openbaar. Wanneer het Woord Gods recht gepredikt wordt, dan heeft men zich daarmee tevreden te stellen. In deze weg kan en mag men ook zegen verwachten.

En hiermee hebben we aan het verzoek van onze lezer voldaan. We hopen dat vele lezers hier iets van kunnen leren en dat ze in elk geval stof tot nadenken hebben. Immers, over predikanten en over hun roeping wordt menigmaal zo hard geoordeeld. Laten we echter beginnen met de hand in eigen boezem te steken. Dat geldt vanzelfsprekend ook van de predikanten. Dat heeft Wilhelmus a Brakel ons allemaal duidelijk willen leren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Roeping tot het predikambt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's