De bede
Er is in de laatste jaren zoveel gesproken over „de bede" dat we eigenlijk niet nader hoeven te omschrijven wat we daarmee bedoelen. Het is de bede om Gods hulp en leiding die in de laatste eeuw bijna elk jaar in de troonrede was opgenomen aan het slot. Toen ruim vier jaar geleden het socialistische kabinet Den Uyl — socialistisch met een wit randje — met zijn werkzaamheden begon, was het één van de eerste besluiten van dit kabinet om „de bede" uit de troonrede te verwijderen. Dit socialistische kabinet had in elk geval Gods hulp en leiding niet meer nodig. En de antirevolutionaire en rooms-katholieke ministers, die het witte randje vormden aan het kabinet hebben zich daarbij neergelegd. Daaronder was ook de huidige minister-president Van Agt. Dezer dagen heeft hij verklaard dat hij zonder meer geen voorstander is om de , bede' weer terug te brengen in de troonrede, maar dat hij dit wel zal overwegen wanneer een groot deel van ons volk daarom zou vragen. Van verschillende kanten zijn we nu benaderd met de vraag of hier niet een taak ligt voor allen die leiding geven aan kerken en verenigingen om ieder op te wekken om de ministerpresident te laten weten, dat men het nodig acht op deze wijze de afhankelijkheid van Gods leiding en zegen, ook in het politieke en staatkundige leven, tot uitdrukking te brengen.
Er ging een schok door het christenvolk van Nederland toen bleek dat „de bede" in de troonrede was weggelaten. Dat was één van die ogenblikken waarin men duidelijker dan ooit besefte hoever ons volk was afgeweken en hoe groot het verval was geworden van ons volk, dat eenmaal een christelijke natie kon worden genoemd. Ineens kwam openbaar hoever de ontkerstening was voortgeschreden. En het werd diep doorvoeld toen het vorige kabinet zonder meer een streep zette door God en openlijk betuigde door het schrappen van Zijn Naam dat men in elk geval in de arbeid van het parlement en van de ministerraad niets meer met de Heere te maken wilde hebben. En vanzelf moesten we denken aan de woorden van psalm 2: „De koningen der aarde stellen zich op en de vorsten beraadslagen tesamen tegen de Heere en Zijn Gezalfde, zeggende: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen". En de psalmist vervolgt dan: „Die in de hemel woont zal lachen; de Heere zal hen bespotten".
De grote kerkhervormer Calvijn, die zijn stempel heeft gezet op het kerkelijk leven in ons land, bracht vier grondbeginselen naar voren waarin de plaats en de functie van de overheid duidelijk werd aangegeven. In de eerste plaats kan hier genoemd worden: Elk schepsel moet Gods eer verhogen, ook de overheid die van God is ingesteld. De magistraten en overheden zijn van God ingesteld opdat ze een voorbeeld zullen zijn van het prediken van Gods lof. Daartoe is immers ook de wereld geschapen, opdat de mensen die daarin gesteld zijn de majesteit en heerlijkheid van God de Schepper zullen dienen. In de tweede plaats stelt Calvijn, dat de overheid in haar regering aan Gods Woord en in het bijzonder aan Gods wet is gebonden. De overheden moeten acht geven op Gods wetten, zoals Hij die in de Tien Geboden heeft gegeven. In de derde plaats heeft Calvijn gesteld, dat het onderscheid en de zelfstandigheid van de kerk en de overheid steeds moet worden gehandhaafd. Maar in de vierde plaats spreekt Calvijn het duidelijk uit, dat er een voortdurende samenwerking nodig is. De burgerlijke regering is wel onderscheiden van het geestelijk rijk van Christus, maar ze strijden niet met elkaar. Daarom zullen de koningen en overheden ook bijzondere zorg hebben voor de dienst van God en de christelijke religie.
Vanuit deze beginselen heeft Calvijn het duidelijk gesteld dat de burgerlijke overheid niet alleen dient, opdat de mens moge leven, eten en drinken en onderhouden worde maar ook opdat er geen afgoderij, geen schennis van Gods Naam, geen lastering tegen Zijn waarheid mogen zijn. Een overheid bedriegt zichzelf want ze meent dat ze zegen en voorspoed voor het volk kan verwachten, wanneer dat volk niet geregeerd wordt overeenkomstig de richtlijnen van Gods Woord. Daartegenover is het duidelijk dat een volk zich aan de overheid dient te onderwerpen. Paulus heeft het op verschillende plaatsen in de Schrift gezegd, dat men moet buigen voor de overheden omdat het Gode belieft ons door hen te regeren. Trouwens de Heere Jezus heeft het Zelf gezegd, dat we de keizer dienen te geven wat des keizers is.
Maar wanneer wc op deze beginselen letten zullen we des te beter verstaan hoever overheid en volk van deze beginselen die naar de Schriften zijn, is afgeweken. De overheid maakt tegenwoordig wetten overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van het volk. Men vraag niet meer naaide wil des Heeren, men luistert niet meer naar hetgeen Gods wet ons zegt, maar men sluit zich aan bij de wil van het volk. Wanneer een bepaalde wet niet meer de instemming heeft van de meerderheid van het volk zet men haar ook zonder meer ter zijde, zoals men duidelijk kan zien ten aanzien van de abortus, die men straffeloos laat plegen niettegenstaande het feit dat het duidelijk bij de wet is verboden. We zullen begrijpen dat we hier te maken hebben met een omkering van alle waarden.
De overheid wil in onze tijd dan ook niet meer erkennen dat ze door God is ingesteld en dat ze haar gezag uitoefent van Godswege. Vandaar dat er al enkele malen stemmen zijn opgegaan om niet meer te spreken van onze koningin „die regeert bij de gratie Gods". Zeker de overheid is door God ingesteld „om der zonde wil". Maar het is toch tegelijk een gave Gods, opdat we een stil en gerust leven zouden hebben in alle godzaligheid en eerbaarheid. Indien de Heere de wereld aan zichzelf had overgelaten, dan hadden de mensen elkaar in eindeloze strijd verteerd. Nu is er echter door de instelling van de overheid een stil en gerust leven mogelijk en nu kan de ongebondenheid der mensen bedwongen worden. Zo kan er ook een plaats zijn voor de kerk van Christus. Het is trouwens de roeping van de overheid om die kerk te beschermen en de volle vrijheid te geven om haar roeping en taak te vervullen. Ook in deze zin wordt de overheid in de Bijbel „Gods dienaresse" genoemd, maar zo'n overheid zal zich dan toch ook afhankelijk moeten weten van de Heere God en ze zal ook eenmaal verantwoording moeten afleggen van al haar daden aan de Heere. Maar daarom zal ze ook moeten erkennen dat ze zonder de leiding en zonder de zegen Gods haar werk niet kan doen.
Vandaar ook dat de minister-president Van Agt op een verkeerd spoor zit wanneer hij zegt, dat hij wel wil bevorderen dat „de bede" weer in de troonrede komt, maar alleen dan wanneer een groot deel van ons volk daarom vraagt. Dat laatste nu is geheel onjuist. Niet omdat het volk erom vraagt, maar omdat de Heere God het waard is om geëerd en geprezen te worden, omdat het noodzakelijk is dat Hij erkend en beleden wordt als „de bron van alle goeds", kan en mag een minister-president noch een regering het niet laten afhangen van „de wil van het volk" dat die afhankelijkheid van God en de noodzakelijkheid van Zijn leiding en zegen duidelijk naar voren worden gebracht. Waar de overheid van God is ingesteld heeft die overheid dat ook uit te spreken en te belijden, dat men zonder God niets vermag en dat men daarom ook alleen zegen kan verwachten over alles wat men doet, indien men dat doet overeenkomstig hetgeen de Heere ons in Zijn Woord voorhoudt en leert.
Maar daarom is het goed om de ministerpresident daarop te wijzen. Laat men hem van alle kanten door middel van brieven laten weten dat we het op prijs stellen dat het in de troonrede beleden wordt dat we zonder Gods zegen nergens zijn en niets vermogen. Maar laat men het hem ook duidelijk zeggen, dat het zijn opdracht en roeping is om te erkennen dat de overheid Gods dienaresse is. Alle macht is van God afgeleid. Maar het heeft Hem behaagd zich van mensen te bedienen. Dat maakt de verantwoordelijkheid des te zwaarder. Want zeker, de overheden zullen ook mensen verantwoording van hun daden af hebben te leggen, maar uiteindelijk zal het de Heere God zijn, Die eenmaal Zijn eindoordeel zal uitspreken.
Gelukkig is een volk dat de overheid als Gods dienaresse erkent. En gelukkig is een volk, dat een overheid heeft, die wil leven en werken overeenkomstig Gods heilige wet en die het erkennen wil: Wij kunnen niets zonder de Heere. Vandaar ook „de bede".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's