Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onwankelbare belijdenis der hoop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onwankelbare belijdenis der hoop

12 minuten leestijd

(13)

Hoop en heimwee

Eén van de meest wezenlijke kenmerken van de levende hoop is het heimwee, het verlangen in onze vreemdelingschap naar het hemelse vaderland.

Onze hoop is met Christus' opstanding als uit Zijn graf geboren en opgestaan. Door diep hoop zijn we ook in Christus geborgen. Christus zelf heeft de hoop op het eeuwige leven, vlak voor Zijn sterven, beloofd. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben, , zie, Ik ga heen om u plaats te bereiden (joh. 14 : 2). Op het geloof in deze heerlijke belofte dringt Hij aan en bemoedigt Hij de Zijnen als Hij zegt: Uw hart worde niet ontroerd, gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij." Het geloof in Zijn belofte wekt en versterkt de hoop op haar vervulling. De belofte gaat voorlopig in vervulling als Gods kinderen door de dood heen thuiskomen. Zij wordt ook eens definitief vervuld bij de wederkomst van Christus in de dag dat de doden, die in Christus ontslapen zijn, onverderfelijk zullen opstaan. Derhalve spreekt Jezus Christus Zich in zijn belofte helemaal uit: En zo wanneer Ik zal heengegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn rnoogt, waar Ik ben (Joh. 14 : 3). '

Nu gaat het er om dat de hoop deze belofte goed voor ogen houdt, er in het geloof mee bezig is, en haar maakt tot een punt van overweging in het geestelijk leven. Calvijn heeft een magistraal hoofdstuk geschreven in het derde boek van zijn Institutie onder het opschrift: Over de overdenking van het toekomende leven". Overdenking wil voor hem zeggen er geestelijk mee bezis zijn, het toekomende leven maken tot eer voorwerp van geloof en hoop, zodat het wer kelijk een plaats in ons geestelijk leven in neemt, onze levensinstelling wordt; je zoi kunnen zeggen onze tweede natuur. Niet z( maar eens af en toe er een vluchtige blik oj werpen, om dan onverwijld tot de orde vai de dag over te gaan, maar er mee bezet zijn steeds weer, steeds vuriger. De kerk Gods Bruid van Christus, verlangt als het goed i naar de volle gemeenschap met haar Bruide gom. De inwonende Geest van Pinkstere houdt dit heimwee brandend. De Geest e de Bruid zeggen: om! (Openb. 22 : 17).

Het is heel kras gezegd, maar gezegd ka worden dat het gemis aan heimwee gemi aan geestelijk leven betekent. Paulus ze[ het ook zo kras in dat geweldige hoofdstu over de opstanding der doden (1 Kor. 15^ „indien wij alleenlijk in dit leven op Christi zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste va alle mensen." Daarmee blijven we nog in d aardse bestaan steken en komen we mi onze hoop niet boven het niveau van c „wereld" uit. Bovendien moet een christe terwille van zijn hoop van alles ontbere wat de wereld biedt, en er verdrukking e vervolging, hoon en smaad voor incassere Dan kun je er beter helemaal mee ophoude

Dan zit er niets in voor de toekomst, dan is Pasen een verzinsel en de toekomst een illusie. Dan is het met de dood toch allemaal gedaan. Hier tekent zich de schrielheid van het moderne opstandingsgeloof duidelijk in af. De hoogste levenswijsheid is dan: dood is dood. De opstanding van Christus verliest haar betekenis als er geen opstanding der doden is. Het heimwee naar een beter en blijvend goed in de hemelen verdwijnt. Feitelijk is de hele moderne theologie één brok pessimisme, overgenomen van een filosofie, die niets beters weet te brengen dan: je moet het dood-gaan en het dood-zijn maar dapper aanvaarden. Je moet zelf op je eigen dood gaan staan in een soort triomfalisme, waarbij je doet alsof je zelf de dood onder de knie hebt. Het enige waarvoor je leeft is dat je zó leeft dat je in de herinnering van anderen voortleeft. Dan ben je eigenlijk opgestaan. Deze bittere pil — Paulus zegt dan, de ellendigste van alle mensen — wordt verguld met het woord „hoop". Een hoop die met de Bijbelse hoop niets te maken heeft.

Daarvoor zullen we een andere kant uit moeten kijken, uit een ander leven moeten leven, wedergeboren dienen te zijn door de opstanding van Jezus Christus uit de doden.

Paulus — en met hem heel de levende gemeente van God — kijken inderdaad die andere kant op. Paulus doet dat als hij zijn Paasjubel zingt: aar nu, Christus is opgewekt uit de doden (1 Kor. 15 : 20). De echte, zuivere hoop op Christus kan heel wat verdragen. Lijden, strijd, aanvechting, ja zelfs de dood. In heimwee houdt zij het uit en houdt zij vol, omdat Christus opgewekt is, omdat de hoop zelf een vrucht van Zijn Opstanding is. Gemeenschap met Christus heeft tot gevolg dat we ons hart richten op het leven met Hem, hier en nu, maar ook straks. Terecht is opgemerkt dat het leven van de gemeente Gods verlegd is in de hemel.

Hieruit zal w ? aarlijk moeten blijken of ik écht christen ben, of ik mijn hoop in het hachelijkst lot vestig op de Heere mijn God. Aan het heimwee is af te lezen hoe het in ons leven staat met geloof, hoop en liefde. Men zou het heimwee van de hoop de thermometer van het geestelijk leven kunnen noemen. Er is meer, oneindig veel meer voor een christen dan dit leven. Hij mag hopen over dood en graf heen. Met Christus opgewekt zijn is niet minder dan aan de andere kant van de dood gezet te zijn, en aan die andere kant van de dood leeft de hoop. Van Rulcr zegt hiervan: „Wanneer het heil niet werkelijk bestand is tegen de dood in al zijn werkelijkheid, en wanneer het niet over de overmacht van de dood heenklimt, dan is het geen heil." De hoop is toch maar uitzicht op en leven in en naar de toekomst die wacht. De God der opstanding wekt door alles heen de hoop in het hart. Niets is zo doortastend als deze levende hoop.

Hoe brengen we nu die hoop tot uitdrukking? Ik denk aan wat de apostel Paulus schrijft in Col. 3:1: Indien gij dan met Christus opgewekt zijt — de enige mogelijkheid om de levende hoop deelachtig te worden — zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods." Let op het woord „zoeken". Het heimwee der hoop is meer dan een ondefinieerbaar verlangen. Zeker, het is ook een onuitsprekelijk verlangen, een verlangen dat ons soms doet opteren van liefde tot Hem, die ons kocht met Zijn bloed. Een verlangen waarin het lied van heimwee opklinkt en opklimt: od des levens, ach wanneer zal ik naderen voor Uw ogen, in Uw huis — het Vaderhuis met zijn vele woningen — Uw Naam verhogen? Tegelijk is het méér dan dat en dat meerdere bestaat in het zoeken van de dingen die boven zijn. Zoeken doe je bewust. Zoeken doe je omdat je iets mist. Maar iemand kan ook zoeken naar wat hij „nog niet" heeft. Dit laatste zoeken wordt hier bedoeld. Het is een zoeken naar wat we in het geloof bezitten. Het geloof bezit Christus en al Zijn weldaden. Maar de gelovige bezit Christus nog niet ten volle. Dat komt nog, dat is beloofd. Gij zult zijn waar Ik ben. Bij dat zoeken is de hopende christen helemaal betrokken, met zijn zinnen en peinzen, willen en gevoelen, met heel zijn hart gericht op het toekomstige doel.

Zoeken de dingen die boven zijn. Welke dingen? , vraagt u zich af. De hemelse heerlijkheid, de beloofde erfenis, de volmaakte vreugde der zaligheid? Dit alles ja, maar toch het éne, De Éne boven alles, Christus. Het heerlijkst is: daar zien wij Jezus! Waar Christus is, zegt Paulus. Inderdaad, Christus. Want Christus is boven, aan de rechterhand van Gods majesteit. Daar boven Is het ten volle: zij zagen niemand anders dan Jezus alleen.

Luisteren we even naar de verklaring van Calvijn bij deze tekst: „Daar de Opgestane ons vlees verheerlijkt heeft en daarin ten hemel is gevaren, waar Hij ter rechterhand Gods zit en voor ons intreedt bij de Vader, daarom moeten wij ons geheel daarheen richten en naar onze geestelijke opstanding met ons hart zelf ten hemel opvaren, waar ons Hoofd is, en daarmee ons ware leven, dat ons bij Zijn wederkomst zal openbaar worden. Immers de hemelvaart volgt op de opstanding. Zijn wij dus leden van Christus, zo moeten ook wij ten hemel opstijgen, omdat Hij van de doden opgewekt, in de hemel werd opgenomen, opdat Hij ons met zich zou trekken."

Mij dunkt, dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Dit zoeken is dan ook bedenken de dingen die - boven zijn. Dit bedenken duidt aan dat we er mee bezig zijn, er naar streven, er naar trachten. Ik denk in dit verband aan wat Prof. Wisse eens vertelde, jaren geleden, in een Kerstpreek over Simeon. Twee godvrezende mensen, een man en een vrouw, moesten afscheid van elkaar nemen. De vrouw stond gereed om dit leven te verlaten en eeuwig met haar Koning te zijn. Haar man sprak troostend: „Vrouw, het is niet.erg, straks zien we elkaar weer, in het hemels vaderland." „Ach man", zei de stervende, „als jij straks boven komt, dan zal ik niet eens tijd hebben om om te kijken, want ik ga nu heen om eeuwig de Koning te zien en in Zijn schoonheid." Dat is bedenken de dingen die boven zijn, waar Christus is.

Hoop en heimwee. Hoe meer de hoop het hart vervult, hoe sterker het heimwee trekt. Het heimwee getuigt immers van de band aan Christus. Zij die dit heimwee kennen weten dat er ook nog het één en ander aan vast zit. Als Calvijn spreekt over de overdenking van het toekomende leven, dan roept hij tegelijk op tot de verachting van het tegenwoordige leven. De verachting van het tegenwoordige leven stimuleert de overdenking van het toekomende. Bijzonder sterk is hij dan in zijn uitspraken. Laat ik er enkele voor u mogen citeren om u onder de aandacht te brengen hoe hij dit allemaal bedoelt. Ze zijn ontleend aan boek III van zijn Institutie, hoofdstuk 9.

In de eerste plaats wijst hij dan op het profijt van allerlei ellende en kruis, waardoor de Heere de Zijnen leert verlangen naar de kroon. Zelfs het vele goede dat wij genieten mogen is vermengd met zoveel kwaad (rampen en ellende) „dat wij hieruit de gevolgtrekking moeten maken, dat hiér niets gezocht en gehoopt mag worden dan strijd en dat wij onze ogen naar de hemel moeten heffen wanneer wij denken over de kroon".

Nooit zullen we ernstig verlangen kunnen naar het toekomende leven, of ons hart moet vervuld zijn met verachting voor het tegenwoordige leven. „Immers tussen deze twee is geen middenweg: óf de aarde moet ons waardeloos worden, óf zij moet ons in ongebreidelde liefde tot zich vasthouden. Want indien de hemel ons vaderland is, w r at is de aarde anders dan een oord der ballingschap? Indien het verhuizen uit de wereld is de ingang tot het leven, wat is de wereld dan anders dan een graf? En wat is in de wereld blijven anders dan verzonken liggen in de dood? Dus wanneer het aardse leven met het hemelse vergeleken wordt, is het niet twijfelachtig, of het moet gemakkelijk veracht en vertreden worden."

Er is wel ten onrechte gezegd dat Calvijn op dit punt te ver gaat. Hij zou de grens tussen het vreemdeling zijn in de wereld en het wereldvreemd zijn niet zuiver meer aanvoelen. Dat zou het geval zijn geweest wanneer hij het bij de hierboven geciteerde uitspraken gelaten had. Gelukkig heeft hij nog veel meer gezegd, waardoor het leven in de hoop en in het heimwee niet uit het evenwicht raakt ten aanzien van de verantwoordelijkheid die een christen in dit leven draagt, zowel met betrekking tot zijn eigen leven als met het oog op zijn omgeving.

Daarover willen wij hem ook nog aan het woord laten. Maar we zullen toch moeilijk zijn bijbels gelijk kunnen ontkennen als hij sterke nadruk legt dat én terwille van de ellende die Gods kind hier moet doormaken, èn terwille van de zonde waarvan hij eens volkomen hoopt verlost te worden, hij dit leven niet anders kan zien dan een gestadige dood. Een gedachte die tot gebed wordt bij iedere doopsbediening: „opdat zij dit leven, hetwelk toch niet anders is dan een gestadige dood, om Uwentwil getroost mogen verlaten en ten laatste dage voor de rechterstoel van Christus zonder verschrikken te mogen verschijnen." Het is toch naar de Schrift als het heimwee zich omzet in het gebed: „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het li-

chaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christus onze Heere."

Hoop zonder heimwee is geen hoop. Het heimwee is de uiting van de liefde — vanuit de gemeenschap en het verlangen der liefde — naar de gemeenschap tot voor de troon van God en het Lam.

'k Verlang naar huis, o God der liefde.

Mijn verlangen wordt tot pijn.

En het is echt niet alleen de ellende van dit leven, die voldoende is om het heimweeverlangen aan te wakkeren, daar moet nog iets anders bijkomen. Er kómt iets anders bij: het besef dat de ellende van de ellende onze zonde is. De zonde, waaraan we heel ons leven onderworpen zijn. Dat ziet Calvijn ook als 't hoogste doel om de komst des Heeren niet alleen met wensen, maar met hijgen en zuchten te verlangen als de allergelukkigste zaak: „Want Hij zal komen als onze Verlosser, om ons uit deze onmetelijke poel van zonden en ellenden uit te trekken en ons te voeren naar dat gelukzalige leven en de erfenis Zijner heerlijkheid."

N. Tonge.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De onwankelbare belijdenis der hoop

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's