Onze classis en de modaliteiten*)
Reeds verschillende keren is het onderwerp waarover we vanavond met elkaar spreken aan de orde geweest in de vergaderingen van onze classis. We hebben het van verschillende kanten benaderd en met elkaar doorgesproken. We zijn er gelukkig niet verder door van elkaar verwijderd geraakt, want dat zou ook mogelijk geweest zijn. We leven nu eenmaal in een tijd van sterke polarisatie. Men heeft mij nu gevraagd om nog eenmaal dit punt aan de orde te stellen in een soort (voorlopig) afsluitend gesprek. Ik heb dit geen gemakkelijke opgave gevonden en ik heb er de laatste weken dan ook veel over nagedacht. En ik ben tot de conclusie gekomen dat men in een ambtelijke vergadering van de kerk, zoals deze classicale vergadering is, alleen maar recht kan spreken over deze dingen vanuit die kerk zelf en niet vanuit een bepaalde organisatie die op het erf van de kerk gevonden wordt. Natuurlijk kan men zich nooit losmaken van het geestelijk klimaat waarin men leeft, maar dat hoeft ook niet, wanneer men maar kerkelijk spreekt, vanuit de kerk spreekt, en niet vanuit een bepaalde richting die men aanhangt. Trouwens, ik heb er altijd bezwaar tegen gehad om me een bepaald etiket te laten opdrukken wanneer ik als predikant mijn werk in de gemeente deed. Ik heb me al de jaren van mijn dienst als predikant in de hervormde kerk — en dat zijn er meer dan veertig geweest — „gewoon hervormd" gevoeld, een gewoon hervormd predikant. Ik heb wat dit betreft nooit een vertegenwoordiger van een modaliteit, laat staan van een richting, willen zijn, maar ik heb willen spreken naar de leefregel van de kerk, in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en in gemeenschap met haar belijdenis. En daar heeft men mij altijd op mogen aanspreken. Ik heb de kerk willen vertegenwoordigen zoals ze naar de Schrift bedoeld is en ik heb nooit iets anders willen zijn dan een ambassadeur van de Koning van de kerk, van onze Heere Jezus Christus, naar Wiens opdracht en instructies ik al die jaren nauwkeurig heb willen luisteren.
Bij zijn afscheid als voorzitter van de Gereformeerde Bond heeft Ds. W. L. Tukker enkele opmerkingen gemaakt, die me uit het hart gegrepen waren: „Ik ga heen als voorzitter van de gereformeerde bond in de hervormde kerk. En ik ben dankbaar dat ik van deze kerk en van deze leer mag zijn. Ik heb meer aan de kerk te danken dan ik ooit aan de kerk heb kunnen geven." Ds. G. Spilt zei als praeses van de generale synode dat hij getroffen was door de diepe liefde voor de kerk die hij bij Ds. Tukker had gevonden ook in het dienen op verschillende posten in de kerk. En in het algemeen zei hij: „Voor de synode is de gereformeerde bond vaak een lastige groep. Toch mogen we als synode dankbaar zijn dat ons werk zo begeleid wordt door de gereformeerde bond. De bespreking van het werk van de synode — ook in de pers van de gereformeerde bond — geschiedt
vanuit een hartelijke en diepe liefde voor de hervormde kerk."
Waarom ik dit hier zo naar voren breng? Omdat we zo gemakkelijk geneigd zijn om elkaar in de kerk in verschillende hokjes in te delen. En daardoor verliest het woord dat men spreekt menigmaal zijn kracht. Want dan zegt men zo licht: , , 0. dat is , , een bonder" en die is „confessioneel" en je kunt goed horen dat die „midden-orthodox" is — wat dat dan ook wezen mag — en je kunt goed merken dat die „vrijzinnig" is." Daarom wil ik duidelijk stellen dat ik vanavond niet „ingedeeld" wil worden maar alleen wil spreken naar de leefregel van de kerk. En daarop mag ieder me dan weer aanspreken.
Trouwens, de nieuwe voorzitter van dc gereformeerde bond, Ds. L. J. Geluk te Zwolle, heeft het pas zo geformuleerd: „Wanneer de kerk ernst zou maken, met de belijdenis als norma normata — als regel waarnaar we te leven en te handelen hebben — zou er voor richtingen geen, voor modaliteiten wel plaats zijn."
Dat is trouwens het ideaal geweest van de mannen van „Gemeente-opbouw" die in dc oorlogsjaren en in de eerste jaren daarna zo'n sterke invloed hebben gehad op het kerkelijk leven en die een sterke impuls hebben gegeven aan het opstellen van de nieuwe kerkorde. Voor richtingen en de daaruit voortvloeiende richtingsstrijd, die de kerk veel kwaad gedaan heeft, zou onder de nieuwe kerkorde geen plaats meer zijn. De vooroorlogse richtingen zouden zich voegen in het geheel van de vernieuwde hervormde kerk, die belijdende kerk zou zijn. Daarbij zouden er nog wel modaliteiten kunnen zijn, waarmee men dan „wijzen van belijden" bedoelde, maar men zou daarbij allen wel staan voor die belijdende kerk. Bekend is het woord van Dr. Gravemeijer dat alle richtingen „aan dc belijdenis der kerk ontzonken" waren en dat we daarom allemaal weer naar dat belijden zouden moeten toegroeien. In die eerste jaren was de hoop bij velen levend dat dc hervormde kerk inderdaad weer een belijdende kerk zou worden en dat de leefregel van de kerk zou zijn de Heilige Schrift als Gods Woord en de reformatorische belijdenis.
Die belijdenis zou de norm zijn waaraan heel het kerkelijk leven in al zijn vormen genormeerd diende te worden. Maar dat is de nood van de kerk van vandaag. Alle goede bedoelingen ten spijt is de ontwikkeling heel anders geweest dan velen zich destijds hebben voorgesteld. Zeker, van de zijde van hen die er sterk de nadruk op legden dat een reorganisatie van dc kerk en het invoeren van een nieuwe kerkorde niet genoeg waren om tot het geestelijk herstel van de hervormde kerk te komen, maar dat er allereerst een reformatie nodig was, is sterk gewaarschuwd tegen een voorbarig optimisme. Men stelde dat het niet genoeg was om een presbyteriale kerkorde te stellen in de plaats van de oude rcglementenbundel die doorkoning Willem I aan de kerk was opgelegd in 1816, maar dat een geestelijke opwekking nodig was, een innerlijke vernieuwing van de kerk en van de kerkleden. En men sprak als zijn mening uit dat van die geestelijke vernieuwing nog weinig hoopvolle tekens te zien waren. En hoewel velen toch bleven hopen tegen verontrustende tekenen in, werd de teleurstelling van die idealisten des te groter. We hebben dr. Gravemeijer, die zich helemaal heeft ingezet voor „Gemeente-opbouw" en die al zijn krachten gegeven heeft voor de reorganisatie van de kerk, kort na de oorlog horen spreken met zo'n groot idealisme, dat men er vanzelf door aangestoken werd en warm werd bij de gedachte dat onze hervormde kerk weer een belijdende kerk zou zijn en naar de norm van Schrift en belijdenis zou gaan leven. En we voelden allen best dat dit niet van de éne op de andere dag zijn beslag zou kunnen krijgen. Maar de hoop werd inderdaad sterk, dat men als kerk in haar geheel weer naar die leefregel van de kerk zou teruggroeien en dat onze vaderlandse kerk weer voluit „gereformeerde kerk" zou worden, een „pilaar en vastigheid der waarheid" in het midden van ons volk.
Maar we hebben diezelfde dr. Gravemeijer ook later horen spreken als een bijzonder teleurgesteld man. Want in feite zijn de oude richtingen gebleven, zij het dan onder nieuwe namen en nieuwe vormen. Alleen, men gebruikt nu de namen „richtingen" en „modaliteiten" door elkaar heen op een verwarrende wijze. Wanneer er inderdaad alleen nog slechts modaliteiten in de kerk waren overgebleven, die zich alleen willen normeren aan de leefregel van de kerk, dan zou de polarisatie niet groot zijn. Dan zouden destijds in 1967 op de hervormingsdag de vierentwintig predikanten ook hun „open brief" niet geschreven hebben aan predikanten, ouderlingen, diakenen en gemeenteleden van de Nederlandse Hervormde Kerk, gevolgd door een „nadere verklaring" van 14 maart 1968.
Zij spraken hun verontrusting uit over twee vragen: „Ten eerste of het apostolaat in de kerk wel aan een zo allesover heersende plaats in de kerk kan en mag innemen. En ten tweede, of de wijze waarop dc apostolaire verantwoordelijkheid thans door de kerk verstaan en verwerkelijkt wordt, wel bijbels rechtmatig is". Zoals men merkt waren toen dezelfde vragen al aan de orde als nu.
Wat bedoelt men toch met het zogenaamde apostolaat, met het uitgaan van de kerk tot de wereld. Vragen die in deze dagen bijzonder ook spelen rondom IKON.
De wijze van apostolair uitgaan tot de wereld had naar de mening van de schrijvers van de „open brief" het geestelijk leven in de kerk arm en schaars gemaakt, de prediking vervlakt en verschraald, het belijden ondermijnd. Zij verweten de kerk een naïefoptimistische instelling tegenover de huidige volstrekt geseculariseerde wereld, en een 'mens-middelpuntig' wereldbeeld. De schuld daarvan werd toegeschreven aan de „middenorthodoxie" in de kerk „die brede stroming in ons kerkelijk leven, die een vermenging is van confessionalisme, barthianisme en vrijzinnigheid". Er wordt door haar een algemene genade gepredikt — geen genade als vrijmachtige souvereine daad Gods, als wonder en verkiezing. De middenorthodoxie wil niet weten van de spanning tussen de ware en de valse kerk, van strijd tussen waarheid en leugen, van een prediking die averechts staat op het levensgevoel van de moderne mens en daarom voor de wereld noodzakelijk onaanvaardbaar is. In de „nadere verklaring" stelden zij dat de bijbelse gerechtigheid van „een verticale orde" is tegenstelling tot de horizontale orde van nationale en mondiale verlangens. Zij noemden het een gevaarlijke dwaalweg als nu reeds de gemeente wordt opgevorderd tot volledige solidariteit met hetgeen onder de mensen en door menselijk toedoen gebeurt „een miskenning van het verzoeningswerk van Christus, een ondermijning van Zijn Woord en Geest, en een eigenmachtig, vleselijk vooruitgrijpen op Zijn toekomst".
Deze samenvatting van de „open brief" hebben we daarom enigszins uitvoerig gegeven — we hebben daarbij gebruik gemaakt van het boek van prof. Rasker over „De Nederlandse Hervormde Kerk" vanaf 1795 — omdat in de diepste grond der zaak de strijdpunten in de kerk nog steeds in dat vlak liggen. Daarbij kwam in 1971 het „Getuigenis". Ook dat had het karakter van een open brief, gericht „aan de gemeente van Jezus Christus". Het was voortgekomen uit een samenspreking van vertegenwoordigers van de confessionele vereniging, de gereformeerde bond. de vrienden van Kohlbrugge en de „vierentwintig" van de „open brief".
Het Getuigenis werd opgesteld door prof. dr. G. C. van Niftrik. Temidden van de huidige verwarring op kerkelijk gebied wilden zij getuigen van „de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben". Zij kwamen in verzet tegen het feit dat veler prediking en theologie niet meer ten doel had dezelfde bijbelse dingen van het evangelie anders te zeggen, maar geheel anders en nieuwe dingen te zeggen, waarin de boodschap van het evangelie niet meer doorklinkt Het evangelie wordt tot een verwereldlijkt messianisme met sterk wederdoperse trekken, het geloof vereenzelvigd met bepaalde maatschappelijke en politieke betrokkenheid. Men kwam daarbij tot bepaalde stellingen die kort zo samengevat kunnen worden: het evangelie mag niet in medemenselijkheid opgaan, de rechtvaardiging door het geloof niet door maatschappelijk en politieke engagement verslonden worden, de verzoening niet tot die van mens tot mens en volk tot volk beperkt worden; afgewezen worden een theologie en prediking die zeggen dat God dood is en die het christelijk geloof laten samenvallen met maatschappijkritiek en ideologie van de revolutie; met nadruk wordt gezegd dat het christelijk geloof in de eerste plaats een zaak van persoonlijke wedergeboorte en bekering is, en dat de kerk zich allereerst moet bezighouden met de noden van de enkeling.
Het Getuigenis heeft in de kerk grote instemming gevonden. Het was alsof het kerkvolk op een stuk als dit gewacht had, want men voelde zichzelf en zijn eigen gedachten en bezwaren duidelijk in dit stuk
getekend. Eigenlijk was het één roep tot de kerk om terug te keren tot de dagen van „Gemeente-opbouw" toen men het heil van de kerk zocht in wederkeer tot haar norm, haar leefregel, de Heilige Schrift en de gereformeerde belijdenis, opdat men weer in werkelijkheid een „belijdende kerk" zou worden. Aan de andere kant stuitte dit Getuigenis op een geweldige tegenstand bij hen die zich in dit stuk aangevallen voelden.
Tot drie keer toe heeft de synode een zitting aan het Getuigenis gewijd, maar wanneer ooit de machteloosheid van de synode — juist door het herleven van oude richtingstegenstellingen, zij het in nieuwe vormen — openbaar kwam, is het wel geweest rondom deze zaak. Het is alleen maar diep te betreuren, dat de kerk in deze zaak niet teruggevallen is op haar enige norm en leefregel, niet opnieuw is uitgegaan van hetgeen Gemeente-opbouw destijds bedoelde, dat onze hervormde kerk weer een „belijdende kerk" zou worden. Des te meer is dit te betreuren omdat de ontwikkeling van het kerkelijk leven is doorgegaan, de ontkerstening van ons volk steeds groter is geworden, de normen waarnaar velen zijn gaan leven beslist geen bijbelse normen meer zijn, daar ze helemaal genormeerd worden aan hetgeen de natuurlijke mens wil en zoekt.
We zien daarbij een ontbinding van ons volksleven en van het maatschappelijk leven in zulke groteske vormen als men tot voor enkele jaren niet voor mogelijk had gehouden. Men gaat leven als „de heidenen", men wil niet meer weten van christelijke en bijbelse normen, men leeft zich helemaal uit in allerlei zonden die in dc Bijbel ook duidelijk als zodanig worden aangewezen, en men merkt steeds duidelijker dat men in het na-christelijk tijdperk terecht is gekomen. En meer dan ooit zal van de kerk gevraagd worden om leiding te geven, opdat in de verschrikkelijke nood waarin de mens van onze tijd terechtgekomen is, in de vreselijke vereenzaming ook, een weg gewezen wordt naar de verlossing, naar de echte gemeenschap, naar de echte „samen-leving", naar de toekomst van de Heere Jezus Christus. Het kerkelijk leven in ons land is onrustbarend achteruitgegaan. Dat is openbaar gekomen in een steeds slechtere kerkgang in veel steden en dorpen, in een opheffing van predikantsplaatsen, in een gebrek aan kerkelijk meeleven, in een steeds kleiner aantal catechisanten en nog veel meer andere dingen die te noemen zouden zijn. Daarentegen ziet men gemeenten groeien waar 'n Bijbelgetrouwe prediking wordt gebracht, waar naar de norm en de leefregel van de kerk het kerkelijk leven wordt gebouwd. Hoewel we ons niet teveel illusies moeten maken over de toekomst. Want de afval 'zal immers groter worden en de invloed van het kwaad zal sterker worden in het laatst der dagen.
Daarom zouden we het zo willen stellen dat er inderdaad voor richtingen geen plaats meer is in de kerk. Richtingen zijn wezensvreemd aan de kerk naar de Schriften. Modaliteiten kunnen er in de kerk zijn, maar ze zullen allen wel ernst moeten maken met de belijdenis van de kerk, en ze zullen zich allen moeten richten naar de leefregel van de kerk, de levensnorm van alle kerkelijk leven: Schrift en belijdenis.
Voor hen die naar die leefregel willen staan in de kerk is er inderdaad reden tot zorg. In het jaarverslag van de confessionele vereniging over 1977 kan men lezen: „Onze vereniging welke als voornaamste functie heeft te waken over en op te komen voor het rechte belijden in onze volkskerk, slaat met gemengde gevoelens bepaalde theologische, liturgische, kerkrechtelijke e.a. ontwikkelingen binnen dc kerk gade. Wat binnen de N.H.-kerk gaande is, speelt ook in meerdere of mindere mate in andere kerken zowel van linkse als van rechtse signatuur. De geestelijke strijd waarom het momenteel gaat, loopt dwars door de kerken heen. We worden allen door dezeflde gevaren bedreigd: door evangelie dat geen evangelie is, door ethiek welke dwars staat op de bijbelse ethiek. Uitspraken van leidinggevende figuren in de top geven soms wel aanleiding tot diepe verontrusting. Veel jongeren zien het niet meer. Men experimenteert er op los. Het kerkelijk denken vermindert. Vrije geloofsgroepen rijzen buiten de kerk als paddestoelen uit de grond.. En even verder lezen we in het jaarverslag: „Een partij willen we niet zijn, maar we beseffen in de huidige ontwikkeling van het kerkelijk leven niet zonder een organisaie te kunnen, zonder een centrum van bezinning en aktie..."
En de algemeen secretaris van de gereformeerde bond, ir. J. van der Graaf, schreef dezer dagen: „De Gereformeerde Kerk hier
te lande, zoals die in de Hervormde Kerk haar gestalte kreeg, had de gereformeerde belijdenis en heeft die tot op vandaag ...
De Hervormde Kerk heeft de Belijdenis nooit afgeschaft en ze heeft daarbij de band met de Historie niet doorgesneden. De Hervormde Kerk is wel in vele opzichten aan haar belijdenis ontzonken. Maar ze heeft die Belijdenis tot vandaag in haar kerkorde staan... En daarom mogen we haar ook niet aflatend (haar, dat is met insluiting van onszelf, want de kerk zijn wij zelf) de spiegel der Belijdenis voorhouden, juist als zij daar zo ver vanaf leeft". En dan laat hij iets volgen dat ons toch wel bijzonder treffen moet: „Toen we de laatste keer een gesprek hadden als hoofdbestuur van de G.B. met het moderamen van de synode, sprak ds. W. L. Tukker daar zijn laatste woorden als voorzitter van de G.B. Hij zei: „Ik ben hier altijd thuis. Ik meen te begrijpen wat hij bedoelde. Thuis bij de kerkeraad van de kerk. Niet omdat dat zulke aardige mensen, maar omdat ze staan in een traditie, die teruggaat op de geboortestonde van de kerk hier te lande en van de natie. En als er dan zoveel is dat tegen de geestelijke erfenis van die tijd indruist, soms invloekt? Toch thuis, omdat de belijdenis etals geestelijk document toch ligt..."
En dat is het dat ik de classicale vergadering van Doorn vanavond voor wil houden in dit afsluitend gesprek over de verhouding van de modaliteiten. Wil er van sanering, van een echte genezing, in de onderlinge verhoudingen sprake zijn, dan zullen we met z'n allen en gemeenschappelijk moeten gaan leven naar de leefregel van de kerk, zoals die in artikel 10 van de kerkorde is neergelegd: „In dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als de bron der prediking en enige regel des geloofs doet de gehele Kerk, ook in haar ambtelijke vergaderingen, in gemeenschap met de belijdenis der vaderen en in haar besef van haar verantwoordelijkheid voor het heden, zich strekkende naar de toekomst van Jezus Christus, belijdenis van de zelfopenbaring van de Driecnige God...
De belijdenis der vaderen is vervat, zowel in de Apostolische Geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Nicea en de geloofsbelijdenis van Athanasius — waardoor de Kerk zich verbonden weet met de algemene Christelijke Kerk — als in de Heidelbergse catechismus, die van Genève, en de Nederlandse geloofsbelijdenis met de Dordtse Leerregels, door de Reformatie geschonken aan de Kerk der Nederlanden... De ambten, vergaderingen, organen en bedieningen zijn naar de aard van hun roeping, evenals de gemeenteleden op hun wijze, gehouden in al hun spreken en handelen zich te bewegen in deze weg van het belijden der Kerk... De Kerk weert al wat haar belijden weerspreekt.
Destijds heeft men van de zijde van de gereformeerde bond nogal geijverd voor de opname van de woorden „in overeenstemming met" de belijdenis der vaderen. Toen is in de svnodevegadering van verschillende kanten gezegd dat „in gemeenschap met" veel dieper gaat en het wezen van het belijden raakt. Daar willen we de kerk in haar geheel dan ook aan houden. En we kunnen het alleen zo zien dat de genezing van de kerk zich daar zal inzetten waar we ons naar artikel 10 van de kerkorde gaan wenden. Daar zullen alle richtingsverschillen wegvallen en daar zullen alleen modaliteiten overblijven, waar we werkelijk in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als de bron der prediking en enige regel des geloofs in de kerk gaan prediken en leren en handelen. Het werk van de synode en van de kerkelijke vergaderingen in het algemeen moet zich dan ook gaan richten naar artikel 10. Het moet ons gaan om de principia van de kerk, die moeten in de ambtelijke vergaderingen besproken worden in overeenstemming met de leefregel van de kerk. Zo zag men het in de jaren voor en vlak na de invoering van de nieuwe kerkorde. Maar ligt hier niet een stuk nood van de kerk, dat de reorganisatie van de kerk wel tot stand gekomen is, maar dat de reformatie uitgebleven is. De Heilige Geest zal moeten gaan waaien door heel de kerk heen, door alle uithoeken van de kerk, opdat we allemaal in vlam en vuur gezet mogen worden en allemaal leren luisteren naar hetgeen de Heere ons te zeggen heeft. Opdat we zo ook getuigen mogen zijn van de Heere Jezus Christus, getuigen van het werk des Heeren, van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest.
Hoe verder we als kerk van de belijdenis der vaderen, van de belijdenis der reformatie afgroeien, hoe verdeelder de kerk zal worden. En een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet kunnen bestaan.
We hebben de Heilige Geest nodig om
ons in alle waarheid te leiden. Want het gaat er niet om wat een bond of een vereniging leert, maar het gaat er om wat de Schrift ons leert omtrent de w T eg des levens en der zaligheid. Daarom hebben we de Heilige Geest nodig om ons de Schiften te doen verstaan. Onze harten moeten geopend worden opdat we acht mogen geven op de boodschap van Gods Woord. Dat is de norm voor de kerk, dat is haar leefregel, buigen voor het Woord Gods, in dankbare gehoorzaamheid aan dat Woord prediken en leren, de weg des levens verkondigen. En daarbij mogen we de leiding van de Heilige Geest met onze kerk en in haar geschiedenis niet vergeten. We mogen de gereformeerde belijdenis, de belijdenis van de reformatie niet loslaten. En zeker, we hebben voor het heden de boodschap van Gods Woord te vertolken, maar dat kan geen ander evangelie zijn dan wat in de dagen van de reformatie is gebracht, dan w ? at Paulus en de andere apostelen in hun dagen hebben verkondigd. En daarbij mogen we nooit vergeten dat we hier op aarde slechts vreemdeling zijn, dat we onderweg zijn, onderweg naar de toekomst van de Heere Jezus Christus, naar de toekomst van Zijn eeuwig vrederijk, naar de toekomst van het nieuwe paradijs, naar de toekomst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, naar de toekomst van het nieuw Jeruzalem. Wanneer we zo artikel 30 van de kerkorde als norm en regel voor de prediking en ons kerkelijk handelen gaan zien en hanteren, dan moeten we naar elkaar toegroeien. Dat is de enige weg om de tegenstelling van de modaliteiten te gaan overwinnen. We moeten tot de kern van de zaak doordringen.
We zijn zo dikwijls bezig in de marge. Dan gaat het om de kleine of grotere uiterlijke verschillen. Dan vraagt men van elkaar erkenning dat men toch ook een goede hervormde christen is. Maar we moeten naar de kern toe, we moeten naar de Koning van de kerk toe. Die door Zijn Woord en Geest Zijn gemeente regeert. We moeten samen leren buigen voor Hem. En dan vragen we niet om wederzijdse erkenning om ook wat te zijn, maar dan zijn we met zijn allen zondaren, goddeloze zondaren, die van Gods genade alleen kunnen leven, die als goddelozen om niet gerechtvaardigd worden door het geloof dat in Christus Jezus is.
Men moet mij goed begrijpen. Het gaat me niet alleen om een formele aanvaarding van het gezag van de Heilige Schrift als Gods Woord, het gaat me ook niet alleen om een verstandelijk aanvaarden van de waarheid, van de leer der kerk zoals die in de belijdenisgeschriften is omschreven. Het gaat me om het leven er uit door de Heilige Geest. Het werk van de Heilige Geest is nodig. Wc hebben wedergeboorte en bekering nodig. Wc moeten van de genade van Christus echt leven doordat de Heilige Geest deze genade aan de harten toepast. Het gaat om het werk van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest. Alleen daardoor worden we één gemaakt in Christus. We moeten Hem door een waar geloof ingelijfd worden en leven uit en door Hem, zoals dc rank in de wijnstok is en alleen daardoor vruchten kan voortbrengen. Over de noodzakelijkheid van het v, 7 erk van de Heilige Geest moeten w r e het eens zijn. En we moeten ons door die Heilige Geest geleid weten, Die het alles uit Christus neemt en het ons schenkt. De noodzakelijkheid van de bediening van de Heilige Geest moeten we niet alleen erkennen maar ook kennen.
En waar w 7 e zo met elkaar van Gods genade leren leven, daar zal naast artikel 10 ook artikel 8 weer gaan functioneren. Want dat is een stuk nood wanneer de kerk niet meer echte zendingskerk is, wanneer we niet bezig zijn met de verkondiging van het rechte evangelie, wanneer we met ons zendingswerk in binnen-en buitenland ook maar alleen in de marge bezig zijn. Want er zijn zeer zeker allerlei noden en zorgen en moeilijkheden in het leven van de volkeren en van enkelingen. Maar we zullen de grootste nood moeten zien. En de grootste nood is dat we van God zijn afgevallen, dat we zondaren zijn, dat we geen toekomst hebben, dat we alleen de toekomst hebben van de buitenste duisternis. Waar we zelf van Gods genade in Christus leren leven, waar we onszelf moeten verwonderen over het feit dat God zulke grote zondaren als wij zijn in genade aanneemt, daar zullen we weer echt zendingskerk worden, daar zullen we allemaal zendelingen worden, daar zullen we getuigen van de Heere Jezus Christus worden. En daar vallen nogal wat verschillen weg, waar wc samen met elkaar en ieder afzonderlijk van Gods genade leven, wanneer we naar de wil van die grote Koning hebben leren vragen. Dan zullen we soms wereldvreemd in onze tegenwoordige wereld staan, maar Gods kerk is wel in de wereld, maar niet van de wereld. Hoewel ze ook haar diakonale taak heeft in de wereld, maar dat is een hoofdstuk apart. Vergeten mogen we die taak echter niet.
Ik zie geen andere weg om de tegenstellingen te overwinnen, ik zie geen andere manier om weer samen kerk te worden. Alleen wanneer we naar de leefregel van de kerk gaan leven en handelen, prediken en onderwijzen, alleen wanneer we elkaar op die leefregel kunnen aanspreken, zullen de richting verdwijnen, zullen alleen de modaliteiten achterblijven en overblijven. En daarbij zullen we de Heilige Geest nodig hebben om ons te leiden. Maar Christus heeft Zijn belofte meegegeven met Zijn kerk: Die Heilige Geest zal u in alle waarheid leiden. Dat is dc toekomst voor dc kerk. dat is de enige toekomst: ons door Woord en Geest laten leiden. En dan zal het nog moeilijk genoeg zijn want we zijn mensen met allerlei zwakheden cn eigenaardigheden. Maar dan zullen we elkaar toch vast houden, omdat Christus ons samen vasthoudt.
*) Dit onderwerp werd behandeld in de classicale vergadering van Doorn op 31 mei j.1.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's