Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een wenend volk tot vreugde vermaand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wenend volk tot vreugde vermaand

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Nehemia (dezelve is Hattirsatha) en Ezra, de priester, de schriftgeleerde, en de Levieten, die het volk onderwezen, zeiden tot al het volk: eze dag is de HEERE uw God heilig; bedrijf dan geen rouw en weent niet; want al het volk weende als zij de woorden der wet hoorden. Nehemia 8 : 10.

Een wenend volk

Een bijzondere dag is er aangebroken voor het volk te Jeruzalem. De eerste van de zevende maand. Dat is de nieuwjaarsdag. De dag waarop ze het nieuwe jaar tegemoet zagen. De dag, waarop ze bepaald werden bij de toekomst met al zijn onzekerheid. De dag van de vele vraagtekens en van de vele bezorgdheden, die ons hart bespringen. In het diepst van ons hart zijn we immers zo luchthartig niet als het gaat over de toekomst.

Op die dag vraagt het volk naar het Woord des HEEREN. De HEERE is immers van geslacht tot geslacht en Zijn Woord is een eeuwig woord. En dat Woord zal hen ook alleen leiding en uitzicht kunnen geven voor de toekomst.

Ze vragen naar het Woord des HEEREN en ze vragen er Ezra naar. Hij moet hun dat Woord voorlezen. Treffend, dat hier ineens Ezra weer naar voren komt. Zo'n 13 jaar geleden is hij naar Jeruzalem gekomen. Hij heeft vooral geijverd voor het geestelijk herstel van het volk. Ezra was meer de man van het onderzoek van de woorden en wetten Gods. Hij was de schriftgeleerde. Nehemia was de man van de praktijk, van het doortastende optreden. Ezra moet meer een aarzelende, stille en ook diepzinnige man geweest zijn. We hoeven de een niet te prijzen boven de ander. Dat doet de HEERE ook niet. Hij heeft Nehemia's en Ezra's allebei nodig. Een Nehemia om de muur herbouwd te doen worden en een Ezra om het volk met Zijn Woord en wet bekend te maken. Het gaat niet om de aard van ons talent, als we dat talent maar besteden in de dienst Gods.

Ezra leest dan het volk de wet Gods voor. Dat gebeurt niet in de tempel, maar op het plein bij de Waterpoort, opdat een ieder het zou horen. Gods Woord hoeft niet in de kerk te worden opgesloten. Het mag ook op het marktplein gehoord worden. Het is is bestemd voor ieder, en het geldt voor alle terreinen van het leven.

Ezra doet het vanaf een hoge houten stoel, terwijl verschillende dienaren en Levieten naast hem staan. Die vertalen datgene wat Ezra voorleest, leggen het uit en passen het toe. Gods Woord moet immers zo begrijpelijk mogelijk gemaakt worden. Er is al belemmering genoeg voor dat Woord in de natuurlijke vijandschap van een mensenhart, daarom moeten onnodige hindernissen uit de weg worden geruimd. Zo brengen de Levieten het Woord zo dicht mogelijk bij de mensen. Urenlang gaat dat door, tot beschaming van hen die vinden dat een kerkdienst vooral niet te lang moet duren.

Als de voorlezing beëindigd is reageert het volk met wenen en rouw bedrijven. Het zijn ook geen kleine zaken, die hen voorgelezen zijn. De zegen is hen voorgehouden van het wandelen in de wegen Gods, maar ook de vloek op het verlaten van die wegen. Indien zij de woorden Gods niet zouden doen, zou tering en koorts hen verderven, zouden ze hun zaad tevergeefs zaaien, de vijand zou heerschappij over hen hebben, de hemel zou als ijzer zijn en de aarde als koper. Deze en andere vloekwoorden hadden geklonken over het plein bij de Waterpoort. En als het volk zag opzichzelf kon het anders niet dan wenen en rouwen. Er was voor het komende jaar niet veel goeds voor hen te verwachten. Ze hadden de muren en poorten van Jeruzalem nu wel mogen herbouwen, maar wat betekende dat tegenover al hun ongerechtigheden. De HEERE kon over hen toch alleen maar toornen!

Wenen en rouwen is geen terechte reaktie op het Woord Gods! Wat zijn onze reakties op het Woord van God anders soms smakeloos en zouteloos. Een mooie preek, zeggen we, maar wat doen we ermee? Iemand zei eens: Een mooie preek is een „dooie" preek. Het volk van de eerste Pinksterdag werd verslagen in het hart. I-lier wenen en rouwen ze.

Leerden we er iets van? Van die droefheid naar God. Dat we gezondigd hebben. Dat we het helemaal anders hebben gedaan, dan Hij het in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid en goedheid had bepaald! Dat we verdorven hebben, wat goed was en schoon en heerlijk!

Ach, zucht iemand, kon ik maar op die plaats komen. Mijn hart is zo hard. Maar het verlangen naar verbreking is toch de erkenning daarvan en een begin daarvan. En voor de HEERE is geen hart te hard, zelfs het. uwe niet. Daarom: Hem maar gezocht met smeking en geween. Hij weet wat u nodig hebt en Hij zal u dat ook geven.

Tot vreugde vermaand

Wat er dan gebeuren gaat mag onze verwondering wel opwekken. Ezra en hier ook weer Nehemia en de Levieten wekken het volk op hun rouw te staken en vreugde te bedrijven. We hadden wellicht eerder verwacht dat ze het volk zouden bevestigen in hun droefheid. Het is de slechtste reaktie nog niet op het Woord van God. De Heere Jezus heeft toch Zelf gezegd: zalig zijn ze die treuren. Hier wordt er tegen ingegaan. De tranen moet gedroogd, er moet vreugde zijn, stralende vreugde.

Zie je nu wel, zegt iemand, het gaat om de vreugde. Al die somberheid en narigheid is nergens goed voor. Voordat we echter al te gemakkelijk conclusies trekken, moeten we wel bedenken dat Gods Woord wel degelijk van droefheid weet. En dat dat Woord niets hebben moet van blijdschap zonder bekering en levensvernieuwing. Jakobus schrijft tot hen die er een gemakkelijk en vrolijk leventje op na wil houden: Gedraag u als ellendigen en treurt en weent; uw lachen worde veranderd in treuren. Voor gemakkelijke en oppervlakkige blijdschap is bij de HEERE geen plaats.

En toch, de droefheid is het hoogste en het eigenlijke niet. Het volk wordt opgeroepen tot blijschap. Immers deze dag, deze nieuwjaarsdag is de HEERE heilig. Het is ^een bijzondere dag. Het is een feestdag. En belangrijker dan de gemoedsgesteldheid van het volk moet op deze dag zijn de eer van Gods Naam. De HEERE moet verheerlijkt worden. Dat wordt Hij door een volk, dat vreugde bedrijft, dat vrolijk is. Hij heeft de mens geschapen om Hem te verheerlijken, Hem te loven en te prijzen. Daartoe herschept Hij Zijn volk. Ze mogen de deugden

verkondigen van Hem, die hen geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.

Is dat onze overweging niet waard? Dat de verheerlijking Gods van hoger gewicht is dan de gestalten van ons hart? Wat zijn we toch vervuld van onszelf. Wat moesten we toch veel meer vervuld zijn van Hem! Wat houden we toch in alles alleen maar schaamte en schande over voor Gods Aangezicht. Hij is zo waard om verheerlijkt te worden. En wij, wij laten het zo na, zelfs na ontvangen genade. De droefgeestigheid en mismoedigheid staat ons bij wijze van spreken op het lijf geschreven. De HEERE zegt: Zalft uw hoofd en wast uw klederen. Verblijdt u, ja verblijdt u ten allen tijde.

Maar de ongerechtigheid dan en Gods vloek daarover? Daar kun je toch zo maar niet overheen stappen? Dat zijn toch geen kleine zaken. Klinkt die oproep tot vreugde eigenlijk niet wat gemakkelijk? En is ze eigenlijk niet hard en wettisch? Toont ze niet weinig begrip voor de onmogelijkheden van het benauwde hart. Er is toch niet zoveel reden om vrolijk te zijn!

Het zal allemaal wel waar zijn, en vroom en innig ook. Toch blijft het vreugdevermaan. Dat houdt immers niet in de eerste plaats rekening met het hart van een mens, maar met het hart Gods. Uit dat hart welt het op. In dat hart is alles wat een arm en verloren mens nodig heeft om zich te verheugen met een eeuwige vreugde. Hij is immers de Verbondsgod. Het volk moet vrolijk zijn omdat deze nieuwsjaarsdag de HEERE hun God heilig is. De HEERE hun God. Wat is dat groot! Ondanks alle ongerechtigheid van Israël was Hij dat en bleef Hij dat. De HEERE is niet veranderd. Onveranderlijk in Zijn goedertierenheid en trouw. Onveranderlijk en volkomen. Zo onveranderlijk en volkomen, dat Hij Zijn enig geboren Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem overgegeven.

De HEERE hun God, met die God konden ze het nieuwe jaar in. Hij zou hen niet begeven en hen niet verlaten. Hij zou het doen om hunnentwil — wie waren ze! — maar om Zijns groten Naams wil.

Zien we op onszelf, dan is er alle reden om te treuren. Van ons is geen goed in der eeuwigheid. Wie dat werkelijk leerde hield God over. De Heilige Geest immers ontdektons aan de vreugdeloosheid van ons oude leven. Daarvan geldt: geen enkele reden tot vreugde, in weerwil van alle werelds gelach. Maar diezelfde Geest wekt ook vreugde in het zien op Christus, onze gerechtigheid, onze heidigheid en onze volkomen verlossing. Is er dan niet alle reden tot vreugde, tot eeuwige vreugde. Gods kerk mag zich verheugen met onuitsprekelijke vreugde. Immers: deze God is onze God. Een Vader, die met mij een eeuwig verbond der genade opricht, die mij van alle goeds verzorgt en alle kwaads mij ten beste keren wil. Een Zoon, die mij wast in Zijn bloed zodat ik rechtvaardig voor God gerekend wordt. Een Geest, die hetgeen ik in Christus heb mij toepast, mij troost en eeuwig bij mij blijft. Ik ben zeer vrolijk in de HEERE zingt Jesaja. Ja, in de HEERE. Wie blij wil zijn op eigen kosten, op kosten van eigen gerechtigheid, vroomheid of bevinding houdt tenslotte niets over. Op kosten van het Lam kan het en mag: een hartelijke vreugde in God.

Daarom: pgeheven het mismoedig hart. De lamp ontstoken om te wandelen in het licht. En wie zijn hart niet hoger kan heffen dan altijd weer nieuwe droefheid smeke: eef mij weder de vreugde uws heils. Uw vrijmoedige Geest ondersteune mij. Of zoals ik het las in een gebed van Coenraad Mei na een preek over Fil. 4 : 4: Wij hebben Uw Woord gehoord, en Uw bevel vernomen, dat we ons altijd in de HEERE verblijden moeten, 't Is waar Vader, dat droefheid ons niets baten, maar wel veel nadeel toebrengen kan, en dat we ons daardoor tegen Uw Almacht bezondigen, ja onszelf het leven bitter maken. Maar, ach God, Gij weet watsnode harten wij in dit lichaam des doods dragen. Wij klagen ons zelf voor U aan, o Hartenkenner! Gaat het ons wel, dan wordt ons hart zorgeloos en zeker; gaat het ons kwalijk, dan wil het van droefheid aanstonds in het graf dalen. Wij weten Uw voorzienigheid en geloven die ook met al ons hart. Wij weten de heerlijke troostspreuken van Uw Goddelijk Woord. Maar ach HEERE, het heeft geen ingang bij ons. Wij hebben zoveel te doen met vlees en bloed, dat het zich menigmaal niet wil laten troosten. Ach Vader, hebt toch geduld met onze zwakheden, en ga niet in het gericht met ons, uw ontaarde kinderen. Prent Gijzelf al de woorden van troost, die wij gehoord hebben in de harten van ons allen, opdat wij ons daarmee troosten kunnen, wanneeren zo menigmaal ons enige droefheid overvalt. Laat alle donkere wolken toch verdwijnen, en de Vreugde-Zon weer opgaan in onze gemoederen. Kom toch Heilige Geest en vervul onze zielen met vrolijkheid!"

En zal dan de HEERE niet horen Zijn kinderen die dag en nacht tot Hem roepen? Ja, Hij zal verhoren. Hij zal blijdschap geven. Eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn. Laat het hier dan een beginsel zijn, straks wordt het vol, eeuwig vol!

Die vreugde een kracht

Treffend is nog wat erbij gezegd wordt tot het volk aan het eind van vers 11. Want de blijdschap des HEEREN, die is uw sterkte, ja, de vreugde in God geeft kracht en moed. V/at kunnen we ons sterk voelen als we blij zijn. Wat mogen we ons sterk weten in de HEERE. Toen dat openging in Habakuks hart zong hij: Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan de wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfsbooms liegen zal, en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stalling wezen zal; Zo zal ik nochtans in de HEERE van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in de God mijns heils.

De Heere HEERE is mijn sterkte

Die vreugde in God maakt sterk. Ze is een bolwerk, dat afweer biedt tegen alle vijanden. Luther heeft eens gezegd: Waar men zingt, heeft de duivel geen plaats. Als we meer zouden zingen, we zouden meer des satans macht bedwingen. Een blij mens is een sterk mens. Blij en sterk in God door Christus Jezus. Daarom: Dit is de dag, die de HEERE gemaakt heeft; Laat ons op dezelve ons verheugen en verblijd zijn.

Dit is de dag, de roem der dagen, Die Isrels God geheiligd heeft; Laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, die ons blijdschap geeft.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een wenend volk tot vreugde vermaand

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's