De kruisweg achter Christus
En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen , zeide Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Mk. 8 VS. 34
Christus' weg
De lijdenstijd breekt weer aan. De Christehjke gemeente maakt zich op om het lijden van Christus te herdenken. Dat lijden van Christus mag altijd hart zijn van de Christelijke preditóng. Christus' verzoenend bloed mag van de kansel afdruppen op de schare, schreef Calvijn. In de tijd voor Pasen willen we Jezus' lijden bijzonder gedenken. We willen Hem op Zijn smartenweg volgen, van stap tot stap, van gang tot gang.
Christus volgen, dat mogen we wel doen met een biddend hart. Anders volgen we wel, maar zien we niet. We verstaan niet het diepe geheim van Zijn kruisgang. Dat beschamend geheim! Wat komt immers onze ongerechtigheid bitter openbaar in deze weg. Dat wondere geheim! Wat valt immers Zijn eeuwige zondaarsliefde hier open! Daarom, Christus volgen op Zijn kruisweg, dat mogen we wel biddend doen, biddend om een beschaamd en verwonderd hart!
Intussen, Christus moest wel openbaren, dat Zijn weg een kruisweg was. Zelf had Hij het weten daarvan altijd bij Zich gedragen. Van eeuwigheid werd Hij immers Borg. Toen er een weg werd gezocht, waarin de verkiezende liefde des Vaders op recht kon worden gegrond, heeft Hij Zich aangeboden. Zie Ik kom om Uw wil te doen. Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijs. Gij hebt mij de oren doorboord. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen.
Zijn weten was een eeuwig weten. Het was ook een weten uit de Schriften. De schaduwen van het oude verbond zouden in Hem moeten vluchten. Ook de schaduwen die de bediening der verzoening bedekten. En Jesaja's profetie van de lijdende Knecht moest in Hem gestalte krijgen.
Maar wat Hijzelf wist, vermoedden Zijn discipelen niet eens. En daarom horen we Christus telkens weer spreken van Zijn lijden. Hier, in dit Schriftgedeelte heeft Hij het juist voor het eerst gedaan.
Vele en wonderlijke dingen hadden de discipelen van Hem gezien. Ze waren diep onder de indruk gekomen van Zijn heerlijke majesteit. Dat alles had hen tot een hoogtepunt van belijden gebracht. Een belijden dat we namens hen allen horen uitspreken door Petrus: Gij zijt de Christus.
En nu kregen ze te horen dat de Christus veel moest lijden en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en Schriftgeleerden en gedood worden, en na drie dagen wederom opstaan. Ze moesten goed beseffen dat de lijdensgang onlosmakelijk met Zijn messiasschap verbonden was.
Het zou immers goed kunnen zijn, en het bleek in werkelijkheid ook zo, dat ze een heel verkeerde voorstelling hadden van Jezus' messiasschap. Het zou goed kunnen zijn, dat ze verwachtten dat Hij ongebroken, en van heerlijkheid tot heerlijkheid Zijn koninkrijk zou oprichten. Regelrecht zou Jezus hen naar de overwinning voeren. Maar het was zo heel anders. Hij moest lijden. Hij moest vernederd worden, gebroken tot in de dood, ja de bittere en smadelijke dood van het kruis. Zo zou Zijn koninkrijk worden gegrond. Het zou een koninkrijk zijn van genade. Een koninkrijk met als fundament Zijn verzoenend lijden en sterven. Zijn weg zou niet zijn van heerlijkheid tot heerlijkheid, maar door lijden tot heerlijkheid.
Wat hebben de discipelen daar een moeite mee gehad! Ze konden het niet verstaan. Ze wilden het niet aanvaarden. Pas toen de Pinkstergeest hen vervulde is het heerlijk geheim van Jezus' liefde voor hen opengegaan. En wij mogen ook wel vurig om die Geest bidden. Ach, v/e weten wel met ons hoofd, dat Jezus lijden moest. En als we enigszins zijn onderwezen in de leer der godzaligheid, weten we ook nog waarom. Maar toch, wat kunnen we ermee op een afstand blijven, er vreemd aan blijven. Er ten diepste zelfs niet aanwillen. De HEERE lere ons maar diep buigen. En lere ons Zijn weg lief krijgen.
Het komen in Christus' weg
Maar als het over lijden gaat: dat strekt nog verder. Niet alleen Zelf moet Christus lijden, ook een ieder, die achter Hem wil komen. Tot dat laatste nodigt Christus ruim en ongehouden uit. Indien iemand. Dat is, indien ook maar iemand achter Mij wil komen, Het doet er niet toe wie. Iedereen mag achter Hem komen. Hier gelden geen diploma's, geen kwaliteiten, geen deugden of gerechtigheden. Neen voor iedereen kan het, mag het. Hij is toch een Vriend van tollenaren en zondaren. Ehj schaamt Zich niet voor zo'n gevolg. Met Zijn volgelingen pronken, begeert Hij niet.
Wat is dat rijk! U voelt zich misschien te slecht om achter Jezus te komen en Zijn discipel te zijn. Hoor dan wat Hij zegt: Indien ook maar iemand. Daar kan gerust ook uw naam worden ingevuld.
Zo'n ruimte ligt er bij Hem. Die ruimte verwierf Hijzelf in de engte van de dood der zonde. Daarom stuurt Hij zondaren niet terug. Daarom geldt bij Jezus geen toelatingsexamen. En als het al zou gelden, dan is het beste wat u kan overkomen, dat u er voor zakt.
Achter Hem komen mag een ieder, maar dan moet een ieder ook wel weten, wat dat kost! 't Is Christus' verlangen dat alle mensen Hem gaan volgen, maar ze moeten zich ook weer niet onbedachtzaam in een avontuur storten. Ze moeten ook goed weten, wat er bij kijken komt. Wie een toren bouwt, overrekent toch eerst de kosten. En daarom een ieder, die achter Hem wil komen, moet weten dat die weg een lijdensweg is. Zijn eigen weg is een lijdensvv'eg, maar de weg van Zijn discipelen zal dat niet minder zijn. Een dienstknecht is niet meerder dan zijn Meester.
Komen in Christus' weg vraagt allereerst zelfverloochening. Die verloochene zichzelf. Verloochenen dat is ontkennen, afzweren. We weten allen van Petrus. Hij verloochende de Heere Jezus. Hij wilde niet meer van Hem weten. Er niet voor uitkomen dat Jezus Zijn Meester v»^as, dat hij Hem was gevolgd van Galilea af. Daar liep hij immers groot gevaar mee. En daarom, hij liet Jezus maar vallen.
Nu zegt Christus: Wie achter Mij wil komen, moet niet een ander verloochenen, maar zichzelf. Tegen zijn eigen ik moet hij nee zeggen, hij moet dat laten vallen, ont-
kennen. Dat eigen ik met dat redenerende verstand, dat zo goed weet, wat wel en niet waar kan zijn. Dat eigen ik met dat begeren, dat zo op zichzelf en op de dingen van de wereld is gericht. Dat eigen ik met die wil ook, die zo gebonden ligt aan de zonde.
Onszelf verloochenen, dat doen we niet zo maar. Wij zondige mensen houden immers veel te veel van onszelf. Heel ons bestaan is op onszelf gericht. Bij kinderen kun je het al merken. Als zij het lekkers maar hebben, een ander deert hun niet. Volwassen mensen weten dat soms heel fijn te verbergen, maar veel verschil maakt dat niet. Tot in de godsdienst toe zijn we met onszelf bezig.
Onszelf verloochenen. Afzien van eigen wijsheid en inzicht. Begeren te leven naar de wil van God en met onze wil gericht staan op wat Hij van ons vraagt. Ons overgeven aan Hem, ons nederig en ootmoedig voegen in Zijn weg. Dat alles leren we in het ontdekken van de zondigheid en verlorenheid van ons oude bestaan. Ach dan kunnen we met dat eigen ik niet meer voort. Ik ellendig mens, klaagt Paulus, ik ben vleselijk verkocht onder de zonde. Dan is het eigenlijk niet moeilijk meer ook om het af te staan: We willen niets liever. Dat eigen ik gaan we veroordelen, omdat we het veroordeeld weten door de HEERE. En met blijdschap mogen we met de apostel roemen: Ik leef doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.
Neen dat is geen slechte ruil. Eigen zin en wil te ruilen voor Christus en maar stil in ons leven achter Hem aan te komen. Hij zal leiden het zacht gemoed in het effen recht des HEEREN. Wie Hem nederig valt te voet zal van Hem Zijn wegen leren.
Raakte u uzelf al kwijt aan Christus? De weg van het eigen ik kan redelijk, begeerlijk en vrij lijken, maar het is de weg van de zonde en de dood. Die weg eindigt in de duisternis. Maar wie Hem volgt zal in de duisternis niet wandelen. En als de strijd in uw leven woedt: HEERE, Ik kan en wil mezelf maar niet kwijt, leg dat voor Hem neer. De kracht van Zijn heilige Geest wederbaart en vernieuwt.
Nog meer wordt er gevraagd in het komen achter Jezus. Nog meer mag er worden gegeven. Die neme zijn kruis op. De weg van Christus is een kruisweg. Ieder ontvangt daarop zijn kruis. Dat kruis wil nog weieens verstaan worden in de zin van moeite en zorg als ziekte, honger en verdriet. En inderdaad zullen Jezus' volgelingen ook het nodige van zo'n kruis ontvangen. Een ieder het zijne, het hare. De HEERE weet het best wat we aan kunnen. We moeten maar niet naar een ander kijken. Hij geeft ons allereerst kracht om ons kruis te dragen. Toch zal hier veeleer bedoeld zijn het kruis van de smaadheid om Christus' wil. Ook daarvan krijgen Jezus' volgelingen hun deel. Soms groter, soms kleiner. Het deel van de smaadheid, van de spot, van het alleen staan en apart staan. Het kruis van de innerlijke strijd ook.
Die neme zijn kruis op. Dat wil zeggen: die neme het over uit de hand van God. Die aanvaarde het en drage het Christus vrolijk na. Dat is nog wat anders dus, dan gelaten zeggen: Het is nu eenmaal niet anders. Het hoort er nu eenmaal bij. Je kunt er toch niets aan veranderen. Neen dat kruis mag opgenomen worden met blijde moed, met vreugde, omdat we waardig geacht worden de smaadheid van Christus te dragen. Ja, ons kruis Hem na te dragen. Hij droeg het immers ons voor. Hij droeg het bitterste en diepste ervan. Hij droeg het kruis van de toorn Gods over de zonde van het ganse menselijke geslacht. Wie daar iets van verstaat, kan eigenlijk niet anders meer, maar voelt zich onweerstaanbaar getrokken om achter Hem aan te gaan en achter Hem te blijven.
Het blijven in Christus' weg
Die volge Mij, dat is het laatste wat Christus nog verbindt aan het achter Hem komen. Opmerkelijk, de vorige twee werkwoorden wezen meer op een enkele daad, hier beluisteren we iets gedurigs, iets blijvends.
Die volge Mij. Die kome altijd maar achter Mij aan. Neen, niet voor Mij uit of naast Mij. Dat willen wij nog wel eens. De Heere Jezus nemen we bij de hand en we zeggen: Hierheen, kom mee. Die kant moet het op in mijn leven. Of we willen naast Hem. We willen ook wat in te brengen hebben. Hij moet op zijn minst luisteren naar onze argumenten. We weten er toch ook wel wat van. W T e hebben toch wel enig verstand van wat de goede weg zou kunnen zijn.
Petrus wist zelfs wat beter was voor de Heere Jezus Zelf: Heere dat zal u geenszins geschieden. Maar als wij kiezen moeten is het altijd de verkeerde weg, de weg van ons vlees.
Die volge Mij. Dat betekent ook niet die imitere Mij. Het kruis dragen zoals Jezus dat droeg is voor ons niet weggelegd. Hem volgen dat is wel de leiding van ons leven aan Hem overlaten. De teugels in Zijn handen geven en in Zijn handen laten ook. Hem volgen dat is met de woorden van de psalmdichter: Dit leert mijn ziel u achteraan te kleven. Over hoogten en door diepten. Door bezaaide en onbezaaide landen. Waar Hij ook heengaat. In de vaste verwachting dat Hij het goed zal maken. Want wie Hem volgt kan misschien wel door veel lijden heengaan. Maar hij komt tot heerlijkheid. En alwaar Ik ben aldaar zal ook Mijn dienaar zijn.
Wat een zalig leven dan. Niet mijzelf te gorden zoals ik dat eerst wilde, maar gegord te worden en gebracht te worden waarheen ik niet wilde. Wat een zalig leven dan. Achter Hem aan.
Leer mij, o God van zaligheden, Mijn leven in Uw dienst besteden; Gij zijt mijn God vat Gij mijn hand; Uw goede Geest bestier' mijn schreden, En leid' mij in een effen land.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's