Beroepen te... bedankt voor....
Kerknieuws
Dat is een rubriek in de krant waar vele lezers het eerst naar grijpen en kijken: het beroepingswerk. Een dankbaar onderwerp ook voor buurpraatjes, verjaardagsvisites en andere gezellige avondjes. Ds. Jansen is beroepen te X, Ds. Pietersen gaat naar IJ, Ds. Klaassen heeft bedankt voor Z. Een onuitputtelijk onderwerp ook, want voordat een kerkeraad gaat horen kan er al over worden gespeculeerd waarheen de reis deze keer zal gaan, tijdens het beroep kunnen de kansen worden afgewogen, en na de beslissing kunnen de motieven de revue passeren. En na een eventueel bedankje kunnen 7 we weer helemaal opnieuw beginnen...
Het is frappant te bemerken hoe ons 'leraarlievende' volk, dat terecht zich verre houdt van kansspel, toto en andere vormen van gokken, ineens wèl aan kansberekening gaat doen wanneer het beroepingswerk aan de orde is, en soms zelfs met zekerheid van tevoren de beslissing weet te melden. „Geen schijn van kans!" „Dat kon hij weieens doen." „Wedden dat hij gaat? " Dat zijn zo enkele kreten die veelvuldig worden geslaakt rondom een uitgebracht beroep. En deze prognoses worden dan gemotiveerd door de „ligging" (dat kan geografisch, maar ook theologisch zijn), door de grootte van de gemeente, door de wetenschap dat het een „gemakkelijke" of een „moeilijke" gemeente is, door de leeftijd van de predikant, het salaris dat hij geniet of dat hij gaat genieten, het huis dat hij nu bewoont of in de toekomst zal bewonen, de studiemogelijkheden voor zijn kinderen, het dichterbij of verderaf wonen van zijn familie. Een onafzienbare rij van argumenten kan altijd weer aangevoerd worden voor het aannemen van het beroep of voor het bedanken ervoor. In de drie weken die een predikant gegeven zijn om te beslissen komt hij soms tot de ontdekking dat zijn gemeenteleden gemakkelijker voor hem zouden kunnen beslissen dan hij het zelf kan...
Kerkeraden kunnen in een vakantie-periode ook met het beroepingswerk verlegen zitten. Ze zouden die en die dominee wel willen beroepen, maar kunnen ze hem dat aandoen? Hij heeft er toch al zoveel... Of ze denken aan die en die, maar die krijgt nooit een beroep. Hebben ze toch een beroep uitgebracht, dan moeten ze de beroepen predikant de nood van de gemeente voorleggen, maar ook weer geen pressie op hem uitoefenen, want dat zou averechts kunnen werken. Ze moeten hem laten merken dat hij niets tekort zal komen, maar kópen willen ze hem ook niet. Heeft de dominee laten merken dat het een of het ander hem niet aanstond, dan trekken ze vaak meteen de conclusie: hij zal wel bedanken. Heeft hij opgemerkt dat hij — of zijn vrouw — iets mooi vond, dan rijst de hoop dat hij komt. Volgt er dan toch een bedankje, dan dringt zich de vraag op: wat zou er aan onze gemeente mankeren? Vooral als de bedankjes aangroeien tot een hele reeks, dan begint dat een knellend probleem te worden. En dan kan de moedeloosheid zo'n kerkeraad aangrijpen en wordt door verschillende broeders de verzuchting geuit: „Zouden we nog wel ooit een dominee krijgen? "
Het feit dat een dominee bedankt komt wel in de krant, maar zijn motieven voor die beslissing niet. Gelukkig maar, want het zou misschien de reputatie van de „geestelijke stand" niet verhogen. Al heeft de goegemeente er ook weer geen boodschap aan wat de dienaar van het Woord in zijn binnenkamer heeft overwogen voor het aangezicht van God. Wat de gemeente er officieel van te horen krijgt is meestal slechts dat de beroepene „heeft gemeend te moeten bedanken" of dat hij „geen vrijmoedigheid heeft gevonden om het beroep aan te nemen".
Voorheen openhartiger
Ik heb de indruk dat predikanten in vroeger eeuwen er minder geheimen op na hielden inzake de beslissing op een beroep. Hadden ze een beroep aangenomen, dan was een hele passage in hun intreepreek gewijd aan de motieven die, hen ertoe hadden gebracht om deze beslissing te nemen. Niet zelden was één van die motieven „de volkrijkheid van de gemeente". Zo zegt bijvoorbeeld Johannes Groenewegen in zijn intreepreek te Werkendam op ló augustus 1739:
„Hierbij kwam ook vooral de talrijkheid van deze gemeente van Werkendam, waarvan Aarlanderveen (zijn vorige gemeente) maar een derde deel is. Zo zag ik dat hier een groter water was om het net des Evangelies in te werpen.. ."
Wanneer een predikant voor een beroep had bedankt, dan verbond hij zich wel opnieuw aan zijn gemeente met een speciale preek waarin alle beweegredenen werden opgesomd die hem uiteindelijk toch had doen besluiten te blijven. Een voor zo'n gelegenheid veelgebruikte tekst is Filipp. 1 : 25: En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap van uw geloof".
In verslagen van dit soort diensten, die meestal werden opgenomen in „De Boekzaal", wordt vaak opgemerkt dat er onder de prediking vele tranen werden gestort, zowel door de leraar die opnieuw zijn verbondenheid aan de gemeente onder woorden bracht, alsook door de gemeente die hoopte „de waardige man" nog vele jaren in haar midden te mogen houden...
Een preek van Hellenbroek
Nooit heb ik een preek gevonden waarin zó uitvoerig het bedanken voor een beroep aan de orde komt dan de preek die de bekende Ds. Abraham Hellenbroek in Rotterdam heeft gehouden op 30 november 1704, nadat hij in de week daaraan voorafgaande een beroep naar Den Haag had afgewezen. De preek is opgenomen in de grote verzameling „Keurstoffen" (deel II) en handelt over Lukas 24 : 29a: En zij drongen Hem, zeggende: lijf met ons..."
Ik las deze preek in de week na Pasen, maar vond daar in minstens zoveel motieven om Hellenbroek in Rotterdam te houden als de Emmaüsgangers beweegredenen hadden gevonden om de Opgestane Zaligmaker bij hen in huis te krijgen...
In de Inleiding begint Hellenbroek al met op te merken dat hij dit keer zal afwijken van zijn preekrooster en niemand zal hem dat kwalijk nemen, want
„er zijn er, geloof ik, weinigen onder deze grote toevloed, hier in de kerk, en in de stad, die niet weten de dingen die deze dagen, ten opzichte van mijn persoon, de stof geweest zijn van vele samensprekingen, beoordelingen, en ook al van vele bekommeringen..."
Tussen haakjes: wat een verschil, de tijd van toen en de tijd van nu... Héél Rotterdam destijds in beroering omdat Hellenbroek een beroep had naar Den Haag... Hoe klein zou het percentage inwoners van de Maasstad vandaag-de-dag zijn, dat nog geinteresseerd is in het beroep van een predikant in de vraag of hij al dan niet van plan is te vertrekken?
Redenen om te gaan
bijzonder oogwit over te brengen". Ieder kan weten dat hij een beroep naar Den Haag heeft ontvangen. Hij had ook gedacht dat beroep te moeten aannemen, want de Heere had hem al zo dikwijls na verloop van enige tijd van standplaats doen veranderen. Acht jaar had gestaan in zijn eerste gemeente Zwammerdam, daarna drie jaar in Zwijn - drecht, toen slechts acht maanden in Zaltbommel, en nu alweer tien jaar in Rotterdam.
Uiterlijke voordelen en belangen legde bij de beslissing geen gewicht in de schaal, wèl dat het een wettig beroep was, waarvoor in Den Haag „veel gebeden en worstelingen van 's Heeren volk voor de troon" waren geweest en „een hartverbrekend geroep van velen in die gemeente die mij toeschreeuwden: Kom over en help ons!"
Deze en nog meer andere redenen hadden hem gebracht , , in de alleruiterste beroering". Maar — zo vertelt hij — hij had ook ernstig Gods aangezicht gezocht „cm niet te schielijk of onbedachtzaam te handelen en de keuze op te maken".
Gedwongen te blijven
Er waren echter ook vele redenen die de balans naar de andere kant lieten doorslaan. De gemeente Rotterdam was groter dan die van Den Haag; bovendien was er in Rotterdam „een algemene zucht" om hem te houden; zijn dienst in de gemeente was niet ongezegend; kortgeleden was er al een predikant overleden. Mocht hij dan nu een nieuwe vakature veroorzaken?
Maar wat de doorslag gaf was toch wel „een gedurige aanloop van zovelen uwer, die mij dag op dag kwamen dwingen en zeggen: Blijf met ons".
Een boodschap, zo vervolgt Hellenbroek „die de meesten van u aangenaam is. Ja, gij hebt het gewonnen! Gij hebt mij gedwongen, zeggende: blijf met ons. Hier had ik nu veel van deze uw ongewone liefdedwang willen zeggen, indien ik niet bang was teveel mijzelf te prediken en daar schrik ik voor..."
En dan gaat hij opsommen wie het allemaal geweest zijn die hem hebben gedwongen te blijven. De overheid, de „Eedele en Grootachtbare Heeren", de ambtgenoten, ouderlingen en diakenen, de ganse gemeente, de begenadigden, gelovigen en kinderen van God, vrienden en bekenden, vreemden en onbekenden, enz.
„O ziet daar, ik betuig het openlijk, gij altegaar hebt mij gedwongen hier met u te blijven. Gedwongen door openbare en verborgen smekingen en worstelingen bij de Heere. Gedwongen door alle denkbare vriendelijkheden en uitdrukkingen van genegenheid en door liefdebanden die niet waren af te schudden. Gedwongen door tranen en geween, die mij dikwijls met Paulus mijn hart week maakten en met Jozef mijn ingewanden deden ontsteken en in mijn kamer deden gaan om daar te wenen..."
Vermaning en verwachting
Nadat Hellenbroek dan de gemeente Rotterdam, waaraan hij zich opnieuw heeft verbonden, heeft aangespoord ook zijn prediking ter harte te nemen, en nadat hij de hoop heeft uitgesproken dat zijn dienst opnieuw vruchten zal dragen, komt hij tot het slot van zijn preek. En dan maakt hij ineens de opmerking die ons misschien wel wat vreemd in de oren klinkt: „Nu is het waarschijnlijk dat ik onder u zal sterven".
Toch is dat niet zo vreemd als het lijkt. Hellenbroek was, toen hij het beroep naar Den Haag ontving, ai 46 jaar. Op die leeftijd staande in een aanzienlijke stad als Rotterdam liep men in deze tijd van predikantenoverschot niet meer zo gauw de kans op een beroep. Hij heeft zelf wel beseft dat hij na het bedanken voor Den Haag geen mogelijkheid meer zou hebben om Rotterdam te verlaten. Inderdaad heeft hij na die tijd geen beroep meer gekregen. Nog 24 jaar heeft hij in de Maasstad mogen arbeiden, want in 1728 kreeg hij op zijn verzoek eervol emeritaat cn drie jaar later, in 1731, is hij overleden.
Toen ging zijn wens in vervulling die uitsprak ten besluite van zijn preek:
„En Hij verwaardige mij en al zijn knechten om getrouw te zijn tot dc dood, om er velen te rechtvaardigen en dan te blinken als de sterren aan het firmament, om u gezamenlijk als een reine maagd aan de Heere Jezus Christus voor te stellen en dan te zeggen: Ziet hier, Heere, mij en de kinderen die Gij mij gegeven hebt."
De les der historie
Misschien komt het hele betoog van Hellenbroek — dat nog veel langer is dan hierboven geschetst - op ons, nuchtere en zakelijke mensen van de 20ste eeuw, wat emotioneel en sensationeel over. Wij zouden het maar vreemd vinden wanneer een predikant vandaag-de-dag zich op de kansel zo bloot gaf inzake zijn beslissing op een beroep. Persoonlijk ben ik ook van mening dat Hellenbroek in deze preek teveel over zichzelf en te weinig over zijn Zender spreekt. Maar het is natuurlijk wel interessant om te horen hoeveel deining een beroep op een geliefde predikant in de eeuwen die achter ons liggen kon veroorzaken. Niet alleen bij de gemeente die hij diende, maar ook bij hemzelf.
En al zullen onze predikanten tegenwoordig misschien niet bij elk beroep „in de alleruiterste beroering" terechtkomen, zoals Hellenbroek bij zijn beroep naar Den Haag, het gaat hun ook niet „in de kouwe kleren" zitten. Dat mogen kerkeraden en gemeenten wel weten, dat er nogal wat aan voorafgaat voordat ze te horen of te lezen krijgen: „aangenomen naar..." of „bedankt voor..."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's