Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Filippus en de kamerling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Filippus en de kamerling

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Filippus liep toe en hoorde hem de profeet Jesajci lezen en zeide: erstaat gij ook hetgeen gij leest? Hand. 8 : 30.

Voorbereidend werk

Voor ons ligt de allerbekendste geschiedenis van Filippus en de Moorse kamerling. Moge de Heere ook de bekende delen van Zijn woord zegenen! Filippus is zo'n mooie figuur, zoals wij hem al meemaakten in Samaria, waar hij tot zo'n grote zegen geweest is, zodat op zijn woord scharen geloofden, uit wie onreine geesten geworpen werden. Daar geschiedden onder deze eenvoudige figuur tekenen en grote krachten. Filippus is zo'n eenvoudige figuur, hij vond het niet erg, dat hij niét kon, wat de apostelen Petrus en johannes wèl konden, namelijk de handen opleggen, zodat de gemeente van Samaria de Heilige Geest ontving. Mooi is dat, als iemand achter anderen weet te gaan staan. Nu komt dan de geschiedenis, waardoor Filippus onder ons het meest bekend geworden is, namelijk die van de kamerling. Hierin kunnen wij zien, dat Filippus bij al zijn nederigheid echt niet niemand was. Het is zo'n lieflijk leven, klein en nederig bij God te zijn. Het is zo'n lieflijk leven, om de laagste plaats in Gods kerk in te nemen. Toen Filippus zo rustig achteruit trad, haalde de Heere hem naar voren.

Daar kwam een engel tot hem, die hem zond naar de woeste weg, die van Jeruzalem afloopt naar Gaza, dwars door het gebergte heen. Twee wegen liepen van Jeruzalem naar Gaza, een goede en drukke weg, waar veel mensen reisden en deze stille, eenzame weg. De laatste moest Filippus nemen en de engel zeide hem niet, wat hij daar moest gaan doen. Zie, dat zijn nu Gods ware dienstknechten, zij worden zelf engelen, boden Gods genoemd, maar de engelen staan hun ten dienste. En zij brengen de bevelen Gods hun over.. Daar wordt doorgaans niets bij gezegd: zij weten van te voren niet, wat hun wacht, zij hebben alleen maar te gaan, gehoorzaam en stil. Zo deed ook onze Filippus: hij stond op en ging heen. 't Was ook een lange weg van vele, vele mijlen. God zendt Zijn knechten nogal eens in de eenzaamheid en Hij leidt Zijn volk ook nogal eens in de eenzaamheid, om ze daar te leren en te bekeren. Hij neemt Zijn volk apart, Hij neemt Zijn knechten ook apart!

En zie: een Moorman! Filippus was juist in het half heidense Samaria geweest en nu komt hij me daar een Moorman tegen: een kamerling, een machtig heer van Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was. Een groot en voornaam man dus! Die gekomen was om aan te bidden te Jeruzalem. En hij keerde wederom en zat op zijn wagen en las de profeet Jesaja. Dat is een ontmoeting! God stuurt Zijn knechten nooit te vergeefs. Kon Filippus denken om op die woeste weg iemand te vinden? Kon hij denken daar zo n man te vinden? De Moorman was een aangeslagen man. Hij was een proseliet, hetzij van de poort, hetzij van de gerechtigheid. Dat zaad van de koningin van Scheba — uit Salomo's dagen — had eeuwen later nog vrucht gedragen, bij een man aan het hof. Die man was gaan aanbidden in Jeruzalem. Wie gaat er nu vandaag zo'n reis maken om tot God te bidden — de God van Israël?

Die man had een boekrol bij zich van Jesaja. En daar zat hij op reis in te lezen. Hij was al in jesaja 53! Hij zocht een lange, eenzame, woeste weg, om onderweg te kunnen lezen. Hij had het in Jeruzalem niet gevonden. Nou, dan hou je op, hè, en gaat teleurgesteld naar huis. En rolt die rol dicht. En als je een godsdienst vindt, waar je niets van begrijpt, dan houd je ook op. De man leest, hotzebots op zijn wagen. Maar 't heeft hem zo te pakken, dat hij maar doorleest, hardop zelfs. Hij let niet op zijn knechten, maar leest maar. Wat ook de koetsier, de palfrenier, de knechten denken. Misschien wel leest hij ook om hen gaande te maken. Niet gevonden en toch zoeken. Dat is voorbereidend werk Gods in zijn ziel. Hij ziet niet eens die vreemdeling daar lopen, hij leest maar door, hardop.

De Geest — nu niet de engel, maar de Geest Gods Zelf, de Geest des Woords Zelf, Die Filippus gedreven had naar deze man, naar deze behoeftige ziel, deze aangeslagen ziel — spoort Filippus aan: „Ga toe en voeg u bij deze wagen." Filippus gaat toe — en hoort hij dat nu goed, zit die man in een rol van de bijbel te lezen? Is dat Jesaja, uitgerekend Jesaja 53? Zou hij het wagen, die deftige heer, de hoogste waardigheidsbekleder van een Moors hof... zou hij het wagen hem in zijn lectuur te storen? Die geheel verzonken is in de bijbellectuur storen? ... Leest u ook zo aandachtig, dat u niets hoort en ziet?

De Geest stuurt Filippus. Ga maar! Heel beleefd en bescheiden zegt Filippus: „Verstaat gij ook hetgeen gij leest? " Juist op het punt, juist bij de tekst, waar de man in de knoop zit, waar hij vastgelopen is, haakt de Geest in en dat is de Geest van de Schrift. God komt toch zo altijd op tijd, hè. Dat is voorbereidend werk van de Heilige Geest-Een man, die zo'n reis maakt, om in Jeruzalem te aanbidden. Niets gevonden? Jazeker: hij had behoefte gevonden, jazeker, hij had een rol gevonden. En ondanks het niet begrijpen, zette hij door met lezen. Daar wordt wat onbegrepen gelezen en toch doorgelezen, waarbij men het Woord Gods toch niet terzijde legt. Toch niet losgelaten. Dat is ook voorbereidend werk, als daar een vraag komt, niet van nieuwsgierigheid, niet van betweterij, maar van een ongeveinsde belangstelling. Dit is de vraag van Filippus, die een vraag is naar het waarachtig zieleheil van de Moorman. Vragen als: „Verstaat gij dat ook? " zijn wijze zielevragen.

Inleidend werk

„Verstaat gij ook wat gij leest? " Dat was de beschaafde en bescheiden vraag van Filippus. Tevens de verstandige en heilsnoodwendige vraag. De Moorse kamerling is er helemaal in, als hij antwoordt: „Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht? " Hij kijkt Filippus aan. Zou die man daar meer van weten? Daar slaat een vonk over tussen die twee. Hij zou er niet meer van weten, maar hij weet er meer van. En inderdaad: Filippus weet er meer van, hij weet er alles van. En hij bad Filippus, dat hij zou opkomen en bij hem zitten. Moet u letten op de woorden: „de Moorman bad hem." Zo'n hoge man, de kanselier van Can-

dacé, de thesaurier-generaal van dat land, bad zo'n eenvoudige Filippus, de diaken, — Dat is werk van de Heilige Geest, als men gaat bidden, om de bediening des Woords. Zelfs tot zo'n eenvoudige Filippus. Calvijn zegt, dat het een zonderlinge genade van de Heilige Geest is om bij het Woord, dat Zijn gewrocht is, ook mensen te geven om het Woord uit te leggen. En toe te passen. Zo behaagt het de Heilige Geest om het Woord in te dragen, in het verstand, zodat wij het verstaan, in te dragen in het geheugen, zodat wij het bewaren, in te dragen in het hart, opdat wij het geloven.

De plaats der Schriftuur, die hij las, was deze: „Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid en gelijk een lam, dat stemmeloos is voor dien die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open. In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen en wie zal Zijn geslacht verhalen? Want Zijn leven wordt van dc aarde weggenomen." Dat is dus dc Schrift, die de Moorman las. En die hij dus weer voorlas aan Filippus. En dan komt zijn vraag: „Ik bid u, van wie zegt de profeet dit, van zichzelven of van iemand anders. Wees zo ootmoedig: Ik bid u." Eerst bad hij of Filippus op de wagen bij hem wilde komen zitten. Nu bidt hij om uitlegging. Hij staat hier voor het grote geheim van de bijbel, de tweede Persoon van de Goddelijke Drievuldigheid. Hij was als een bekeerde Jood naar Jeruzalem gegaan, en hij had het niet gevonden. Want niemand kent de Vader dan de Zoon en die het de Zoon wil openbaren. Hier staat de Moorman voor de verborgenheid der Godzaligheid: „God geopenbaard in het vlees." Heel het geheimenis van de lijdende Verlosser. „Ik bid u, van Wien zegt de profeet dit, van zichzelf of van iemand anders? " Ja, dit geheim moet afgebeden worden.

En dan staat er: „En Filippus deed zijn mond open en beginnende van de Schrift, verkondigde hem Jezus." Even plechtig als bij Jezus' eerste preek, staat er dat hij zijn mond opende. Als Christus Zich voor het eerst openbaart, dan gaat de mond der waarheid open. Dat is een groot gebeuren in iemands leven. Dan komt hij tot het leven, want die Mij vindt, die vindt het leven. Zo ook als een dienaar van het Woord — al is het een eenvoudige diaken — evangelist — zijn mond opent om het leven te openbaren, dan gaat de mond der waarheid voor zo iemand open.

Hoelang Filippus over deze Christusprediking gedaan heeft, weten wij niet. In welke taal Filippus tot de kamerling gesproken heeft, weten wii niet. De Geest, Die net uitgestort was, is in staat geweest Filippus Moors te doen spreken, maar hoe het ook zij: die ene Christusprediking, uit Jesaja 53 getrokken, is voor de Moorman afdoende en duidelijk geweest. Dan kan men de hele bijbel doorpreken, zonder te vervelen. Dan valt de tijd weg. Dan is het, of de eeuwigheid in zo'n dienst valt, of de eeuwigheid op die wagen valt. De woeste weg was zeer lang, maar voor een van heil vervulde prediker niet te lang en voor een heilbegerige zoeker niet te lang.

Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen, Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen; Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft, Is z' als de pen van één, die vaardig schrijft. Beminlijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven. Gaat al het schoon der mensen ver te boven; Gena is op Uw lippen uitgestort, Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.

Dat was inleidend werk. Nu bevestigd werk

„En alzo zij overweg reisden, kwamen zij aan een zeker water, en de kamerling zeide: Zie daar water, wat verhindert mij gedoopt te worden? " Wat een wonderlijke man, hoe komt hij aan die kennis? Hoe weet hij van de Doop? Hij kan al geweten hebben van de proselietendoop, die toegang gaf tot het Jodendom. Maar hier weet hij van de Christelijke Doop, die Christus aan Zijn discipelen heeft opgedragen bij Zijn heengaan. Denkelijk heeft Filippus bij het breedvoerige onderricht op de wagenrit ook hiervan verteld, als het teken van het verbond der genade en als het teken van de inlijving in Christus' kerk. Deze man vraagt daarnaar, is daar begerig naar.

Wat een bijbelse gangen gaat die man. Dat mag wel, zegt Filippus, als gij van harte gelooft. Dan is het geoorloofd. De Doop is een hoge zaak: het is de bevestiging van de genade. Als iemand van harte gelooft, dan is de Doop een teken van de ontvangen genade en ook een zegel op de ontvangen genade. Zo gij van harte gelooft, hecht God het zegel aan de belofte.

Helder en klaar zegt de Moor: „Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon Gods is." Wat een belijdenis: in één korte zin al het heil. In één korte zin heel de bijbel. Floe weet die man dat? Door de Heilige Geest. Hoe weet die man dat? Door het geloof, door de prediking van Filippus. Dan beveelt de Moorman — niet Filippus — de wagen stil te houden. En daar dalen twee mensen in het water — Filippus en de kamerling — en Filippus doopt de zwarte heer. Als eerste uit het land der Moren.

ik moet u op iets attent maken. Flet laatste vers van Jesaja 52 — vlak voor Jesaja 53, het onderwerp van hun gesprek — luidt: „alzo zal Hij vele heidenen besprengen, ja de koningen zullen hun mond over Hem toe houden; want dewelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welken het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan." Ziet hier, of dat niet letterlijk aan de Moorman vervuld is: dit woord der profetie.

Dat is dus de bevestiging van het geloof van de Moorman: ooreerst de Doop. Dan de belofte uit jesaja 52 : 15. En de laatste bevestiging, die de Moor ontving was, datde Geest terstond hierna Filippus wegnam — waarschijnlijk door de lucht — en dat daar een diepe blijdschap in het hart van de man kwam, zodat hij heel Filippus niet meer miste en aan Jezus genoeg had. Ook dat is een les voor Gods volk, dat men van de leraars afmoet, om in de vreugde des heils en in de vreugde des Woords alleen te leven.

W.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1979

Gereformeerd Weekblad | 13 Pagina's

Filippus en de kamerling

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1979

Gereformeerd Weekblad | 13 Pagina's