De Nederlandse Geloofsbelijdenis
(8)
ARTIKEL IV (vervolg)
De twee boekdelen van het Oude en Nieuwe Testament vormen de kanonieke boeken. Kanoniek is afgeleid van het woord kanoon, dat we in het Nieuwe Testament enkele keren tegenkomen. Paulus gebruikt het woord in zijn brief aan de Galaten: En zovelen als er naar deze kanoon, dat is: aar deze regel zullen wandelen, over hen zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods" (Gal. 6 : 16).
De oorspronkelijke betekenis van kanoon heeft te maken met: riet, rietstaf. Met een lang en recht riet kon men voorwerpen meten, zodat de betekenis: maatstaf, regel, richtsnoer, norm kon ontstaan. Paulus spreekt over een regel, waaraan een ieder in de gemeente gebonden is, en waaraan de levenswandel beoordeeld kan worden.
Kanonieke boeken zijn boeken volgens de kanon, de maatstaf, de regel, het richtsnoer, waaraan het geloof zich gebonden weet. Deze 66 kanonieke boeken vormen de regel, de norm waaraan wij gebonden zijn in onze kennis van de levende God. Andere boeken vallen buiten deze kanon, zoals bijvoorbeeld de apokryphe boeken, waarop we in Art. 6 terugkomen.
Kanonieke boeken zijn boeken, waar niets tegen valt te zeggen. Tegen hun inhoud valt niets in te brengen, dat stand houdt. „Deze boeken worden aldus geteld in de Kerk va God. De boeken van het Oude Testament: de vijf boeken van Mozes, te weten: Genesi Exodus..." Zo worden ze opgenoemd, alle 66 kanonieke boeken.
We worden nu gesteld voor de vraag, hoe het gekomen is tot dit getal van 66 boeken. We merkten eerder al op, dat de Bijbel niet rechtstreeks uit de hemel is neergedaald. De Bijbel is Goddelijk en menselijk tegelijk, ais een afspiegeling van hèt W n s, T oord van God, Jezus Christus, waarachtig God cn waarachtig mens. Als boek is de Bijbel in de geschiedenis ontstaan. We kunnen een geschiedenis schrijven over het ontstaan van de Bijbel. W 7 e zien de Evangelisten schrijvende bezig, we zien Paulus zijn brieven schrijven. Vanaf het begin zijn deze geschriften bewaard, en hadden 'n zeker gezag in de christelijke gemeenten. Een lange weg kwam hierna in de kerkgeschiedenis van de eerste eeuwen, waarop het uiteindelijk kwam tot vaststelling van de kanon. Het Oude Testament werd daarbij eenvoudig van Israël overgenomen. Deze kanon stond vast. Maar wat de geschriften van het Nieuwe Testament betreft, bleef er hier en daar onzekerheid. Algemene overeenstemming was etbijvoorbeeld over de vraag, of de brief aan de Romeinen tot de kanon behoorde; maar vragen leefden er over de brief aan de Hebreeën, een geschrift zonder afzender en adres. En dat moeilijke, duistere boek Openbaring aan Johannes, hoorde dat tot de kanon? Het heeft geduurd tot het einde van de vierde eeuw, tot de tijd van Augustinus, voordat de algemene aanvaarding van de kanon tot stand kwam. Dat gebeurde op de Concilies van Hippo in 393 en van Carthago in 397.
Wanneer we deze geschiedenis van het ontstaan van de kanon nagaan, dan horen we van allerlei gesprekken en besluiten op kerkelijke vergaderingen, en dan wordt de vraag heel sterk: maar heeft dan de Kerk beslist over de omvang van het Nieuwe Testament? Heeft de Kerk gezegd: deze 27 boeken en geen andere?
Nee, niet de Kerk heeft hier doorslaggevend beslist. Dan zou de Kerk bóven het geschreven Woord van God staan. Onze belijdenis is, dat wij geloven, dat de Heilige Geest het is, Die de Kerk in alle waarheid leidt. De Kerk heeft de kanon niet vastgesteld, heeft hier geen eigenlijke beslissing genomen, maar heeft niet meer gedaan dan vastgelegd wat binnen de Kerk reeds gezag had: de boeken van het Nieuwe Testament. De boeken worden eenvoudig geteld in de Kerk van God. De Schrift bewijst zichzelf! En hier raken we het bijzondere, unieke geheim van de Schrift. Van binnenuit, vanuit de inhoud heeft de Schrift zich doorgezet. Doorgezet door vragen en weerstanden heen. Zo belijden we het werk van de Heilige Geest. Daarbij kunnen we ons indenken, dat velen zich oprecht afvroegen of bijvoorbeeld het boek Openbaring wel in de kanon thuishoorde. Velen vragen zich dat nog steeds af!
De kanon zelf heeft zich doorgezet, door vele weerstanden heen, en de Kerk verleende daarbij een dienende funktie. Met deze belijdenis staan we tegelijk voor een van de echte verschilpunten tussen Rome en Reformatie. De Reformatie rekende de apokryphe boeken niet tot de kanon, zoals Rome wel deed, en verbrak daarmee een eeuwenlange traditie. Hierbij was in het geding het leergezag van pausen en concilies. Luther beleed één bron van werkelijk gezag: het geschreven Woord van God. En daar kon de Kerk nooit boven staan. De Kerk was onderworpen aan het Woord van God. Daarom, desnoods tegenover een eeuwenlange traditie betreffende de verhouding van Schrift en Kerk, werd de vraag naar de kanon in de Reformatie als het ware opnieuw gesteld. En wei vanuit de inhoud!
Wat is bepalend voor de inhoud van de kanon? Wat is de eigenlijke regel, het richtsnoer? Luther heeft dc uitdrukking gebruikt: Was Christum treibet, wat van Christus getuigt! Anders gezegd: de kanon, de regel, dat is Jezus Christus Zelf! Hij is de kanon. Aan Hem worden de geschriften gemeten, of hun inhoud van Hem getuigt. Anders gezegd: of de inhoud getuigenis van de openbaring van de Drieënige God. Gemeten aan deze regel komt Luther dan op een moment in zijn leven tot de bekende vergaande uitspraak over de brief van Jakobus. In het aanhangsel op de voorrede van het Nieuwe Testament verklaart hij, dat deze brief vanwege het gemis aan echt evangelisch karakter een echte brief van stro is. In dezelfde voorrede oordeelt hij zeer ongunstig over het laatste bijbelboek. Hij noemt het duister en onbegrijpelijk, terwijl het juist tot het apostolisch ambt behoort klaar en duidelijk te spreken van Christus en Zijn werk. Deze scherpe reaktie van Luther kunnen we plaatsen vanuit de grote ontdekking: de rechtvaardiging van de goddeloze, door het geloof in Christus alleen. Deze inhoud meende Luther te zeer te missen in de brief van Jakobus.
Tot vandaag toe is de strijd over de omvang van de kanon gebleven. Daarbij ligt de laatste eeuwen de nadruk op het wetenschappelijk onderzoek van de Bijbel. Men is zich diepgaand gaan bezig houden met de oude handschriften van de Bijbel. De nadruk lag bij het onderzoek verder veelal op het onderling verschil tussen de verschillende bijbelboeken. Tegenstrijdigheden werden ontdekt, soms werd' de Bijbel volkomen uiteengerafeld', en velen kwamen tot de conclusie, dat de kanon eigenlijk open moest blijven. Wanneer ooit een echte brief van • Paulus zou worden gevonden, waarom zou deze niet alsnog aan de Bijbel kunnen worden toegevoegd? Is niet het aantal van 27 boeken van het Nieuwe Testament een volstrekt willekeurig getal?
Onze belijdenis is, dat de kanon van de Bijbel niet open is. Ook al zou een brief van Pauius nu gevonden worden, dan zou de kanon zelf niet hiermee aangevuld kunnen worden. Wij geloven, dat de Kerk niet meer gedaan heeft, en ook niet kan en mag doen, dan het aantal boeken Lellen, zoals onze Geloofsbelijdenis het hier uitdrukt. Van binnen uit, vanuit de inhoud heeft de kanon zich doorgezet, door de kracht, de liefde, de leiding van de Heilige Geest. Zo mag de Kerk de boeken tellen. Een inhoudsopgave geven. Meer niet ten diepste. Zo komen we tot het getal van 66 boeken. Niet meer, niet minder. Al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, waartegen niets valt te zeggen.
Wat heeft deze vraag naar de kanon van de Bijbel ons te zeggen in ons gemeenteleven, in ons persoonlijk geloofsleven?
Allereerst dit: dat wij als gemeente van Jezus Christus ook het Oude Testament als kanonieke Schrift ontvangen hebben. Met name in onze eeuw is dit van diepingrijpende betekenis. Tegenover Israël. Waarom zingen wij in onze kerkdiensten bijna uitsluitend uit het boek der Psalmen, dus uit het Oude Testament? Dat kan niet uitsluitend negatief bedoeld zijn, dat we ons tegen het gebruik van ander liederen uitspreken (we zingen tenslotte de Enige Gezangen), maar het is positief bedoeld: we zingen uit die bundel, die de Bijbel ons als liederenbundel heeft gegeven. Het boek der Psalmen! Israël zou met ons de Psalmen kunnen meezingen. Daarin belijden wij al zingend de eenheid met Israël. Telkens wanneer de Kerk het Oude Testament gaat achterstellen bij het Nieuwe Testament, of het zelfs wil afschaffen, komt het Joodse volk in gevaar. En daarmee de Kerk zelf. Maar: wij zingen de Psalmen als een Christus-getuigenis. In ons verstaan van het Oude Testament vanuit het licht van het Nieuwe getuigen wij tot Israël van de Christus der Schriften.
Vervolgens: de wonderlijke uitspraken van Luther over de brief van jakobus en het boek Openbaring. Wat moeten wij daarvan denken? De kanon van de Bijbel is zo ruim, zo breed en zo diep dat alle eeuwen er uit mogen putten als uit een overvloeiende fontein. Gods Woord is ruim en rijk. Niemand heeft de Bijbel ooit uitgelezen, en ook elke generatie put nieuwe schatten uit deze overvloedig rijke schatkamer. We kunnen dan ook wel zeggen, dat de Heilige Geest de kanon heeft vastgelegd in afwachting van de wederkomst van Christus. Gedurende de tijd van het wachten, het verwachten van de komende Christus krijgt de gemeente van Christus op aarde een boek te lezen, dat van Hem getuigt. De kanon heeft alles te maken met die tussentijd van Pinksteren tot Wederkomst. Gegeven voor alle eeuwen en plaatsen. En zo vond Luther daarin terug het hart van het Evangelie: de rechtvaardiging van de goddeloze, door het geloof in Christus alleen. Voor de werkelijkheid van het laatste bijbelboek vinden we noch bij Luther noch bij Calvijn die volle aandacht, die we van hen zouden kunnen verwachten. Het is zeker in onze tijd, eeuwen daarna, dat de Kerk volle ernst gaat maken met de uitdrukkelijke uitspraak, dat de Openbaring van Jezus Christus niet verzegeld mag worden. Nu zeggen wij Luther niet na, dat hier Christus en Zijn werk niet klaar en duidelijk geleerd wordt. In onze eeuw kunnen we de visioenen van Openbaring verstaan in de wereld om ons heen, zoals Luther in zijn tijd dat eenvoudig niet kon. Dat wil zeggen: de Kerk telt 66 boeken, in alle eeuwen, maar bij het tellen staat ze in de ene tijd wat langer stil bij een bepaald bijbelboek dan in een andere tijd. De Geest legde de vinger van Luther stil bij met name de Romeinenbrief, zoals Hij in onze tijd dat vooral wil doen bij die gedeelten, die getuigen
van de komende Christus. En daarmee wordt dit tellen van de bijbelboeken geen dorre opsomming van namen, maar een voluit geestelijk gebeuren: het tellen van de schatten van Gods verbond. Het bewonderen van de edelstenen en diamanten, telkens weer van een andere zijde. Het tellen, niet als een slaaf, onder de dwingende ogen van de meester: wee! als je er een overslaat! Maar — als een kind, dat geschenken ziet uitgestald, 66 in getal, en van pure verwondering niet'weet waar te beginnen! Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog!
E.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1979
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1979
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's