In genade aangenomen
En het geschiedde, toen de koning de koningin Esther zag, staande in het voorhof, verkreeg zij genade zijn ogen, zodat de koning de gouden scepter, die in zijn hand tvas, Esther toereikte; en Esther nader de, en roerde d, e spits van de scep Esther 5 : 2.
Genade verleend
Op de derde dag breekt dan het moment aan dat Esther werkelijk naar de koning moet. Haar overgave zal nu konkreet gestalte moeten krijgen. Haar woord moet nu daad worden. Dat spreekt nooit vanzelf. Onze woorden kunnen goed en vroom zijn, maar bij de daad komt het'er pas helemaal op aan. Wat zal het gespannen hebben in Esther op die derde dag. En toch, ze gaat. Ze mocht zich verootmoedigen voor Gods Aangezicht en heeft het aan Hem overgegeven, nu gaat ze. Haar enige verwachting is de HEERE.
Voordat ze gaat trekt ze haar koninklijk kleed aan. Ze wil in een passend gewaad voor de koning verschijnen. Dat ze nu haar vertrouwen stelt op de HEERE, betekent niet dat ze roekeloos te werk gaat en zo maar in haar boetekleed naar de koning gaat. Ze weet dat het koninklijk kleed haar man eerder gunstig zal stemmen.
Vertrouwen op God sluit geen middelen uit. Er was een tijd in Esthers leven dat ze het helemaal van die middelen verwachtte. Haar bevalligheid moest het doen voor het aangezicht van de koning. Dat kon echter niet meer. De HEERE moest het voor haar doen. Van Hem alleen was ze afhankelijk. En zo mag ze toch dit middel gebruiken, gebruiken als niet gebruikende.
Als u, zondig mens, tot jezus komt, kan dat ook slechts in een passend gewaad. U past de ootmoed en de nederigheid. En toch, dat gewaad kan nooit de reden zijn, waarom Hij u genadig wil zijn. Verwacht het echt maar niet van uw ootmoed en nederigheid. U komt er trouwens nog altijd alles aan te kort. Dat hoeft echter geen belemmering te zijn om toch te gaan. Het is niet van uw boetekleed afhankelijk, maar van Zijn genade alleen!
Zo gaat Esther dan, vol spanning, en toch in overgave en verwachting. Zodra ze in het gezichtsveld van de koning gekomen blijft in ze beschroomd staan. Weerloos staat ze daar. Helemaal overgeleverd aan dc genade of ongenade van de koning.
- Wat een aangrijpende gestalte! Eigenlijk ter lijkt iedere zondaar, die tot de HEERE komt op haar. Dan is het toch ook: HEERE, hier zijn wij, wij komen tot U. We leveren ons toch ook aan Hem uit, Hij moet maar naar Zijn goeddunken met ons handelen. Weerloos en hulpeloos komen we voor Hem. Alle wapens zijn ons uit handen gevallen. We zijn niet meer dan we zijn: zondaar. We hebben niet meer, dan we hebben: ongerechtigheden. En wat valt het dan mee, eeuwig mee.
Esther verkreeg genade in de ogen van de koning. Veel meer nog zal iedere zondaar, die zich aan de HEERE uitlevert genade vinden in Zijn ogen. Dat is geen groot vraagteken! Dat is de zekerheid, waarvan het evangelie getuigenis mag afleggen. Het evangelie, dat het evangelie is van Christus, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat* verloren is. Daarom, het zal meevallen. De gouden scepter wordt u toegereikt. De Koning der koningen zal u in genade aannemen. Daarin vindt Hij Zijn welbehagen!
Begeeft u dan maar onder Zijn ogen. O, zeker, die ogen doorlichten heel uw verloren bestaan. Hij ziet dat nog scherper dan u dat ooit zult kunnen zien. Die ogen hebben echter eerder gerust op Zijn eigen Zoon. Zijn eigen Zoon, Die tot zonde geworden was. Van Hem heeft Hij in eeuwige toorn Zijn ogen afgewend, opdat Hij u zou aanzien en u het ervaren zou: Zijn oog slaat mij in liefde gade, Hij wil mij heil bereiden, mij in een vesting leiden. Waar u zich niet meer bedekken of verbergen kunt en weerloos hulpeloos voor Hem staat, daar ziet Hij u, ontfermend. Daar reikt Hij u de gouden scepter toe.
Genade erkend
Als koning Ahasveros de gouden scepter naar Esther heeft uitgestoken, komt ze naderbij en raakt de spits ervan aan. Ze belijdt daarmee haar afhankelijkheid van de gunst van de koning en drukt ook haar erkentelijkheid voor die gunst ermee uit.
Naderde u ook al? De HEERE reikt in Christus toch aan zondaren Zijn gouden scepter toe. Of blijft u nog staan? Aarzelend, met de gedachte: Zou het wel echt zijn gemeend? Wordt die gouden scepter als ik er aan kom niet teruggetrokken? Kan ik er wel op aan? Het zou toch eigenlijk te groot zijn, dat mij genade wordt verleend. Ach, wie ziet op zichzelf, kan maar beter omkeren en weglopen. Het kan immers nooit. Maar wantrouwen en aarzeling over Hem en over Zijn gouden scepter mag u nooit hebben. De HEERE is toch geen man dat Hij liegen zou!
Raakte u die scepter ook aan? Omdat u van Gods genade in Christus alleen maar afhankelijk bent. Omdat u uw leven daaraan alleen maar te danken hebt? U liep toch die gouden scepter niet voorbij, omdat u meende, dat u het nu wel zonder kon? Zo kan dat nog wel eens gaan. We vinden het dan zo geweldig, dat wij ons overgaven. En dat wij ons op genade en ongenade uitgeleverd hebben. We lopen de gouden scepter voorbij. Is hij ons eenmaal toegereikt, dan menen w T e hem niet meer nodig te hebben. Dan menen we de genade nog aan onszelf te danken te hebben ook.
Esther raakte de gouden scepter aan. En Gods kind is alleen op zijn plaats als hij zich vastklemt aan Gods genade in de Heere Jezus Christus. En daarvan afhankelijk is en afhankelijk blijft. En daaraan alleen ook zijn of haar leven dankt. De bloedschuldenaar klemde zich vast aan de hoornen van het altaar. Bij wijze van spreken, die waren zijn leven.
Veel inniger nog zal een verloren zondaar zich vastklemmen aan Christus. Hij is ons immers geworden tot wijsheid van God, tot gerechtigheid en tot een volkomen verlossing. Van Hem zijn we ten enenmale afhankelijk. Gods genade in Hem schonk ons het leven. Over die genade kunnen we dan ook nooit uitgeroemd raken: Heere, Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed. En dat,
toen wij nog zondaren waren, toen wij ons nog wentelden in het slijk van onze ongerechtigheid. Wat een wonder: Eeuwige Zoon, dat Gij U gaf! Wat een wonder: Eeuwige Vader, dat Gij Hem niet hebt gespaard! Wat een wonder: Eeuwige Geest, dat Gij Hem verheerlijkte ook in mijn hart!
Ondanks genade, toch beschroomd
Wat is koning Ahasveros dan royaal in de gunst die hij verleent. Esther mag alles vragen. Het zal haar gegeven worden, al is het de helft van zijn koninkrijk. Hij zegt hier eigenlijk meer dan hij verantwoorden kan. Ze had het hem eens moeten vragen! Misschien is het alleen maar een manier van zeggen geweest, waarvan ieder wist, dat het niet letterlijk wordt bedoeld. Maar dan was het toch een gevaarlijke manier van zeggen. Dat heeft Herodes moeten ondervinden, toen hem na dergelijke gulle woorden, het hoofd van Johannes werd gevraagd.
Nog royaler echter is de HEERE in de betoning van Zijn gunst. Het psalmvers zingt van Hem: Opent uwe mond, eist van Mij vrijmoedig. Al wat u ontbreekt, schenk Ik, zo gij 't smeekt, mild en overvloedig. En dat is van de HEERE niet maar een manier van zeggen, waarvan een ieder moet weten, dat Hij het zo niet meent. Ja, zo zijn we wel vaak bezig met de woorden van de hemelse Koning. Ons ongeloof plaatst een reeks van vraagtekens. Over dat ongeloof hebben we ons echter alleen maar te schamen. De HEERE is geen karig God. Niet slechts de helft van Zijn koninkrijk, Zichzelf wil Hij wegschenken aan een ieder, die in de armoede van zijn leven tot Hem komt! En wie Hem heeft, die heeft alles. Alles is het uwe. Hoe zal Hij ons met Hem niet alle dingen schenken. We zijn medeërfgenamen met Christus. De zachtmoedigen, ze zullen het aardrijk beërven.
Maar betekent die ongehouden goedheid Gods dan, dat ik op mijn wenken word bediend? Ach, wat zijn die wenken van mij! Zo vaak wenk ik voor dingen waarvan Hij weet, dat ze gans niet goed voor me zijn. Maar in alles mag het ervaren worden: Mijne genade is u genoeg. En ons past slechts de verwonderde uitroep: O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen.
Esther maakt van dit royale aanbod gebruik om te vragen of de koning met Haman op de maaltijd wil komen, die zij bereid heeft. Dat getuigt van goed overleg. Vanuit de maaltijdgemeenschap wil ze Haman aan de kaak stellen. Bovendien moet hij geen kans hebben om achter haar rug de zeer beïnvloedbare koning weer tot andere gedachten te brengen. En alweer zien we dat afhankelijkheid van de HEERE wijs beleid niet uitsluit.
Esthers verzoek wordt onmiddellijk ingewilligd. En als de maaltijd ten einde is, moet ze met haar bede voor de dag komen. Want de koning beseft wel, dat er wat achter zit. Alles lijkt gunstig voor Esther. De koning heeft haar genade verleend, de koning heeft genoten van de smakelijke spijzen en van de kostelijke wijn. Er lijkt geen beter moment dan dit om met haar verzoek voor de dag te komen. Esther wil ook beginnen, maar halverwege blijven de woorden in haar keel steken en vraagt ze maar of de koning met Haman ook morgen bij haar aan tafel wil komen.
V/at is Esthers aarzeling toch te verstaan. Het was een grote zaak, die ze van de koning begeren moest. Maar bovendien: de waarheid moest ook nog aan het licht komen. Ze moest een verzoek doen voor haar volk. Dat volk was het volk der joden. En zij had verzwegen dat ze daartoe behoorde. Ze had haar gemaal eigenlijk nog nooit recht in de ogen kunnen zien. Ondanks alle gunstbetoon van de kant van de koning is ze toch beschroomd.
Zo kan het liggen in het leven, tussen mensen. Er is veel liefde ondervonden van elkaar. En toch, er werden nog dingen verzwegen. En dat moet eruit, maar dan de aarzeling: Zou het kunnen? Is de brug van de liefde sterk genoeg om zelfs dat te dragen? Zo kan het liggen tussen de HEERE en ons hart. We hebben veel genade mogen ondervinden van Hem. De bediening van het Woord was ons menig keer tot zegen. Maaier bleven zonden onbeleden en onbestreden. En dat moet boven komen. En zal de HEERE dan nu nog wel naar mij omzien? Nu ik zo voor de dag moet komen? Wat een aarzeling, wat een strijd, wat een aanvechting. Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd in mijn brullen de ganse dag.
Maar het zal met David ook ervaren worden, als het eruit komt en wij belijdenis doen van onze overtredingen: Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.
'k Bekend', o HEER' aan U oprecht mijn zonden; 'k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden; Maar ik beleed na ernstig overleg, Mijn boze daan; Gij naamt die gunstig weg.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's