Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LEVEN DOOR GELOOF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LEVEN DOOR GELOOF

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(8)

Het voorwerp van het geloof

Het is van het allergrootste belang dat we goed in het oog houden de relatie tussen de oorsprong en het voorwerp van het geloof. Zoals enerzijds het geloof in het hart gewerkt wordt door Woord en Geest, zo kan het — en dat is de andere kant — niet anders of dit ware geloof richt zich op het Woord, waardoor het ontstaan is. U zou het enigszins kunnen vergelijken met de band tussen moeder en kind. De liefde van het kind richt zich op de moeder die het kind het leven schonk. Wie gebaard is door het Woord der waarheid wordt er ook door gebakerd, gevoed en opgevoed. Waarop richt zich het geloof? Men zou hier meervoudig kunnen antwoorden. Christus zegt tegen zijn discipelen: gijlieden gelooft in God. God is dus het eerste voorwerp van het geloof. Wie uit God geboren is kent God. Hierbij valt wel te bedenken dat dit nooit een kennen van God kan zijn buiten Christus om. Elk rechtstreeks kennen van God is uitgesloten.

Buiten Christus komt rnen tot speculaties over God, tot een soort valse mystiek, waarbij gestreefd wordt naar een eenwording met God, of een opgaan in God, of een samensmelting met God. Men is daar soms ook onder ons zeer gevoelig voor. Wie deze speculatieve — zwoel-mystieke kant opgaat denkt, spreekt, en preekt beslist niet bijbels — reformatorisch meer. Vanaf het prille begin der reformatie zijn er kloeke uitspraken hieromtrent gedaan. Ik wil u, omdat ik sterk bezorgd ben over een verschrikkelijke devaluatie over geloof en geloven, het een en ander niet onthouden. Laat ik beginnen met er op te wijzen dat Jezus in Joh. 14 niet alleen gezegd heeft: gijlieden gelooft in God, maar er als in één adem op heeft laten volgen: gelooft ook in Mij. Wie alleen al naar dit woord van Christus wil luisteren zal nooit meer durven spreken over opsmelten in God. We gaan verder. Luther heeft kras gezegd dat het spreken enkel over God met voorbijgaan van Christus, het werk is van de Paus, de Turken en de Joden en bovendien van alle sectariërs. Zo denkt de monnik, zegt hij. (Citaat bij A. D. R. Polman, Onze Nederl. Geloofsbelijdenis, 3. blz. 21).

Wie goed rondkijkt ziet er dan nog heel wat de monnikspij dragen. En wie naar zichzelf kijkt bij het ontdekkend licht van Woord en Geest ontdekt die „monnik" in eigen hart. Luther sprak uit ervaring. Had hij niet jaar en dag geprobeerd om met het monnikengeloof en niet met het arme moordenaarsgeloof (Kohlbriigge) zalig te worden? Wat is het jammer dat dit „monnikengeloof" zo vaak voor echt en diep-ingeleid doorgaat. Iemand vertrouwde me eens toe dat ze opgelost was in het wezen Gods. Dit bedroevend misverstaan van de bijbelse inhoud van het geloof moet ons waakzaam maken. Christus door het geloof worden ingelijfd is trouwens ook heel iets anders. Zie toe, roept Luther de mensen van zijn tijd toe, dat ge van geen God weet buiten Jezus Christus. De zucht naar het bijzondere drijft naar het bizarre. Luthers raad kan niet genoeg ingeprent worden als hij schrijft: „Buiten deze Weg, Christus zult gij geen weg tot de Vader vinden, maar doolwegen, geen waarheid, maar hypocrise (huichelarij) en leugen, geen leven maar de eeuwige dood".

Ook Calviin, die het zo uitermate benadrukt heeft dat het in het geloofsleven gaat om de ere Gods (gloria Deï) heeft zich ver gehouden van elke vorm van speculatie over God-op-Zich. Daar mag men wel eens extra naar luisteren als men zoveel over God weet te vertellen; zo voor de ere Gods denkt uit te komen, zonder dat Christus er wezenlijk aan te pas komt.

Calvijn heeft begrepen wat er staat in Hebr. 12 : 18—24. We lezen daar: ant gij zijt niet gekomen (geloven is toch komen!) tot de tastelijke berg, en het brandende vuur, en donkerheid en duisternis, en onweder. En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden; welke die ze hoorden baden, dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden. Want zij konden het niet dragen, hetgeen geboden werd: ndien ook een gedierte de berg aanraakt, het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden. En Mozes, zo vreselijk was het gezicht, zeide: k ben gans bevreesd en bevende. Maar gij zijt gekomen tot de berg Sion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen. Tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen zijn opgeschreven, en tot God de Rechter over allen, en de geesten der volmaakt rechtvaardigen; en tot de Middelaar des nieuwen testaments Jezus, en het bloed der besprenging dat betere dingen spreekt dan Abel. Begrijpen wij dat ook? Nog? !

Laten de predikers van het Evangelie de gemeente toch ook niet laten zitten en opscheppen met een abstract Godsbegrip, dat als „koud vuur" op de zielen valt en de harten slechts verkilt. Laten de oren deihoorders op dit punt toch gescherpt zijn. Tegen deze scholastieke, rationele benadering van God heeft Calvijn ernstig protest aangetekend en gezegd:

Ja, wanneer men in de scholen handelt over het geloof, en eenvoudigweg (zonder nadere aanduiding) God daarvan het voorwerp noemt, rukt men door ijdele bespiegeling de ongelukkigen zielen terzijde weg, dan dat men ze naar het rechte doel leidt." (Inst. III-II-l). U ziet het ook dat waar men alleen maar over God spreekt en horen wil en Christus in feite er buiten blijft, men blijft steken in de idee, in een Godsbegrip waar geen plaats is voor het ware geloof. Men komt nooit een stap verder. Er is immers geen weg. „Wat baat het een God te kennen met wie wij niets te maken hebben"? (Inst. ï-I-2). En als juist dan geklaagd wordt dat er geen doorbraak in het geloof meer is, dan ligt de diepste oorzaak niet in de geesteloze tijden die wij beleven. Zo komen we al te goedkoop van onze „zuchten" af. Ik zou me dan liever met Paulus afvragen: oe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welke zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: oe liefelijk zijn op de bergen de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goed verkondigen? (Rom. 10 : 14, 15). We hoeven toch niet uit angstvallige vrees voor een oppervlakkig geloof, waarvan de gevaren minstens even groot zijn als van de valse mystiek, de verkondiging van het geloof achterwege te laten? Al zijn er mensen die zich op allerlei manieren aan misbruik schuldig maken, dan is het

goede gebruik toch niet verkeerd? Dus het voorwerp van het geloof is God.

Maar dan moet het wel voor ons vaststaan dat het geloof God leert kennen in Christus en door Christus op Hem leert betrouwen en tot Hem gaan.

„Want daar God een ontoegankelijk licht bewoont, is het nodig dat Christus tussenbeide komt. Daarom noemt Hij Zich ook het Licht der wereld (joh. 8 : 12) en elders de Weg, de W 7 aarheid en het Leven (Joh. 14 : 6): mdat tot die Vader, die de Bron des levens is, niemand komt dan door Hèm." (Inst. III-II-l). Zolang de glans van Christus ons niet bestraalt blijft God voor ons verborgen.

Gods Woord als voorwerp van het geloof

Wanneer we nu speciaal aandacht willen besteden aan het Woord Gods als voorwerp van het geloof, dan laten we gelden dat ook God Zelf het voorwerp des geloofs blijft. God, niet zoals wij over Hem denken of over Hem speculeren, maar zoals Hij zich in Zijn woord heeft geopenbaard. Ik noem Gods Woord als voorwerp des geloofs. De Heid. Catechismus zegt nog meer toegespitst op de vraag: Wat is een christen nodig te geloven? Al wat ons in het evangelie beloofd wordt (vr. en antw. 22). Onze Ned. Gel. Bel. noemt het voorwerp van het geloof , , de ware kennis van deze grote verborgenheid die we bekomen doordat de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt en niets mee buiten Hem zoekt". Daar is dus meer direct Christus het voorwerp des geloofs genoemd (zie art. 22). Vraagt u om welke verborgenheid het dan wel gaat dan zou ik hiervoor terug willen grijpen op de voorafgaande artikelen waarin belijdenis gedaan wordt van de menswording van Jezus Christus, in Wie God zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid heeft bewezen en van de voldoening van Christus, onze enige Hogepriester, die zich opgeofferd heeft aan het hout des kruises. Maar aangezien Christus niet rechtstreeks tot ons komt doch altijd „met zijn Evangelie bekleed", (Calvijn), zullen we Christus nooit anders in het geloof omhelzen kunnen dan als wij de beloften Gods die in Hem ja en amen zijn omhelzen. Dat is de reden waarom ik eerst met u wil nadenken over het Woord Gods als voorwerp des geloofs.

In de 63e jaargang van „De Waarheidsvriend' heeft ds. C. van der Wal in een serie artikelen over „Het geloof en zijn Voorwerp" er met grote klem op gewezen dat men hier zo vaak afglijdt naar het „onderwerpelijke" alleen. Men wil, zo benadrukt v. d. Wal desnoods buiten Christus en het geloof in Hem om, verzekerd zijn van eigen wedergeboorte en uitverkiezing. Hiermee heeft hij terecht gewezen op een ziekelijke trek in het geloofsleven. Want deze houding is niet naar de Schriften. Hij is niet de eerste die dat gedaan heeft en zal de laatste ook niet zijn. W 7 e zullen op dit punt onafgebroken waakzaam hebben te blijven zolang er een strijdende kerk op aarde is. Twee dingen in het kort. Waar ligt de oorzaak toch dat het op dit punt zo vaak scheef gaat? Wat zijn de gevolgen? Men acht, om bij de oorzaak te beginnen, het Woord niet hoog genoeg. Dat geeft ontsporing naar de ene en naar de andere kant. Naar de ene kant is er in steeds toenemende mate een geloofsopvatting is gaan overheersen waarbij alle nadruk valt op de vrije en zelfgewilde en verantwoordelijke beslissing van de mens. Dat zet op veler geloofsleven het stempel van de overmoed en is gespeend aan alle ootmoed. Men laat de belijdenis los dat de Heilige Geest het geloof in het hart ontsteekt, en wel door het Woord.

Wat krijg je dan? Een onderwaardering van het Woord, een geloven buiten de prediking om. Een zogenaamd latent (verborgen) christendom. Men komt dan wèl in de alverzoening uit. We geloven van iedereen dat hij het goed meent. Men houdt nog over „het vrije antwoord van ons in de ontmoeting met God." (E. Brunner). De mens beslist of hij geloven wil of niet en ook wat hij geloven wil en wat niet. Men gaat zeer selectief te werk t.n.v. Gods Woord en met behulp van de Schriftkritiek blijft er niet meer van het geloof over dan dat je van jezelf gelooft dat je een gelovige bent. Hier worden de grote verborgenheden van vleeswording en verzoening door Christus uitgeschakeld, er uit gelicht en de Godsontmoeting is er niet meer één op de wijze van het evangelie, waar Christus zegt: Niemand komt tot de Vader dan door mij." Neen we ontmoeten God nog in de medemens, in het gelijkgericht denken over gerechtigheid en vernieuwing van maatschappelijke structuren. Ik blijf dit noemen remonstrantisme van het zuiverste water.

Het partnerschap van de mens met God, de mens is Gods bondgenoot en omgekeerd (wij zijn goede kameraden) krijgt alle nadruk ten koste van de fundamentele genade, waar het geloof zijn oorsprong in heeft, en zijn vertrouwen op vestigt. Het gevolg? We raken het zicht op God in Christus kwijt, de voldoening door verzoening. Het juichend christendom viert hoogtij en van genade leven en op genade sterven is er niet meer bij. Nog op een andere wijze kunnen we het Woord in discrediet stellen.

Zo kunt u lezen in het Schatboek van Ursinus, (Uitg. Joh. van Ravensteijn, A'dam 1664, II folio 3) dat een zekere Kaspar Schwenkfeld (1849—1563), een luthers theoloog met mystieke middeleeuwse inslag, beweerde dat het geloof niet door middel van de predikatie wordt gegeven, maar dat het ons van Gods wezen invloeit. Niet Gods Woord wederbaart, maar Gods onmiddellijke kracht in dezelve. Er moet bij het Woord iets extra's komen. Met dat extra bedoelt men dan niet de Heilige Geest, want dat staat onomstotelijk vast. Neen maar iets wat de Geest doet buiten het Woord om. En deze gedachte laat ook vele rechtzinnige mensen niet los.

Ik wil nu wel deze gedachte van een verzekerd zijn van wedergeboorte en verkiezing buiten het geloof in Christus om, bij de wortel afsnijden. In het Schatboek zelf wordt deze genoemd. Schwenckfeld weerlegt met de volgende terechtwijzing: „de middelen die de Heilige Geest gebruikt tot planting en versterking van het geloof zijn twee:

a. de predikatie van Gods Woord. (Rom. 10 : 17)

b. het gebruik van de sacramenten. Het is Gods wil dat het geloof in het hart ontstoken wordt door de prediking van het evangelie."

In zondag 7 wordt gesproken dat het geloof het middel is waardoor wij Christus worden ingelijfd en al zijn weldaden aannemen. We moeten dit inlijven en aannemen als een eenheid zien. Door het geloof in de zin van geloven worden we Christus ingelijfd. Zo gij door het geloof Christus zijt ingeplant zijt gij een kind van God. Hier is het geloof te verstaan als geloven.

De theorie van een verzelfstandigde wedergeboorte, buiten het geloof in Christus om is oorzaak dat men met het geloof in zichzelf belangrijker acht dan het geloof in Christus. Dat komt omdat we teveel de eenheid van inlijven en aannemen over het hoofd zien. Dan moet de overtuiging derwet fungeren als een springplank om tot het geloof te komen. Men distilleert uit de ontdekking en af en toe wat vertroosting zijn onfeilbaar bewijs van wedergeboren te zijn. Het geloofsbezit kan uit de werkzaamheden afgeleid worden en de mensen worden gerust gesteld buiten Christus. Men gaat zelfs zover dat beweerd wordt dat het stadium van bekommering genoeg is tot zaligheid en het niet nodig is Christus te leren kennen. Met het Woord Gods en de belijdenis in de hand zal dat laatste moeilijk vol te houden zijn. Het gevolg is gemeente-theologie van het slechtste soort. Laten we de verslagenen van hart niet troosten per definitie maar hen in de prediking en pastorale begeleiding leiden naar het Lam Gods. Dan zullen we zien dat het geloof waar het ontstaat uit het Woord, door de Heilige Geest zich wederkerig betrekt op zijn voorwerp.

K. a. Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

LEVEN DOOR GELOOF

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's