LIEFDE EN BEROUW
En de Heere, Zich omkerende zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had; Eer de haan zal gekraaid hebben, zult Gij mij driemaal verloochenen. En Petrus naar buiten gaande, weende bitter. Lukas 22 : 61 en 62
Christus' liefde
Petrus is met de stoet meegegaan. Hij wilde weten, hoe het met Zijn meester zou aflopen. Hij heeft Hem veel te lief. Hij is het huis van de hogepriester binnengekomen en heeft bij het vuur plaatsgenomen. En toen is het begonnen. Een dienstmeisje vraagt hem: Je bent er toch eën van hen. Je hoort er toch ook bij? Een panische angst bevangt Petrus. Angst voor zijn leven. Ze zullen hem ook grijpen en veroordelen. En hij ontkent, verloochent. Eenmaal, tweemaal en zelfs voor de derde keer: Ik ken Hem niet. Even overstemt dat woord het gepraat van de anderen. Geladen hangt het in de stilte. Op dat zelfde moment kraait de haan. Zijn schorre kreet klinkt rauw door het donker. Het is echter maar een moment. De gesprekken, die stokten gaan weer voort. Het geroezemoes zwelt weer aan, De soldaten hebben het nauwelijks gehoord. Zij maken zich niet druk over zo'n Galilese man. Het zal hun een zorg zijn of hij die gevangene kent of niet. Dan maar niet.
Jezus - heeft het wel gehoord. Hij heeft Petrus' vloek gehoord. Hij heeft de kreet van de haan gehoord. En, schrijft Lukas, de Heere Zich omkerende, zag Petrus aan.
Wonderlijk toch. Hij had anders aan zichzelf genoeg. Ze hadden Hem ten onrechte gevangen genomen. Ze wilden Hem nu ter dood veroordelen.
Schuldig of niet
Hoe kun je nog aan wat anders denken als je zoveel onrecht is aangedaan? Dat houdt je toch helemaal bezig. Dat vervult je toch. En dat is nog maar de voorgrond. Jezus weet dat alzo moest geschieden. Hij wordt van hogerhand ter slachting geleid. Hij gaat het duister van Gods toorn tegemoet. Hoe kan Hij nu op die Petrus letten. Dit donker is toch te groot en te bang.
Hoevaak worden wij niet door ons lijden in beslag genomen. We zitten er ingesponnen, We kunnen niet meer bij een ander komen. We hebben te veel te doen met ons zelf. Christus heeft alles te doen met de anderen. Alles wat Hij nu doet is voor de anderen, is voor Zijn arme zondaarsvolk. Elke gang, die Hij gaat, gaat Hij als Borg. Elke stap op de weg van Zijn lijden, doet Hij in priesterlijke liefde. Hij draagt al gaande en wenende Zijn volk op Zijn hart. Hij heeft het gekregen van Zijn Vader. Nu verwerft Hij het Zich in nood en dood. Dat ambt legt Hij niet neer om zich aan eigen pijn en lijden te wijden. Hij vervult dat tot in de dood.
En alweer wat wonderlijk. Onder dat ganse volk vergeet Hij die ene niet. Die ene Petrus. Dat ene verloren schaap zoekt Hij op. En Jezus Zich omkerende. Hij moet Petrus hebben. Petrus moest niets van jezus hebben, jezus van Petrus wel. Petrus heeft zich afgekeerd uit lijfsbehoud, Jezus keert Zich toe. En straks geeft Hij daar Zijn leven voor. Petrus heeft Jezus mijlen ver van zich weggeduwd, jezus komt Petrus zo dicht mogelijk nabij. Petrus verloochent Jezus, Jezus verloochent Zichzelf. Petrus laat Jezus los, Jezus Petrus niet.
De blik van Christus kruist die van Petrus. In een ondeelbaar ogenblik staan ze oog in oog. Er wordt niets gezegd. Dat komt later wel. En toch, er wordt nu ai zoveel gezegd. De ogen van Christus spreken voor zichzelf. In die ogen staat intens verdriet te lezen, verdriet en pijn om Petru " voord. Petrus heb Ik dit nu aan je verdijd? Wat heb Ik je dan gedaan Petrus, dat je me zo ver van je wegduwt? Ben Ik dat waard? En jij was toch één van mijn vurigste discipelen. Jij was het die zo heerlijk en fier beleed: Gij zijt de Christus de Zoon van de levende God. Jij bent het toch ook die Mijn heerlijkheid hebt gezien op de berg.
En wat zou er nog meer te zeggen zijn Petrus over al het goede, dat wij met elkaar ontvangen hebben. Petrus en nu dit? En toch Petrus Ik heb je lief. Ik ben immejrs ook niet gekomen om te roepen rechtvaardigen tot bekering, maar zondaars Ik ben gekomen om te zoeken en zalig te maken, wat verloren was. In die ogen van Christus ligt tegelijkertijd een oceaan van liefde, een onuitsprekelijke teerheid en goedheid.
Als we Lukas vergelijken met de andere evangelisten, merken we dat hij alleen over dit omkeren en aanzien van Christus schrijft. Het is trouwens toch opvallend, hoezeer Lukas altijd weer de vergevende liefde en genade van de Heere Jezus naar voren haalt. Hij is het die van Zacheus vertelt en van de verloren zoon. Ook van de moordenaar aan het kruis. Christus is de Heiland voor zondaren, die boodschap loopt als een gouden draad met name door het Lukas-evangelie heen. Wat een heerlijke boodschap ook heden. Wij moeten ons maar niet boven Petrus stellen. Misschien staan we niet te vloeken en te zweren, maar verloochenen, dat is ons toch niet vreemd? Het is toch niet anders, als we zwijgen wanneer Zijn Naam wordt gelasterd en gevloekt? Of als ons rekenschap wordt gevraagd van de hoop, die in ons is, en schaamte ons de mond doet houden. Of als we zonder meer meegaan in een onchristelijke en onheilige levensstijl. Dan verloochenen wij Hem toch ook. En wat kan het ons zwaar op het hart liggen. We deden het immers weer en weer. We hadden ons voorgenomen om anders te doen, maar er kwam telkens weer niets van terecht.
Zou Hij dan nog wel naar mij om willen zien? Ik heb mij Zijn liefde toch onwaardig gemaakt. Maar Hij keert Zich om. Hij ziet u aan. Zijn liefde heeft immers geen waardigheden nodig. Zij heeft geen houvast nodig in uw verlangen naar Hem, in uw getuigen voor Hem, in uw trouw aan Hem of wat dan ook. Zijn liefde is vrij. Zij is er zomaar. Ze komt op uit de eeuwige bron van Zijn ontfermen. Hij had geen redenen uit ons nodig. Hij nam redenen uit Zichzelf. Zijn liefde bedenkt alle dingen. Zijn liefde gelooft alle dingen, hoopt alle dingen en verdraagt alle dingen. Zijn liefde is sterker dan de dood. Zijn liefde heeft Hem verteerd, Hij gaf er het offer van Zijn leven voor.
Niet dat die liefde onheilig is en gemakkelijk. In de ogen van Christus ligt ook het verwijt, de aanklacht, de ontdekking. Maar in die aanklacht houdt Hij u liefdevol vast.
Die ogen van Christus willen u aanzien.
In allerlei gangen, die u maken moet in uw leven. Als u van Hem weg dwaalt kan Hij een ziekte gebruiken, om u aan te zien. Die ogen van Christus zijn er in uw geweten, dat u geen rust gunt op de wegen der zonde. Die ogen van Christus zijn er vooral in de prediking van het Woord. In de prediking van wet en evangelie ziet Hij ons ontdekkend en beminnend aan. Christus komt langs in het kleed van Zijn Woord.
Petrus' berouw
En Petrus. Het is alsof er iets in hem knapt. Het is alsof hij pijlsnel en metersdiep valt, of wakker wordt uit een boze droom. In één ogenblik stort heel Petrus' wereld in elkaar. Dat is de vrucht van Christus' gebed. Dat is de vrucht van Christus' omkeren en aanzien. Dat is de vrucht van Christus' liefde. Die vrucht kan niet uitblijven. Als Zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien. Dat zaad ontroofd de duivel Hem niet al gaat die rond, briesend als een leeuw. De liefde van Christus wint.. Wat de hardste slagen niet bereiken kunnen, dat brengt de liefde tot stand: Een gebroken en een verslagen hart.
En Petrus. De ogen van Christus breken de ban, de duivelse ban van ontkenning en verloochening. Hij komt tot inkeer, hij komt tot bekering. Wat een zegen om zo stilgezet te worden. We leven anders maar door in de roes van ons dagelijks leven, in de roes van ons zondige leven. We vinden ons eigenlijk eens zo slecht. Tot werkelijke bezinning komen we niet. De eenzaamheid en de stilte schuwen we eigenlijk ook. De stem van ons hart mocht eens gaan spreken. We zoeken vertier en vermaakt om aan die stem te ontkomen. Het lawaai van de wereld om ons heen komt ons goed van pas. Het helpt ons om weg te dromen en gevangen te blijven in de boze toverban. Wat een zegen als Christus' blik ons treft en wij niet verder kunnen. Wat een zegen als wij tot inkeer komen, tot onszelf komen, tot het Woord komen. Want daar kwam Petrus. Hij werd het woord indachtig van Christus. We komen niet beter tot inkeer, we komen niet beter tot onszelf dan wanneer wij tot het Woord komen, dat Christus gesproken heeft. Alle moderne mystiek van zelfherkenning en zelfontplooiing ten spijt. Nergens herkennen wij onszelf zuiverder en werkelijker, dan in het Woord van God.
We komen tot onszelf als we tot het Woord komen. Daar vinden we ons zelf getekend als zondaar voor God. Daar vinden we ons zelf veroordeeld in al het hoge en grote cn vrome dat w T e om ons heen hebben. Daar vinden we ons vernederd als verloochenaars van God en Zijn Christus. We gaan het instemmen en belijden, dat de HEERE zegt: Gij nu o Mijn schapen, schapen Mijner w 7 eide! Gij zijt mensen. Mensen met al het gebrekkige, met al het zondige van dien. Om het ook te mogen horen. Maar Ik ben uw God.
En Petrus werd indachtig. Nu stond het allemaal helder voor hem hoe dwaas en hoe ijdel hij was. Nu kon hij zich niet langer groot houden en naar buiten gaande, weende hij bitter.
Petrus gaat naar buiten. Hij kan daar niet blijven. Hij zoekt daar de eenzaamheid. Hij moet iets kwijt. Hij moet alles kwijt van zijn ellende. Hij moet dat kwijt voor God. Daar heeft geen mens mee nodig. Berouw is niet een zaak om indruk mee te maken bij de mensen. Berouw dat hoort in de eenzaamheid. Daar waar u en de HEERE samen zijn en u het tegen Hem vertellen kunt, hoe verkeerd en verdrietig het allemaal is.
Petrus gaat naar buiten en weend bitter. Het is ook zo intens verdrietig, wat hij zijn Heiland heeft aangedaan. Hij kan het alleen maar uiten in een onbedwingbare tranenstroom. Hij komt niet met verwijten. Hij wordt niet boos op de dienstmeisjes of de soldaten. Hij verwijt Johannes niet dat die hem heeft meegetroond. O, wat kunnen wij anderen soms de schuld geven, wat kunnen wij de omstandigheden, wat kunnen wij God de schuld geven. We schuiven het maar graag van ons af. We kennen dat al van Adam en Eva in het paradijs. Petrus kan zo niet meer!
Petrus komt ook niet met zelfverwijten: Was ik maar niet meegegaan, of had ik toch mijn mond maar gehouden. Ik hoefde toch geen antwoord te geven. Die zelfverwijten suggereren immers dat we anders, beter hadden gekund.
Bij Petrus is de laatste rest zelfhandhaving gebroken. Hij kan het alleen maar onder tranen belijden hoe verkeerd hij was en is. Datis de droefheid waarover Paulus schrijft aan de Korinthiërs, de droefheid, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. Het verdriet dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. God, Die toch niet anders dan goed heeft gedaan. Die God hebben we pijn gedaan, we hebben Hem op Zijn harige trapt.
De morgen stond op het punt aan te breken. Het licht zou de duisternis weer overwinnen. Voor Petrus was het een bitter uur. De Heere Jezus had gezegd: Als gij eens bekeerd zult zijn. Iemand heeft eens gezegd: De bekering dat is geen glijbaan. Nu zeker niet. We merken het aan die bitter wenende Petrus. Die bitterheid wordt ons niet onthouden. Het is het bittere van dc ontdekking. Het is de bitterheid, dat we ons zelf radikaal tegenvallen. Dat we geen gelovigen blijken, maar ongelovigen. Geen rechtvaardigen, maar zondaars.
De tranen van Petrus, ze waren bitter en toch zoet. Al wenend keert Petrus immers terug. Al w T enend vindt Petrus Jezus' hart, bewogen van ontferming.
Petrus' tranen, het hoeven geen tranen van wanhoop te zijn. Er waren immers andere tranen, die om het leed en de schuld van de zonde vergoten werden. Van Christus zingt David: Ik heb geweend, Mijn ziel heeft gevast. Maar Hij vond in Zijn wenen geen hart, geen nabijheid, maar verlatenheid. Hij tastte angstig in het donker rond. Zo heeft Hij alles vervuld en alles volbracht. En daarom, dit is een bitter uur en toch een zalig uur.
Petrus, u is genade en vrede. De haan heeft gekraaid. Hij kondigde toch een nieuwe dag. Nu daagt het in het Oosten. Hellicht schijnt overal. Het schijnt in Petrus' hart. Het schijnt in de kerk. Genade zij u en vrede, ellendige zondaar, Godloochenaar! Neen, aan de buitenkant zien ze het niet, maar van binnen zit het. Genade zij u en vrede van God onze Vader en de Heere Jezus Christus. En de Heere Zich omkerende ziet u aan.
'k Zal in Uw goedheid mij verblijden: Gij hebt mij aangezien en hulpe willen biên, in mijn verdrukking en mijn lijden, toen in mijn zielsellende uw aangezicht mij kende.
E.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's