Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(45)

ARTIKEL XXIII

Onze gerechtigheid waardoor wij voor God bestaan

We hoorden van het geloof, dat Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, en waardoor wij alleen rechtvaardig zijn voor God. We gaan nu horen en meebelijden: waarin bestaat ten diepste deze rechtvaardigheid voor God?

, , W r ij geloven, dat onze gelukzaligheid gelegen is in de vergeving van onze zonden om Jezus Christus' wil, en dat daarin onze gerechtigheid voor God begrepen is..." Dus wij zijn rechtvaardig voor God, geheel vrijgesproken van schuld, geheel in overeenstemming met het heilig recht van God. wanneer onze zonden ons zijn vergeven om Christus' wil, De rechtvaardiging van de goddeloze bestaat in de vergeving der zonden! Op dit punt heerst in de gemeente van Christus dikwijls een duister misverstand, dat met name rond de viering van het heilig avondmaal als een hevige strijd door het hart kan woeden. Dit misverstand cirkelt rond de vraag naar de kennis van de vergeving der zonden, en met name naar de zekerheid van deze kennis. Kunnen wij deelnemen aan de gemeenschap aan Christus' tafel, wanneer wij niet eerst weten, dat onze zonden ons vergeven zijn?

Het antwoord is gegeven in de woorden: , , ... gelijk David en Paulus ons leren, verklarende de gelukzaligheid van de mens te zijn, dat God hem de rechtvaardigheid zonder werken toerekent...", en daarbij letten wij vooral op dat ene woord: toerekenen. Daar gaat het om! Daar ging ook wezenlijk de reformatie om, en ten diepste om niets anders. Wat zegt namelijk David in Psalm 32? „Welgelukzalig is de mens, die de HEE-RE de ongerechtigheid niet toerekent..." En wat zegt Paulus in Romeinen 4? „Gelijk ook David de mens zalig spreekt, die God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken..." Uit deze woorden spreekt, dat de vergeving der zonden bestaat in de toerekening!

Het woord toerekening wordt verstaan tegen de achtergrond van het gebeuren in een rechtszitting, waar de beklaagde gedaagd is, schuldig bevonden wordt, en naar mate van de overtreding straf heeft verdiend. Daarom horen we David ook bidden in Psalm 143 — en met deze woorden eindigt dit artikel — „Heere, ga niet in het gericht met uw knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig

zijn." Niemand is rechtvaardig voor God — tenzij de overtreding vergeven en de zonde bedekt is. Tenzij van een wondere ruil, van 'n vreemde gerechtigheid sprake is. Tenzij mij de gerechtigheid van een Ander wordt toegerekend. Tenzij de volkomen onschuld, de volkomen gerechtigheid van Christus mij wordt toegerekend. In dit toerekenen verandert er niet iets in mij, de goddeloze, — ik ben en blijf de overtreder — maar God rekent mij toe de gerechtigheid van Jezus Christus. Hij ziet mij aan, Hij ziet mij daar staan voor de rechtbank, alsof ik Christus zelf ben! Zo weerklinkt als het hart van het Evangelie het wonderbare getuigenis van de toerekening van Christus' gerechtigheid, zoals onze Catechismus onnavolgbaar vertolkt: „Waardoor zijt ge rechtvaardig voor God? Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn geweten aanklaagt... nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent..." Deze weldaad mogen we met een gelovig hart aannemen.

Door het geloof! Is dit geloven van de vergeving der zonden hetzelfde als: de vergeving bewust gevoelen? Belijden we met de kerk van alle eeuwen: ik gevoel de vergeving der zonden, of: ik gelóóf de vergeving der zonden? Wanneer bijvoorbeeld met het oog op de viering van het heilig avondmaal we ons hart gaan onderzoeken, dan is dat niet met het oog hierop, of wij zeker gevoelen dat onze zonden ons vergeven zijn, maar dan gaat het er om, of wij ook deze belofte van God geloven, dat ons al onze zonden alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn, en dat de volkomen gerechtigheid van Christus ons als de onze is toegerekend en geschonken, zo volkomen, alsof wij zelf in eigen persoon voor al onze zonden betaald en alle gerechtigheid volbracht hadden. Wat ik gevoel is de aanwezigheid van ontelbare zonden, die ik denk en spreek en doe, wat ik mag geloven is — nochtans — de vergeving der zonden!

W T at is in de taal der Schriften vergeving bij God? Het is het bedekken van de zonde, het uitwissen van de schuld, het wegnemen van de overtreding. Maar dit alles betekent zeker niet, dat God genade in plaats van recht zou laten gelden, dat God — voor deze ene keer — Zijn gesproken woord terzijde laat en de arme zondaar, gezien de omstandigheden. vrijspreekt. God, de Heilige in het midden van Israël, bewijst niet genade in plaats van recht, maar bewijst genade als recht: Hij rekent de goddeloze in het gericht de volkomen gerechtigheid, zondeloosheid, onschuld van Christus toe. Dan is de overtreding vergeven, dan is de zonde bedekt en voor Gods heilig oog onzichtbaar geworden, wanneer deze zijn ondergegaan in het bloed van het Lam van God. In de vergeving der zonden wordt ons schuldig verleden uitgewist. Daaraan is het meest, dat wij lijden, en daaraan gaan wij langzaam maar zeker te gronde: aan ons verleden, aan onze afkomst, aan onze erfzonde en onze zonden van elke dag. Het is een slopend, afmattend leven, zonder enig werkelijk uitzicht. We slepen ons tot schuld geworden verleden mee, van dag tot dag, en ons verdorven eergevoel blijft ons influisteren, dat op een dag, ééns, het toch moet gelukken werkelijk anders te worden, door onze schulden te hebben weggewerkt, tenminste een gedeelte daarvan... Het valt een zwaar leven te noemen in het aangezicht van de tafel des Heeren die stem te volgen, die ons het leven, zoals het werkelijk geweest is, voor ogen stelt. Maar het begin — zo klinkt een tegenstem — is toch, dat een ieder bij zichzelf zijn zonden en vervloeking bedenke, opdat hij zichzelf mishage en zich voor God zou verootmoedigen...

Ja, zo begint ongetwijfeld de voorbereiding op de ontmoeting met de Gastheer, maar dan! Waarop loopt dit zelfonderzoek uit? Dat loopt uit, óf op de weg van de diep menselijke wanhoop: zó groot is de toorn van God over mijn zonden, dat voor eeuwig ik verworpen ben van voor Zijn aangezicht, óf het loopt uit — en dat is dè weg — op de zekerheid van het geloof, dat, aangezien de toorn van God tegen de zonde zo groot is, Hij die (eer Hij ze ongestraft liet blijven) aan zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood van het kruis heeft gestraft. Het kruis verschijnt op onze levensweg, onontkoombaar! Voordat wij ooit gekomen zouden zijn tot het peilen van onze werkelijke ellende tot op de bodem, is daar het kruis van Christus ons gepredikt. Voordat we onze ellende tot op de grond gepeild kunnen hebben — we komen daarbij niet verder dan tot aan de ingang van de hof der olijven, en niet verder dan tot aan de voet van de heuvel Golgotha — is het kruis van Christus ons gepredikt, is Christus voor ons gestorven, als wij nog zondaars zijn, is het brood gebroken en de wijn vergoten als tekenen en zegel van de volkomen verzoening van al onze zonden. God rekent de goddeloze de gerechtigheid van Christus toe, zó zeker, als een ieder het brood voor zijn ogen gebroken en de beker hem gegeven wordt, en hij die tot Christus' gedachtenis met de mond eet cn drinkt.

In dit alles gaat het om het ene geheimenis, dat wij zulke vergeving van zonden geloven, juist wanneer wij niets dan zonden zien. Hier is het, dat wij werkelijk verkeren in doodsstrijd, om ons leven in Christus te ontvangen, en het in ons zelf te verliezen. Zulke strijd kan zich onder meer uiten in de ergernis: dat is maar gemakkelijk! Geloven! Neem maar aan...! Hier uit zich de ergernis tegen het kruis van Christus, tegen God, Die ons de zonden vergeeft, en ons de vreemde gerechtigheid van Christus toerekent. Het gaat er werkelijk om de vergeving der zonde in ons leven niet te zien, niet te kunnen bevatten, niet te kunnen gevoelen, maar — nochtans — die te geloven. We spreken het woord van Kohlbrugge hier na: „Het is een zwaar stuk, om van harte te geloven, dat God zonden vergeeft, het te geloven met toepassing op zichzelf, en met een goed geweten het voor God te weten: ook mijn zonden — het is een zwaar stuk, om te geloven, dat God alle zonden vergeeft, en 't allerzwaarste: dat God zonden vergeeft alléén om het lijden en sterven van Jezus Christus, en dus op die enige grond te blijven rusten, op dit éne punt altijd het oog gericht te houden. Het hart is voortdurend er om heen en er bij langs: kinderen en volwasenen zullen telkens opnieuw op de vraag: Hoe komt ge in de hemel? antwoorden vanuit hun natuur: „Als ik vroom en braaf ben, als ik mij bekeer, als ik gehoorzaam ben, als ik echt berouw heb over mijn zonden", al is het hun zoëven gezegd wat de grond is, namelijk het Lam Gods, zo men daarop zijn zonde legt en in het geloof zich wast in het bloed en in dat reine water, waar God van spreekt. Weldra komen de bijgronden weer boven, en is de enige grond weer uit het geheugen."

In de vergeving der zonden om Jezus Christus' wil bestaat dus onze gerechtigheid voor God. Dit is het artikel, aldus onder andere Luther, waarmee de kerk staat of valt. We noemen dit wel de forensische rechtvaardiging. Deze uitdrukking is ontleend aan het latijnse: in foro Dei, dat is: voor de rechterstoel van God. God als rechter spreekt de goddeloze vrij, door hem Christus' gerechtigheid toe te spreken. In de rechterlijke uitspraak van God wordt de zondaar genoemd wat hij in zichzelf niet is, en niet wordt: een volkomen rechtvaardige, een vrijgesproken mens, Daarmee is de rechtvaardiging dus geen proces, wat in dc mens zelf zich voltrekt, maar een rechterlijk vonnis, een uitspraak van God als Rechter.

Echter, , zo vragen we vervolgens, verandert er dan niets in ons, is er alleen de uitspraak, het woord, de belofte van God, die wij geloven? In het geloven vindt juist de verandering van de mens plaats, wanneer in het geloof wij Christus mogen omhelzen. Een gerechtvaardigd mens te mogen zijn, een veranderd mens te worden, een ander leven te leren kennen, dat is: in Christus een ander en nieuw leven te leren kennen. Want vergeving van zonden is onlosmakelijk verbonden met de gave van het eeuwige leven. Hier is sprake van twee zijden van het ene geheimenis van de rechtvaardiging door het geloof in Jezus Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's