Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TOCH NOG EEN DANKOFFER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TOCH NOG EEN DANKOFFER

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En laat ons opmaken en optrekken naar Bethel; en ik zal daar een altaar maken voor die God, Die mij antwoordt ten dage van mijn benaawdheid, en met mij is geweest op de weg, die ik gewandeld heb.

Gen. 35 : 3

een genadige herinnering

In Jakobs leven was een dure gelofte. De gelofte van een vroege morgen na een wonderlijke nacht. Het had er allemaal zo donker voor Jakob uitgezien. Hij had samen met zijn moeder de vervulling van Gods beloften willen forceren en zo zijn oude vader schandelijk bedrogen. Geen wonder, dat Ezau's toorn toen ontstak. In die toorn liet Ezau zich zo gaan dat hij zelfs moordplannen koesterde. Jakob kon dan ook niet veel anders meer dan vluchten. Eenzaam en met een hart vol aanklachten moet hij zijn weg zijn gegaan. Wat kon de HEERE God nu nog om hem geven? Hij had het heft in eigen hand genomen. En hoe!

Toen was er die wonderlijke nacht geweest. Die nacht van de open hemel. Die nacht van de Naam, die God Jakob bekend maakte. Die nacht van de nabijheid. God sprak: Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waarheen gij trekken zult en Ik zal u terugbrengen in dit land want Ik zal u niet verlaten, tot dat Ik gedaan zal hebben, wat ik tot U gesproken heb.

En in de vroege morgen na die nacht had Jakob zijn gelofte gedaan. Wanneer Hij teruggekeerd zou zijn zou de HEERE hem tot een God zijn. Op diezelfde plaas waar hij dit alles had meegemaakt zou een huis Gods wezen. En Jakob zou van alles wat de HEERE hem gegeven had de tienden geven.

Wat is er na die tijd veel gepasseerd in jakobs leven. Maar door al die wederwaardigheden heen, had de HEERE Zijn beloften heerlijk vervuld. Hier in ons tekstgedeelte ontmoeten wij hem als hij weer terug is in Kanaan. De HEERE had alles wonderlijk wel gemaakt.

En nu? Nu zal Jakob toch wel denken an zijn gelofte! Nu zal toch zijn eerste ang wel naar Bethel zijn. Nu zal hij de HEERE toch zijn geloften wel betalen en zijn ankbaarheid tonen. Maar dat valt tegen.

Jakob legert zich in Sichem. Hij koopt daar zelfs een stuk land. Kennelijk met de bedoeling om zich daar blijvend te vestigen. Hij richt er ook wel een altaar op, maar hij vergeet zijn gelofte. Jakob stelt ons teleur. Maar erger: Jakob stelt God teleur. En wij? Misschien liggen er ook wel oude beloften in ons leven. U was ziek. En u beloofde uzelf en de HEERE, als u beter was, dan zou u ! U zou een bijzondere gave van dank geven. U zou vuriger, inniger de HEERE dienen. Maar u kwam uit het ziekenhuis en het is er niet van gekomen. Het leven slokte u weer op. U vergat alle schone woorden.

En als we verder nadenken. Liggen er dan nog niet veel meer geloften en beloften. Hoe is het met de belofte van uw belijdenis, de belofte bij de dooip van uw kinderen, bij de aanvaarding van uw ambt? Hebt u die ingelost? Of bent u misschien net als Jakob zo vreselijk vergeetachtig, zo zondig vergeetachtig? De woorden, die we in de heiligste ogenblikken uitspraken vervuld van verwondering en dank vergeten we. En zelfs als er helemaal geen beloften liggen in ons leven komen we er niet onder uit. Want dank is ons aller plicht. Wat zijn wij, of we beloofden of niet, niet een dank aan de HEERE verschuldigd!

We leven er zo gemakkelijk aan voorbij. Als het erover gaat, dat God ons iets geven moet, vergeten we niet. Daar zijn we druk aan en vol van. God moet ons toch een wereld geven vol vrede en gerechtigheid. En als Hij dat niet doet roepen wij Hem ter verantwoording. Onze rechten heffen we hoog op, Gods rechten vergeten en verachten we. We kunnen ons daar alleen maar diep over schamen.

Jakob vergeet. En vergeet God nu ook? Laat Hij Jakob maar gaan? Zal Jakob straks de eeuwigheid ingaan met vergeten geloften? Nee God vergeet Jakob ni& t. Hij heeft hem er niet voor over. Hij laat hem in zijn vergeetachtigheid niet omkomen. De HEERE maakt een nieuw begin in Jakobs leven. Dat begint al bij Sichem. Want daar vindt Jakob allesbehalve vrede. De geschiedenis met Dina zijn dochter loopt tenslotte op een gruwelijke moordpartij uit. Jakobs zonen Simeon en Levi hebben hem stinkende gemaakt onder de inwoners van het land. Hun bloedwraak zal hem treffen.

Het is alsof de HEERE daardoor tegen Jakob zegt: Je hoort hier niet. Je kunt hier geen rust vinden. Je moet naar Bethel. Maar Jakob verstaat die roepstem niet. Hij merkt de vingerwijzing Gods in wat hem overkomt niet op. Wat is hij verblind en dwaas. En ook dat kunnen we toch gemakkelijk uit ons eigen leven herkennen! Allerlei levensleidingen wijzen duidelijk in een bepaalde richting, we zijn er echter stekeblind voor. De HEERE breekt onze carrière af. Hij wil ons in een andere richting hebben. Maar wij gaan door. Wij bijten ons erin vast. We geven het niet op. Maar de HEERE geeft het evenmin op. Met Jakob ook niet. Hier in ons teksthoofdstuk zegt Hij met zoveel woorden tegen Jakob wat er gebeuren moet. Maak u op, trek oip naar Bethel. De omstandigheden, de levensleidingen zijn nog voor tweeërlei uitleg vatbaar, het woord niet. Nu kan Jakob er niet meer onder uit. Nu wordt hem duidelijk de weg gewezen.

We kunnen alleen maar onze verwondering uitspreken over zoveel geduld van God over zoveel liefde. Hij gaat net zo lang door tot Hij ons heeft, waar Hij ons hebben wil. Dat is Zijn genade. Dat is Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt. Daarom komt hij ons mensen die God vergeten, dagen zonder getal herinneren aan onze beloften, herinneren aan Zichzelf. Dat doet Hij ook op dankstond voor gewas en arbeid. Hij wil ons eraan herinneren aan Wie we alles te danken hebben en W r ie we dan ook danken mogen. Hij roept ons tot de lof van Zijn Naam. Zo roept Hij ons tot onze bestemming. Dat doet Hij door allerlei levensleidingen. Dat doet Hij voor alles door Zijn Woord, waarin Hij ons altijd maar weer herinnert aan Zijn Naam en aan Zijn heerlijkheid.

verootmoediging en vernieuwing

Jakob verontschuldigt zich niet. Hij is gehoorzaam. Hij zal zich opmaken en optrekken naar Bethel. Wat een zegen als we zo zonder veel scrupules doen mogen wat de HEERE zegt. Zo maar eenvoudig gaan in de weg, die Hij wijst. De HEERE zegt, dat Jakob moet gaan en hij zegt: Laat ons gaan. Er staat niet eens wat over Jakobs berouw. Hij zal zich best diep geschaamd hebben voor de HEERE. Dat hij dat toch

zomaar vergeten kon! Dat hij zo achteloos kon zijn. Als de HEERE ons herinnert aan onze beloften, komen we er altijd met grote schaamte af. Maar dan gaat het er wel om dat die schaamte ons tot bekering brengt. Paulus schrijft de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid. We kunnen nog zoveel droefheid en schaamte hebben over onze zonden, we kunnen er nog zo kwasi-ernstig over klagen voor de mensen, als het ons niet op de weg van God brengt, betekent het niets. Een recht berouw blijkt uit gehoorzaamheid. Het gaat er immers niet om dat wij zo'n berouw hebben en daarmee zulke vrome en ernstige mensen lijken, het gaat erom dat God gediend wordt. Het gaat erom, dat wij in Zijn wegen gaan.

Van Jakob wordt hier slechts de vrucht van zijn berouw vermeld, dat is zijn bekering. Hvj ziet van eigen wegen af, om de weg van God te gaan, om naar Bethel te gaan. En hij wekt ook allen die bij hem zijn op om mee te gaan.

Daarbij verkeert hij echter in grote verlegenheid. Zoals het er nu bijstaat in zijn huis kan hij immers niet voor Gods aangezicht in Bethel verschijnen. Hij kan zo de Naam van de HEERE niet belijden. Dat zou niet recht zijn, dat zou vals klinken. Er is zoveel in zijn huis wat daarmee in schrijnende tegenstelling is. Rachel had de terafim meegenomen uit haar vaders huis. En we lezen verderop in dit hoofdstuk van sieraden, die herinnerden aan de afgodendienst. We kunnen ons voorstellen, hoe dat allemaal langzaam maar zeker Jakobs huis moet zijn binnengedrongen. Zijn verblijf in de omgeving van het heidense Sichem zal daar bepaald geen goed aan gedaan hebben. En als Jakob zichzelf al onbesmet heeft weten te bewaren, hij moet te toegeeflijk geweest zijn voor allen die bij hem waren. Van lieverlee was het er steeds heidenser uitgaan zien om hem heen.

Maar nu hij naar Bethel ging besefte hij, dat kon zo niet langer. Er moest verandering, er moest vernieuwing komen. We houden in deze week dankstond voor gewas en arbeid. We komen samen voor het aangezicht des HEERE om Hem te danken. Maar hoe? Het zou wel eens niet ondienstig kunnen zijn om ook onze huisgezinnen kritisch te onderzoeken op afgodendienst. W T at voert de boventoon in onze gesprekken? Ons bezit soms? De successen, die onze kinderen op school behalen of niet? En wat komt cr allemaal onze huiskamers binnen, dat van lieverlee de sfeer gaat bepalen? Welke tijdschriften worden er gelezen? Welke programma's gehoord en gezien? Welke muziek staat er aan? Zou het niet goed zijn om eens grote schoonmaak te houden, geestelijke schoonmaak?

Niet alleen om u heen, maar ook bij u van binnen? In uw hart. Want als het gaat over afgoden, dan is dat toch alles waar u meer vertrouwen op stelt dan op God. Wilt u de HEERE soms danken terwijl u het eigenlijk van eigen inzicht en werkkracht verwacht? Terwijl u uw zekerheid zoekt in het banksaldo dat u bijeenvergaard hebt? En ook gemeenschappelijk hebben we onze zekerheden. Ons sociaal-economisch stelsel, onze wetenschappelijke en technische ontwikkeling, of ons nucleaire afschrikkingsstelsel, waarmee wij de vrede denken te kunnen handhaven. Als het over afgoden gaat, zijn we zo gauw nog niet klaar. Tenslotte komen we nog uit bij ons eigen lieve „ik", dat we vereren en op de troon zetten.

Jakob beseft er moet verandering in mijn leven komen, vernieuwing. Ik kan zo voor Gods Aangezicht niet verschijnen. Er zou een leugen in mijn rechterhand zijn. Vandaar het bevel: Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn en reinigt u. Misschien zegt u: Ja, dat zou eigenlijk bij mij ook zo moeten. Ik heb er geen vrede mee zoals het eraan toegaat om mij heen in mijn huis. Ik voel best aan dat dat geen sfeer is, die past bij het dienen en danken van de HEERE. Maar ik zie er tegen op om er aan te beginnen. Mijn man, mijn vrouw, mijn kinderen zullen zich uit alle macht verzetten. Als ik er aan denk alleen al, krijg ik een machteloos en hopeloos gevoel over me. En de afgoden in mijn eigen hart, wat zijn die ook machtig en sterk. Wat ben ik altijd maar weer geneigd het van mensen en omstandigheden te verwachten. Ik voel wel, dat het anders moest zijn, maar ik kan me niet veranderen. Ik kan me niet bekeren.

En toch ligt er de eis van God. Hij heeft er recht op! En Hij geeft er ook kracht toe. Zijn eis wordt gedragen door Zijn belofte. En Zijn kracht wordt in uw zwakheid volbracht.

belijdenis

Jakob wil naar Bethel gaan. Hij wil dat doen in een rechte weg. In onze tekst belijdt hij dan verder ook nog waarom hij dat wil doen. God heeft er recht op, zegt hij, datik Hem dien en liefheb, want Hij antwoordt mij ten dage van mijn benauwdheid.

Wat heeft Jakob het moeilijk gehad in zijn leven, ja benauwd. Hij gebruikt een woord dat zoiets betekent als samendrukking, samenpersing. Het wordt ook gebruikt voor de barensnood. Maar de HEERE had hem geantwoord ten dage van zijn benauwdheid en de HEERE was met hem geweest op de weg die hij had gewandeld. Zodat hij had moeten belijden: Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw 7 , die Gij aan Uw knecht gedaan hebt, want ik ben met mijn staf over de Jordaan gegaan en nu ben ik tot twee heren geworden.

Wij houden dankstond voor gewas en arbeid. Hebben wij ook niet het een en ander te belijden als het gaat over de hulp en de zegen van God? Moeten we niet met Jakob instemmen. De HEERE antwoordt ons ten dage van onze benauwdheid. Hij heeft doorgeholpen bij de moeilijkheden in ons werk. Hij zegende de middelen, die werden toegepast om ziekte te genezen. Het stond er zo bedenkelijk voor, maar wat heeft de HEERE alles wonderlijk wel gemaakt. Voor Hem is niets te wonderlijk.

Misschien is het wel moeilijk voor u. Het ging allemaal zo anders dan u had gehoopt en verwacht. U moest een lieve man, een lieve vrouw missen. Uw verwachtingen werden teleurgesteld. En nu zit u met deze dankstond wel in de kerk, maar wat hebt u eigenlijk te danken? We willen elkaar niet gemakkelijk en goedkoop vertroosten. Woorden zijn tegen verdriet vaak niet opgewassen. Maar toch wat kunnen we beter doen dan elkaar in Gods handen leggen. Schuil met alles bij de HEERE. U zult het toch ervaren dat Hij nabij is de ziel die tot Hem zucht.

En u gaat met Jakob instemmen: Dc HEERE is met mij geweest op de weg, die ik heb gewandeld. Het was geen gemakkelijke weg. Het was een donkere weg, maar ik heb er toch Zijn gunst en Zijn nabijheid in mogen vinden. Hij heeft mij er niet in begeven en er niet in verlaten. Ik kan Hem er nog voor danken ook. Hij is een groot en een heerlijk God.

Jakob doet de afgoden weg. Hij wil de HEERE dienen. Dc afgoden waren immers stom. Je kunt tegen ze praten, maar ze gevc-n geen antwoord. De afgoden zijn niet nabij. Ze bieden geen geborgenheid. De HEERE is zijn God. Die God heeft immers Zijn belofte heerlijk waar gemaakt. Zoals hij het beloofd had in Bethel in die eenzame nacht, zo was het gekomen. Gods beloften zijn heerlijk vervuld. En niet omdat Jakob zo trouw is geweest. Hoe vaak was hij weer aan het werk gegaan met zijn eigen slimheid. En nu, was hij nota bene God helemaal vergeten. Van Jakobs beloften zou niets terecht gekomen zijn. Gods beloften komen altijd uit. Daar mankeert niets aan. Zij zijn ja en amen in de Heere Jezus Christus. Die moest klagen. Mijn God, ik roep des daags maar Gij antwoordt niet. De benauwdheid die Hem aangreep was oneindig meer dan van Jakob. Hem trof de eeuwige toorn van God over de zonde. Hij is in de donkere wateren van de dood weggezonken. Hij moest ervaren dat God niet meer met Hem was, maar zich tegen Hem keerde. En een angstige klacht om godsverlatenheid klonk.

In Hem ligt het geheim van Gods gunst. Hij is Immanël. God met ons. In Hem is God met ons, voor ons. En als God voor ons is, wie zal dan tegen zijn? Dan kunnen we veel tegen hebben, allerlei omstandigheden en zwarigheden. Met de HEERE komen we er altijd weer door, houden wc altijd weer verwondering over.

Ik zal met vreugd' in 't huis des HEEREN gaan, Om daar met lof Uw grote naam te danken.

Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken. Elk heff' met mij de lof des HEEREN aan!

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

TOCH NOG EEN DANKOFFER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's