Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikel XXXI (vervolg)

Vanuit deze wettige verkiezing door de gemeente — en zo dus door God Zelf — volgt nu de belijdenis: , Zo moet zich dan 'n ieder wel wachten, door onbehoorlijke middelen zich in te dringen, maar is schuldig de tijd te verwachten, dat hij van God beroepen wordt, opdat hij getuigenis hebbe van zijn roeping, om van haar verzekerd en gewis te zijn, dat zij van de Heere is". Het woord „roeping", dat we hier ontmoeten, is in de kerk uitermate misbruikt. Wanneer bijvoorbeeld iemand opstaat en ons zegt vanuit een roeping van God, laat ons zeggen: en persoonlijke, inwendige roeping, het Woord van God te moeten verkondigen — wat dan? Dan zal zulke roeping van God dienen te zijn, en dat betekent volgens onze belijdenis: oor middel van de gemeente. Niemand mag een bediening aanvaarden zonder geroepen te zijn. Hoe zullen zij prediken, vraagt de apostel, zonder gezonden te zijn? (Rom. 10 : 15). Niemand neemt zichzelf die eer aan. aldus de Hebreeënbrief over het hogepriesterschap, maar die door God geroepen wordt, zoals Aaron. En dan volgen de beslissende woorden: Alzo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: ij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd" (Hebr. 5:5). Niet indringen, brutaal, vrijpostig, maar de tijd, door God gesteld, verwachten: ö is de Zoon van God geroepen door de Vader en gezalfd tot Zijn ofsbelijdenis (62) drievoudig ambt. Hier raken we het fundament van de verkiezing tot het ambt: e verkiezende liefde van God de Vader. Het duurde eeuwen voordat de volheid van de tijd gekomen was, eeuwen van verwachten en hopen, voordat de Vader boven de Jordaan sprak: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb". Op deze zalving moest Jezus ongeveer dertig jaren wachten op aarde — het grootste gedeelte van Zijn leven onder ons — en zo zien we in Hem het verwachten van Gods tijd uitgebeeld.

Men dient geroepen te zijn: daarop berust de verkiezing van de ambtsdrager. Om met woorden van Koopmans te spreken: „Het feit, dat iemand graag voor dominee spelen wil, is geen waarborg daarvoor, dat God hem op een van de open plaatsen uit het Nieuwe Testament wil zetten. De omstandigheid, dat iemand een roeping denkt te gevoelen, garandeert niet, dat zij hem ook inderdaad toekomt; roeping komt van roepen, en dat wordt meer gehoord dan gevoeld. Alleen bij hoge uitzondering zal de vocatio interna, de innerlijke roeping, de regelen der vocatio externa mogen doorbreken". Met deze hoge uitzondering kan bedoeld zijn het buitengewone in de roeping van een reformator, zoals Luther en Calvijn. Maar een ieder, die zichzelf tot prediker opwerpt, is nog geen reformator! Er mag zijn een begeerte tot het ambt — en daarmee wordt een voortreffelijk werk begeerd — maar dit houdt juist in, dat men zich niet

door onbehoorlijke middelen mag indringen. Niet indringen, wanneer het menselijk geduld ten einde raakt, maar ook niet uitbreken uit de eigen kerk om elders een groep mensen rond zich te verzamelen, die juist een voorganger zochten naar hun behoefte. We zullen de tijd verwachten van God, om geroepen te zijn door de gemeente van Christus. Want op deze roeping zal, juist ook in strijd en aanvechting, die het ambt in Christus' gemeente onmiskenbaar met zich brengt, de geroepene altijd als op de enige grond neerzinken. Toen Christus op aarde, geheel verlaten van mensen, en ten laatste ook verlaten van God, als een machteloze aan het vloekhout hing, hing Hij daar — nochtans — als een geroepene, een gezalfde van de Vader. Wanneer Hij Zichzelf tot Messias zou hebben opgeworpen, wanneer Hij een eigenmachtige indringer zou zijn geweest, zou de kruisiging het einde betekend hebben. Alweer een valse messias! Het is de opstanding van de Paasmorgen, waarin de Vader in de hemel de roeping van de Zoon bevestigt — door de dood heen bevestigt!

Zo draagt de ambtsdrager ook het kruis in navolging van Christus, maar het wordt gedragen omdat Christus Zelf op deze weg geroepen heeft. Om zo getuigenis te hebben van de roeping, om verzekerd en gewis te zijn, dat zij van de Heere is! Er is een getuigenis in de harten — of gij in uw hart overtuigd zijt — verstaan als een inwendig getuigenis, als het goede getuigenis van ons hart, zoals Calvijn zegt, dat wij het aangeboden ambt niet aannemen uit eerzucht, hebzucht of andere begeerte, maar uit een oprechte vreze Gods en uit lust om de kerk op te bouwen. Nochtans — het getuigenis, dat ons ambt van de Heere is, is niet gegrond op onze inwendige roeping, maar op de roeping van Godswege door middel van de gemeente. Het fundament, waarop we steunen — als we een dag en een uur zoeken te noemen — is niet het moment, waarop we het gevoelen in ons hart, maar is de dag van onze bevestiging in het ambt, waarop ons in het midden van de gemeente de vraag gesteld wordt, en wij van ganser harte mogen antwoorden met ons ja-woord. Wanneer we onszelf indringen, zullen we ook steeds weer onszelf tegenkomen, en ten laatste slechts ons zelf overhouden. Wanneer we wachten, totdat we geroepen worden, is er de stem, de roeping om te volgen, en dan zullen we onderweg niet onszelf, maar Christus mogen ontmoeten: Hij, Die ons. roept, Die getrouw is, en Die het ook doen zal . ..

„En aangaande de dienaars des Woords", zo vervolgt nu onze belijdenis, „in wat plaats zij zijn, zo hebben zij een zelfde macht en autoriteit, zijnde altegader dienaars van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der Kerk". In deze woorden treffen we de uitdrukkelijke belijdenis, dat het gezag in de kerk alleen het gezag van Christus is: Hij is de enige Bisschop, het enige Hoofd. We horen hier de belijdenis weerklinken tegen Rome in, maar we horen bovenal de bevrijdende prediking, dat er maar één last is en één juk - f-beide zacht en licht — namelijk van Jezus Christus! Hier ontmoeten we hetgeen genoemd is het materiële beginsel van de Gereformeerde kerkorde: de christocratie, de alleenheerschappij van Christus. Eh het gezag van Christus — zo hoorden we eerder — is dat van de zich offerende liefde: Hij is het Hoofd, doordat Hij Zich offert voor Zijn gemeente en zo hebben wij diep ontzag voor dit gezag van God in Christus: God, zo hoog boven ons, en tegelijk zo diep beneden ons. En daarom is het, dat alle dienaars van Jezus Christus eenzelfde gezag mogen dragen, namelijk een glans van deze macht der liefde. Daarom ook is het, dat de een niet boven de ander kan staan. Zo heeft bijvoorbeeld de eerste Nationale Synode der Gereformeerde kerken in Frankrijk beleden: „Geen kerk zal over een andere (kerk) primaat of heerschappij kunnen vorderen; evenmin de dienaren van een kerk over elkaar noch de ouderlingen noch de diakenen over elkaar". Gebouwd immers is de Kerk op het fundament van de apostelen en de profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen, en de muur van het nieuwe Jeruzalem heeft twaalf fundamenten, en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam: niet één apostel, maar twaalf, zodat helder gezien wordt: Christus is de Hoeksteen. Deze belijdenis, wanneer ze gehoord en meebeleden wordt, is zeer bevrijdend. In de ogen van velen hebben sommige dienaars van het Woord meer gezag, meer macht en autoriteit dan andere. Een kerk kan in haar geestelijk leven zeer ontwricht raken onder andere hierdoor: in het wegen van het gewicht der predikanten. Een wel zeer ongereformeerde vorm van vrijetijdsbesteding! Iedere wettig geroepen dienaar van het Woord heeft eenzelfde macht en autoriteit — in dorp of stad, als bekende in den lande of in stilte arbeidend: zij zijn allen dienaars van Jezus Christus. We mogen in hen en door hen heen de gestalte van Christus bespeuren: de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der kerk. Dan springt het hart van de gemeente op van vreugde: een dienaar, die de heerlijkheid van Christus uitstalt, dat is een vreugde voor de gemeente, een wekelijks terugkerend zondagsgeschenk van de hemel. Daarin zijn\ij dienaars, dat de gemeente door middel van hun dienst de Vader in de Zoon mag ontmoeten, als een geheimenis van de Geest.

In dit licht spellen we ook het slot van Art. 31: Daarenboven opdat de heilige ordinantie van God niet geschonden worde of in verachting kome, zo zeggen wij, dat een ieder de dienaar van het Woord en de ouderlingen der kerk in bijzondere achting behoort te hebben, om wille van het werk, dat zij doen en in vrede met hen te zijn, zonder murmurering, twist of tweedracht, zo veel mogelijk is". De dienaar van het Woord, de ouderling, en ook — zo voegen we daaraan toe — de diaken heeft de gemeente in bijzondere achting te hebben om het werk, dat zij doen mogen. En dat werk — zo zagen we — is uitsluitend een dienend werk, waarin Christus aanwezig wil zijn in de gemeente. Geen eer aan mensen — behoeft dat nog gezegd te worden, dat ambtsdragers, ja zij ook — gewone mensen zijn, uit het stof verrezen? Er mag achting zijn voor het ambt in de gemeente, en daarom voor de drager van het ambt, omdat zo Christus Zelf wonen wil in de gemeente, omdat we zo buigen mogen voor het gezag van Zijn liefde. „Weest uw voorgangers gehoorzaam, en weest hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig" (Hebr. 13 : 17).

Zoveel mogelijk is zal de gemeente zonder twist of tweedracht in vrede leven. Er valt over zoveel bijzaken te twisten, er valt over zoveel kleinigheid tweedracht te zaaien in de gemeente. Laat ons samen de vrede zoeken — de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat. Deze vrede Gods wil in de gemeente van Christus heersen, zodat zij delen mag in de vrede van Jeruzalem, waarheen de stammen samen op gaan en waar ook de stoelen van het gericht gezet zijn. In het licht van de verkiezende liefde van God — waarbij we worden geteld als in Israël ingelijfd — belijden wij de schoonheid van de gemeente, van Christus, ook in haar ambten, ook in de roeping tot het ambt. Deze verkiezende liefde van God in Jezus Christus belijden wij als de enige grond van de vrede: de gemeente mag door de wettig gekozen ambtsdragers heen de schoonheid van haar enige Bisschop en haar enige Hoofd zien! Daarin bidt zij voortdurend om de vrede voor Jeruzalem, daarin zoekt ze ononderbroken het goede voor de stad van God. Ja, de vrede van Jeruzalem vormt het hart en het geheim van de gemeente van Christus!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1982

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1982

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's