Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heilige Geest en prediking

Onder de titel „Prediking, prediker en Heilige Geest" schreef prof. dr. K. Runia een artikel in het aprilnummer van Kerk en Theologie (jrg. 33, no. 2, 1982). Hij snijdt daarmee een thema aan dat ons in deze weken rond Pinksteren wel aanspreekt. Prof. Runia begint te zeggen dat de prediking thuis hoort bij het derde geloofsartikel, het artikel over de Heilige Geest. De prediking valt onder de realiteit van persoon en werk van de Heilige Geest. Op twee aspecten vooral legt prof. Runia met name de nadruk in zijn artikel. Op de relatie prediking en Heilige Geest en op de verhouding prediker en Heilige Geest. En het laatste aspect willen we in deze kroniek enige aandacht geven via enkele citaten uit Runia's leerzame artikel.

Heilige Geest en prediker

Prof. Runia begint terecht te stellen dat de prediker alleen maar dan een bruikbaar medium kan zijn van het komen van God in Zijn Woord tot de mens als hij ook zelf zich in het krachtenveld van de Geest bevindt. Hij verwijst naar Calvijn die gezegd heeft dat niemand een prediker kan zijn die niet met de Heilige Geest begiftigd is. De plaats van de prediker in het krachtenveld van de Geest wordt belicht vanuit twee kanten: theologisch èn persoonlijk. Uit het gedeelte dat over dit theologische aspect handelt in de relatie Heilige Geest - prediker licht ik het volgende fragment.

De enige manier om er enig zicht op te krijgen is dan ook de studie van wat de Schrift (en dan met name het Nieuwe Testament) hierover zegt. Het geheim van de subjektieve openbaring (het werk van de Geest) kan alleen afgelezen worden uit de objektieve openbaring (de Schriftopenbaring). Daar vinden we o.a. de volgende gegevens.

1. Het is de Geest die het verkondigingsgebeuren van en in de christelijke kerk op gang gebracht heeft. Opnieuw verwijzen we naar Hand. 2 — na de uitstorting van de Heilige Geest gaan allen Gods grote daden verkondigen (vv 1-11) en houdt Petrus de eerste 'christelijke' preek (w. 14w). We verwijzen verder naar Hand. 9, waar we lezen dat Paulus, na de vervulling met de Geest, begint te prediken (vv. 17, 20, 22). Verder lezen we in het Nieuwe Testament dat er dank zij de charismata van de Geest (geschonken door de verhoogde Heer, Ef. 4) 'profeten' en 'leraren' in de gemeenten zijn, die daar het Woord Gods verkondigen.

2. Het is de Geest die de te verkondigen waarheid aan de apostelen geeft. We denken hier met name aan wat Jezus in Joh. 14 - 16 over de Geest als de Paracleet zegt en aan I Cor. 2, waar Paulus spreekt over het grote geheim ('wat geen oog heeft gezien...'), dat 'door de Geest' geopenbaard is (vs. 10; vgl. ook de verzen 12 en 13). In geen van deze teksten gaat het over nieuwe waarheden aangaande de Geest zelf, alsof de Geest een nieuwe inhoudelijke openbaring naast en in meerdering op de openbaring in Christus is, maar de Geest geeft juist inzicht in de in Christus geopenbaarde waarheid Gods: AI wat Hij hoort zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen' (Joh. 16 : 13, 14).

3. Het is de Heilige Geest die de verkondiging effektief maakt. De Pinksterpreek van Petrus is hèt grote bijbelse voorbeeld: rieduizend mensen die tot geloof kwamen en gedoopt werden. Maar ook Paulus wijst er voortdurend op dat het effekt van zijn prediking te danken is aan de Geest (Rom. 15 : 18, 19; ï Cor. 2:4, 13).

Maar mag de hedendaagse prediker deze dingen ook op zijn eigen preekaktiviteit betrekken? Ik denk van wel. Uiteraard is er verschil. De preker van vandaag is niet een apostel (al komt, als zijn prediking werkelijk een doorgeven van het apostolisch kerygma is, in hem wel een 'apostel uit Palestina' op de preekstoel, zoals A. A. van Ruler het kernachtig uitdrukt). De nieuwtestamentische apostel was op een bijzondere wijze geroepen en op hem was de belofte van de Geest op een bijzondere wijze van toepassing. Maar als navolger van de apostel staat ook de hedendaagse pastor met zijn arbeid, inclusief zijn preekaktiviteit, wel degelijk binnen hetzelfde pneumatologische kader.

4. Ook al hoort het gewoon tot zijn 'job' om elke zondag te preken, toch staat hij daarmee wel degelijk in de door de Geest op Pinksteren op gang

gebrachte verkondigingsbeweging en moet hij zich vrijwillig en blijmoedig mee laten nemen in deze beweging.

5. Ook al is de waarheid van Christus a.h.w. 'neergeslagen' in de apostolische geschriften, tezamen met de eveneens van Christus getuigende profetische geschriften van het Oude Testament, en is die waarheid van Christus in zekere zin dus 'voorhanden', toch heeft ook de prediker van vandaag de Geest nodig, zodat hij werkelijk zicht op die waarheid krijgt en in staat is ze als de heilswaarheid in de huidige situatie te verkondigen.

6. Ook vandaag zal de prediking alleen iets dóén, als ze plaatsvindt in het krachtenveld van de Geest en gedragen wordt door de kracht van de Geest, en als ook de prediker zelf gedragen wordt door die kracht. H. Thielicke wijst er op dat preken eigenlijk een onmogelijke taak is en vervolgt dan: 'Dit waagstuk kan alleen' iemand aandurven die ervan overtuigd is, dat niet hij de verantwoording voor het gelukken hoeft te dragen en dat een ander voor hem intreedt. Hij weet dat niet hij, maar slechts de Geest van God de harten vermag te vinden en te openen. En slechts naarmate hij daarvan verzekerd is, zal hij getroost en gesterkt het hoge preekgestoelte beklimmen. Soms denk ik wel eens dat we hier bij de diepste malaise van de prediking in onze tijd staan. In ieder geval ben ik het eens met wat een frans predikant schrijft: 'Niets zal er gebeuren, als zich niet de vier winden van de Geest verheffen om nieuwe gelovigen tot nieuw avonturen mee te trekken, want de religie kan niet van een pure (menselijke) wil of van vrome en knappe programma's leven: wat is ze, als niet een geheel andere adem haar tot leven brengt?

Maar maakt dit alles de prediker zelf niet te passief? Wordt hij eigenlijk niet tot een instrument? Een dergelijke gedachtengang is geheel vreemd aan het Nieuwe Testament. De Heilige Geest schakelt ons niet uit, maar Hij schakelt ons juist in! Dat is juist het beslissende verschil tussen de christologie en de pneumatologie. In het werk van Christus is de mens volstrekt passief: hij is het object van dit werk, het wordt allemaal voor hem gedaan. In het werk van de Geest is de mens zelf aktief betrokken: de Geest schakelt hem van het eerste begin af in, mèt al zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden. Als Paulus in Rom. 8 over het getuigenis van de Geest in ons schrijft, dan blijkt dit getuigenis van de Geest niet de plaats van ons eigen getuigenis in te nemen, maar dan getuigt de Geest met onze geest (sum-marturein) dat we kinderen Gods zijn. De Geest, die de scheppende Geest is (Creator Spiritus) schakelt onze eigen creativiteit en inventiviteit dan ook niet uit, maar neemt ze in beslag en in gebruik. Maar dan moeten wij van onze kant wel bereid zijn om die creativiteit en inventiviteit in dienst te stellen van het evangelie en niet van onszelf. Het probleem van het 'sun' ligt niét aan de kant van de Geest, maar van ons!

Natuurlijk is de prediker zelf ook altijd in de preek aanwezig. Dat is niet alleen onvermijdelijk, maar het is ook nodig. Hij is niet een grammofoonplaat die alleen maar herhaalt wat er van buitenaf opgedrukt is, maar hij is als een violist door wie de muziek heengaat om er als zijn interpretatie uit te komen. Maar de violist moet wel spelen wat de componist heeft neergeschreven. Hij speelt niet zijn eigen muziek, maar die van de componist. Maar omdat hij ze speelt, is ze op een bijzondere 'relationele' wijze ook weer zijn eigen muziek. De prediker als vertolker moet ook de hem voorgegeven Schrifttekst interpreteren. Dat is niet een noodzakelijk kwaad, maar een heilzame noodwendigheid, want hij moet de Schrift interpreteren naar mensen van vandaag toe, mensen die in een heel andere situatie leven dan de oorspronkelijke lezers van de profetische en apostolische getuigenissen. Maar als verkondiger en doorgever van déze getuigenissen moet hij zich wel open blijven stellen voor de bedoeling van de schrijvers. Als prediker kan ik me openstellen voor die bedoeling, maar 'ik kan ook een verhindering zijn voor het rechte verstaan. Tot zover dit citaat.

Persoonlijke positie van de prediker

Prof. Runia onderstreept dan dat bovenstaande de nodige konsekwenties zal hebben voor het persoonlijk leven van de prediker. Hij citeert Thielicke die ergens schrijft over 'de misère van de prediking': Drinkt de prediker zelf wat hij op de kansel

uitschenkt? Is de vrucht van de Geest ook zichtbaar in het leven van de prediker? Hoe is het met het geestelijk leven van de prediker gesteld? Welke plaats nemen de Bijbel en het gebed in zijn leven in? Hij wijst dan op het gevaar dat de Bijbel voor de prediker teveel een „vakboek" wordt, een deel van zijn instrumentarium. Hij wordt tot een leermeester zonder ook zelf leerling te blijven. Maar de Bijbel is ook voor de predikers allereerst bedoeld als Gods zielszorg aan hen. De luisterhouding van de knecht hoort aan het spreken van de knecht vooraf te gaan. Anders praten we wel, maar bedienen we niet het Woord des Heeren. Prof. Runia wijst dan ook op het gebed als onmisbaar onderdeel van het leven van elke dienaar des Woords. Met name het gebed om de Heilige Geest. Dat geldt het persoonlijk leven van de prediker. Maar ook hoort in zijn leven de voorbede een voorname plaats in te nemen. De prediker hoort het gebed te kennen voor zijn hoorders. Ook het oor van de hoorder moet geopend worden door de Heilige Geest.

De prediking door de Geest bouwt op

Tenslotte stelt prof. Runia dan de vraag: oe kunnen we weten of in de prediking de Heilige Geest aan het werk is of een andere Geest? Ook hier geldt dat we aan de vruchten de boom kennen. Een van de criteria van het werk van de Geest is dat Hij Christus verheerlijkt en niet mensen, zelfs niet zichzelf als Geest (vgl. Joh. 16 : 14)! Een ander criterium is dat de Geest de gemeente opbouwt. De amerikaanse homileet Baumann, die dit tweede criterium ook noemt, voegt er aan toe: en niet verdeelt'. Dit laatste lijkt me in zijn algemeenheid niet juist. Het woord kan ook tweespalt in de gemeente brengen. De waarheid brengt ook scheiding. We zien dat duidelijk in de prediking van de profeten in het Oude Testament (vgl. het roepingsvisioen van Jeremia: om uit te rukken en af te breken, om te verdelgen en te verwoesten, om te bouwen en te planten', Jer. 1:10), en ook in die van Jezus en zijn apostelen in het Nieuwe Testament. Maar we zullen onszelf dan wel voortdurend moeten afvragen of het de Geest is die de waarheid als een onderscheidend en scheidend lancet hanteert of dat wij het zelf zijn die onze eigen waarheid als een moker op de gemeente doen neerkomen, waardoor ze verpulverd wordt. De Geest bouwt uiteindelijk op. Zonder de Geest breken wij af, ook al zijn onze bedoelingen nog zo goed.

Maar blijven we zo niet in een vicieuze cirkel rondgaan? Hoe kan ik weten of ik Gods waarheid spreek of mijn eigen waarheid? Zijn daér duidelijke criteria voor? Ik denk dat we moeten beginnen met de erkenning dat er geen simpele en onaantastbare garanties zijn. Preken is nu eenmaal vertolken, en vertolken betekent, zoals we gezien hebben, dat de vertolker zelf meekomt. De vertolker kan zich daar niet aan onttrekken en mag er zich er zelfs niet aan onttrekken. Maar hij moet tegelijk ook beseffen dat hij ook weer niet meer dan een ver-tolk-er is. De tolk brengt niet zijn eigen boodschap, maar die van iemand anders over. En op dit punt is er wel degelijk verificatie mogelijk, want het gaat om de vertolking van het voorhanden profetische en apostolische getuigenis. Bovendien is er ook nog een penumatologisch criterium. Temidden van de verwarring van allerlei geestesuitingen in de gemeente van Corinthe legt Paulus als beslissend criterium neer: Niemand kan zeggen: ezus is Heere, dan door de Heilige Geest' (I Cor. 12 : 3).

Slot

De prediking blijft het hart van alle arbeid in kerk en gemeente. Nooit kunnen Gods dienstknechten genoeg tijd en zorg aan deze arbeid besteden. Het behaagt immers de goede God aldus Zijn kinderen te wederbaren en Zijn gemeente te onderhouden en te bevestigen in het allerheiligst

geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's