Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Isaac da Costa

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Isaac da Costa

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Da Costa de schrijver

Da Costa heeft nooit een bepaalde betrekking bekleed. Ook als hij zich te Amsterdam als advocaat heeft gevestigd, praktiseerde hij niet als zodanig. J. C. Rullman: „Hij besteedde zijn leven slechts als-dienaar der Muzen en als kampioen van de godsdienst."

Dat betekende intussen niet, dat Da Costa veel vrije tijd had. Integendeel: zijn leven was een werkzaam leven. Veel tijd bracht hij door achter de schrijftafel in zijn studeerkamer. Daar ontstonden de religieuse en vaderlandslievende pennevruchten die, zowel in proza als in poëzie, over ons land werden uitgestrooid. Heel in het kort willen we op deze literiare producten wijzen. In 1822 verscheen: „Aan alle christenen". Het was een opwekking tot gebed om de Heilige Geest. In 1823 kwam de „Bezwaren tegen de geest der eeuw". In 1824: „De Sadduceën". Het richtte zich tegen de ontkenning van de openbaring van God. Toen in 1825 een hevige watervloed Nederland trof, riep hij in zijn: „Aan Nederland" het volk op tot boete en bekering. Ook keerde hij zich tegen dr. Strauss die een berucht boek deed uitkomen, getiteld: ..Leben Jezu". Tegen de door deze Strauss gepropageerde moderne theologie, schreef Da Costa zijn: „Verscheidenheid en overeenstemming der Evangeliën". De lijst is niet volledig, maar geven een indruk van des schrijvers vaardige ie pen.

" Da Costa was ook dichter. Er zijn onder de mannen van het Reveil veel dichters geweest. Bilderdijk, Beets, Kohlbrugge... ze hebben hun gedachten in gedichten uitgezegd. Met Da Costa hebben ze daardoor veel gedaan voor het christelijk lied en dit tot nieuwe bloei gebracht.

In het lied kan men uiting geven aan het geestelijk leven. Daarom is de gemeentezang in de kerkdienst van zo groot belang! Hoe kan het zingen in de Kerk, als het hart erin mee mag komen, leiden tot het: de ziel verheffen tot God, hetzij in klaagdan wel in jubelzang.

Da Costa wist zijn vrede en vreugde, gevonden in zijn Heiland en Messias, te bezingen! Achter de zang van deze Oosterse dichter dreef een felle en sterke overtuiging. Profetisch bezield, was zijn poëzie als dreunende orgeltonen. Veel grote dichtwerken heeft Da Costa gemaakt. Daar is b.v. „Vijf en twintig jaren, een lied in 1840." Het werd gemaakt na een tijd van dichterlijk stilzwijgen en vangt aldus aan:

„Kan het zijn, dat de lier, die sinds lang niet meer ruischte,

Die sinds lang tot geen harten in dichtmuziek sprak,

Weer opeens van verrukking en hemellust bruiste

En in stromende galmen het stilzwijgen brak? "

En het slot ervan: „Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland", het werd zelfs in de bezettingstijd van '40 —'45 nog graag gezongen. In 1847 verscheen: „Wachter wat is er van de nacht? " Daarin gaat Da Costa de toestand van de Europese staten na en voorspelt met zienersblik de omkering, die het volgend jaar tot stand zou komen. Nog volgden in 1848 het lied: „1648 en 1848" en in 1850: „de Chaos en het licht, een halve eeuwlied". Uit het gedicht „God met ons" gemaakt na zijn bekering citeerden we boven reeds. Ook het gedicht „Hagar" wordt onder de schoonste verzen van Da Costa gerekend. Het is een bewerking van de bijbelse figuur Hagar met haar zoon Ismaël, de stamvader van de Arabieren. Zeer mooi is het werk: „De slag bij Nieuwpoort" een bladzijde uit de geschiedenis van Neerlands roem en grootheid." Het gedicht begint bij 1567 het geboortejaarvan Maurits en schildert de Reformatie en de strijd voor de vrijheid.

Het oogmerk van zijn dichterschap verwoordt Da Costa in zijn: „Vrijheid":

„Voor mij, één doel slechts heeft mijn leven! Eén uitzicht vult geheel mijn ziel! En moog' mij de adem eer begeven, Dan dat dit uitzicht mij ontviel! 't Is: met der dichtkunst geestverrukking, Het ongeloof en zijn verdrukking Omver te stoten van zijn troon! Hij, die de Goliaths doet treffen, Kan de aard van 't ongeloof ontheffen Door éénen dichterlijken toon."

Ik neem niet aan, dat de gedichten van Da Costa nog veel worden gelezen of voorgedragen. Ze zullen na zo lange tijd wel in het vergeetboek zijn geraakt. Elke tijd heeft zijn eigen taalgebruik. De taal van Da Costa is golvend en machtig, maar zal de mens van vandaag te gezwollen en te dreunend voorkomen. En toch, wie door de woordrijkdom doorstoot naar de kern van Da Costa's poëzie, zal ook nu nog kunnen genieten van het vele goede en schone dat er in wordt gevonden.

Da Costa's levenseinde

Op 28 april 1860 stierf Da Costa. Hij werd begraven in de Nieuwe Kerk, dicht bij het graf van Vondel. Leerlingen van het Schotse Seminarie droegen de overledene de kerk binnen. Het orgel speelde de melodie van psalm 42. Dezelfde melodie had ook geklonken bij de begrafenis van Bilderdijk. Bij de begrafenis van Bilderdijk was de belangstelling gering. Weinig vrienden en vereerders v; aren aanwezig. Heel anders was het nu! Bij deze teraardebestelling waren Amsterdammers uit alle lagen van de bevolking aanwezig om de overledene de laatste eer te bewijzen. Groen en Beets spraken bij het graf. „Groen wilde over de schitterende gaven niet spreken, dan in verband met het Evangelie, waardoor op het vergankelijke de stempel der onvergankelijkheid gedrukt wordt."

Beets zeide: „Rust zacht, vurige zoon van het Oosten; Israëliet zonder bedrog, bezielde zanger; ootmoedig belijder; moedig strijder, geduldig lijder en getrouwe getuige van Jezus Christus en Dien gekruist: ruim hart; onuitputtelijke geest."

Ook Van Oosterzee schijnt aan het graf te hebben gesproken. Ik ontleen dit aan het boek van dr. M. van Rhijn: „Gemeenschap en vereenzaming", een studie over J. J. van Oosterzee", waar op bladzijde 43 staat, dat Van Oosterzee in een brief aan Koenen vertelt, dat het, bij de begrafenis van Da Costa,

niet zijn plan was geweest om iets te zeggen. Maar Hasebroek wekte hem ertoe op, en gaf daarop, wat hem op dat ogenblik „uit het vol gemoed" welde. Wat hij heeft gezegd wordt hier niet bekend, maar wel koos Van Oosterzee de triumfzang die aan het graf werd gezongen:

„Uwe doden gaan ontwaken Met gejuich van dank en lof. Dauw, als Eden eens besproeide, Zal beregenen hun stof. Waar is dan, o dood uw prikkel? Waar, o helle, uw overmacht? Aan het Lam, dat overmocht heeft Dat verlossingen gewrocht heeft, Dat ons met zijn bloed gekocht heeft, Zij aanbidding, lof en ere Tot in eeuwigheid gebracht".

Bolnes/Ridderkerk

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1982

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Isaac da Costa

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1982

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's