Met de ootmoedigheid bekleed
, , Desgelijks gij jongen, zijt de oud onderdanig; en zijt allen elkande onderdanig; zijt met de ootmoedig heid bekleed; want God wedersta de hovaardigen, maar de nederig geeft hij genade. Vernedert u d onder de krachtige hand Gods, op dat Hij u verhoge te Zijner tijd." 1 Petrus 5 : 5, 6
onderdanig
Na de ouderlingen, oudsten, ouden te hebben toegesproken, komen nu de jongeren aan de beurt. Zij maken ook deel uit van de gemeente Gods. Sommigen denken hier aan een vastomlijnde groep van jongeren die in de gemeente óók een vastgestelde taak hadden te verrichten. Men verwijst dan naar de geschiedenis van Ananias en Saffira waar het de jongelingen zijn die de dode lichamen van genoemde personen uitdragen. Toch blijft dit tamelijk speculatief omdat we nergens in. het Nieuwe Testament van een ambt van jongeren lezen. Het ligt daarom meer voor de hand om gewoon aan de en jeugd der gemeente te denken. En bij dat r woord 'jeugd' hebben we dan te denken - aan hen die onder de dertig jaar zijn. Bij at 'ouden' in vers 5 denken we dan niet aan en de ouderlingen van vers 1, maar veelmeer an gewoon aan de ouderen in het algemeen bin--nen de gemeente. Jongeren hebben de ouderen te respecteren, zich aan hen te onderwerpen, zich toe te vertrouwen aan hun leiding. We vinden vaker in de Bijbel het gegeven dat God in ouderen een zeker gezag belichaamd ziet, aan wie jongeren zich hebben over te geven. De grijsheid wordt geroemd als een zégen welke op de weg der gerechtigheid wordt gevonden. Onder Israël was de raad der ouden een gezaghebbend lichaam. Trouwens, in de Tien Geboden vinden we een gebod tot gehoorzaamheid aan ouders. Zeker, Eén is Meester in Zijn gemeente. Onder één Hoofd hebben we te buigen. Toch binnen het verband van het lichaam des Heeren zijn er bepaalde verhoudingen en relaties die God Zelf zo gewild heeft. In ouderen is een stuk levenservaring en levenswijsheid verzameld waar-
van jongeren dankbaar mogen profiteren. Bovendien, ervaren kinderen Gods kunnen verhalen over de goedheid Gods, waarvan ze steeds mochten leven en waarop ze eenmaal hopen te sterven. Ouderen hebben soms de neiging op jongeren neer te zien. Hier echter wordt hun verantwoordelijkheid getekend ten opzichte van de jongere generatie. Jongeren hebben hen onderdanig te zijn. Dat gaat gemakkelijker wanneer ouderen ook in woord en daad laten blijken en ervan getuigen hoe goed het is de Heere te dienen;
Maar niet alleen jongeren hebben tegenover ouderen onderdanig te zijn. „Zijt allen elkander onderdanig", lezen we dan. Het bovenstaande zou opgevat kunnen worden als zou de ene groep over de andere groep in de gemeente mogen heersen. Alsof jongeren zich in alles hebben te schikken naar de wil van de ouderen. Zo wordt het niet bedoeld. Niet alleen jongeren hebben de plicht zich aan ouderen te onderwerpen. Een ieder heeft zich aan de ander te onderwerpen. We zijn elkanders leden, en zo ook elkanders dienaar. We zijn er geheel en al voor elkaar. Elkaar onderdanig. Er is niemand meer. Er is niemand minder. Niemand heeft het recht een hogere plaats te claimen dan de ander. Juist wien veel gegeven is, ook in geestelijk opzicht, van die mag verwacht worden dat hij ook veel geeft. Allen elkander onderdanig. Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders. Zo hoort het te zijn. Ook in onze gemeente. Allen elkander onderdanig. Is dat ook zo in ons kerkelijk en geestelijk leven? Hier wordt ons de spiegel van hét Woord voorgehouden. En dan moeten we maar niet wijzen naar een ander of denken aan een ieder. Maar gewoon beginnen bij. onszelf. Is er dat in mijn leven en in het leven van de gemeente waartoe ik behoor. Is daar die onderlinge onderdanigheid, dat zich beschikbaar weten voor elkaar, zonder vooroordelen, zonder verwijten over en weer, die liefde en bewogenheid. Wat is de Heere der gemeente ons in die onderdanigheid voorgegaan. Hét voorbeeld is Johannes 13: de voetwassing. De discipelen kunnen er niet toe komen eikaars voeten te wassen. Niemand wil aan de voeten van de ander bukken. Ze schuiven het zonder woorden elkaar toe. Dan staat Christus op en doet het slavenwerk. En wat is dan de les? „Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet" (Joh. 13, 15). En hoe meer gemeenschap er nu ook onder ons gevonden mag worden met deze Christus, des te meer wordt het onder ons gevonden: zijt elkander onderdanig. O, wat is het menigmaal anders. Ik ben beter dan gij. Ik ben heiliger dan gij. Ik ben bevindelijker dan gij. Ik zal het u wel vertellen hoe het moet. En ben je het met mij niet eens, dan aanvaard ik je niet langer. Dan kijk ik je niet meer aan. Dan accepteer ik je niet langer in mijn kring. Dan is het niets met je, niets met je geestelijke staat. Ik ben baas, want ik weet het. Wat leven we dan ver vandaan bij het Woord des Heeren dat u en mij wil leren: zijt allen elkander onderdanig.
met ootmoed bekleed
Die onderlinge onderdanigheid wordt gekenmerkt doordat we de ootmoed als een mantel dragen. Wie als Jezus voeten wast, doet de slavenschort voor. Met die schort, wordt het dienstwerk jegens elkaar verricht. Zo wordt de ander gediend. Niet met de veelvervige rok van eigen eer en deugd. Niet met de versierselen van verdienste opgespeld. Maar met de slavenschort voor. Met
het kleed van de ootmoed omgord. Niemand mag ooit zeggen: daar krijg je mij niet voor, daar pas ik voor. Wie de ootmoed als een kleed leert dragen, voor die is geen enkele opdracht in de gemeente des Heeren te min of te naar of te vervelend, Luther vertaalt deze woorden met: Houdt vast aan de ootmoedigheid. Zoals je in storm en regen je mantel vast houdt, houdt zo de ootmoedigheid vast als een kleed.
Niet voor niets hoort deze regel tot één van de kernvermaningen uit het Nieuwe Testament. Want niets is ons mensen meer eigen dan te willen heersen en jezelf voor de beste en de voornaamste en de verstandigste te houden (Kohlbrugge). We zijn net als de bok onder de schapen. Als je die beesten in een park brood geeft, jaagt die bok met zijn hoornen alle schapen weg. Hij wil alles alleen en zelf houden. Is het niet soms ook zo in het geestelijk en gemeentelijk leven. Bokken treden op als zijn zij of huri kleine groep er alleen maar. De rest wordt afgeschreven en de rug toegekeerd. Hoe anders trad Christus op. Hij zocht de schare en raakte over hen bewogen. Nederig en ootmoedig diende Hij Zijn Vader en zo de kudde Zijner hand. Niet als een bewierookte rabbi, niet met geschreeuw, zonder Zijn stem op de straten te verheffen, maar in nederigheid van hart verkondigde Hij de vrede van het Koninkrijk van God. Om zich tenslotte als een stemmeloos Lam ter slachting te laten leiden. Om Zijn lichaam te laten verbreken en Zijn bloed te laten vergieten. Met de ootmoedigheid bekleed. Hij heeft immers Zichzelf vernietigd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij vernederde Zichzelf en werd gehoorzaam tot in de dood.
hovaardigen wederstaan
„Want God wederstaat de hovaardigen maar de nederigen geeft Hij genade". Pet citeert hier uit het Spreukenboek. „Zekerlijk, de spotters zal Hij bespotten, maar de zachtmoedigen zal Hij genade geven" (3, 34). Hier wordt Gods voorkeur onthuld. Het is een bekend bijbels gegeven dat God partij kiest voor het zwakke, onedele en geringe. En dat Hij het hovaardige, het verwaande, het opgeblazene verwerpt en veracht. En van haar Zoon zingt de moeder des Heeren dat „Hij verstrooid heeft de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten en machtigen van de tronen aftrekt en nederigen heeft verhoogd." Menselijke zelfvoldaanheid wordt niet geduld, maar de nederigen worden gekend en hen wordt genade geschonken (Bolkestein). Hoe heeft Christus de geestelijke zelfingenomenheid der Farizeeën gehekeld en bestraft. En daartegenover de burgers van het nieuwe Godsrijk getekend als „de armen van geest". Hoe wordt steeds in de vermaningen van het , Nieuwé Testament de gemeente gewezen om stil te zijn onder leed en nood, om het over te geven in Gods hand, om niet het recht in eigen hand te nemen. Hovaardigen wederstaat God. Nederigen geeft Hij genade. Kohlbrugge betrekt dit in een preek over deze tekst op God Zelf (H. F. Kohlbrugge, Vermaning en vertroosting, pag. 15) „Mijne geliefden! Noemt mij toch... één hoogmoedige neiging van God. Is het niet alles ootmoed wat aan Hem is? Hij bezweert de mensen: „Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer!" „Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood der goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve!" En toen de Heere Jezus op aarde kwam, lag Hij daar, een kindeke gewonden in doeken, op stro, in de stal! Hij de Heere der heerlijkheid liet Zich eerst in de Jordaan dopen en heeft geleden de duivelse verzoekingen van de satan..." En zo gaat Kohlbrugge door met voorbeelden uit het leven van Jezus om aan te tonen de ootmoed, de nederigheid Gods in Christus geopenbaard.
Juist daarom wederstaat God de hovaardigen. Hij keert Zich tegen hen. In hen onthult zich de oerzonde, die van de hoogmoed, van het hoog, van het als God willen zijn. Nederigen verleent God echter genade. Dat is geen karaktertrek, maar vrucht van de Geest. Karakteristiek voor de burgers van het rijk Gods. Satans klanten staan hoog. Jezus' vrienden bevinden zich laag. Ze werden daar gebracht door de genadige hand Gods. Ze werden daar gevonden toen God in Christus tot hen kwam.
door God verhoogd
, , Verneder u dan onder de krachtige h .van God, opdat Hy u verhoge te Zijner tijd Van jongsaf woelt in elk mens de strijd om van beneden naar boven te komen. Menselijk noemen we dat, daarom heel gewoon en normaal. Hier lezen we het anders, de Schrift leert anders. „Want in de Heilige Schrift in Oude en Nieuwe Testament lezen , wij telkens weer dat de Heere God een rus voorkeur heeft voor het lage. Van het ogenblik af, dat Kaïn Abel doodsloeg, koos God de kant van de lijdende partij. Tot Rebekka werd gezegd: de meerdere zal de mindere dienen. Niet de strijdbare Saul, maar de veel „kleinere" David was de man naar Gods hart. En zijn volk (!) was Israël, een volk van slaven en nomaden, zonder cultuur... Zo is er in de Bijbel een tegen-beweging: n.1. van boven naar beneden!" (dr. J. Koopmans, in Laatste Postille, pag. 34).
Daar zit deze geestelijke les in opgesloten. Wij willen niet laag zijn. Onze zonde is juist hoog te willen zijn, onszelf omhoog te brengen in de richting van God. Opklimmen langs de ladder van deugd en (plicht. Zo willen we bij God komen. Dit is" tot mislukken gedoemd. Het Evangelie is namelijk precies anders. Niet wij moeten tot God opklimmen. God daalt af tot ons. Wij hoeven niet naar boven te komen, God komt naar beneden. „God werkt naar beneden toe. Om bij ons te komen. Daarom is het Woord vlee» geworden" (J. Koopmans, a.w. pag. 35). Juist daarom is de hoogmoed zulk een schuld, zulk een kwaad. We willen niet worden die we zijn: schuldenaars voor God. We lopen van die plaats weg. Het Woord wil ons vermanen: wees die je bent. Vernedert u onder de krachtige hand Gods. Die hand is het Woord. God zet Zijn Woord op ons hart. Daaronder komen we terecht. Wie God wil zoeken en vinden, leest hier het nodige vermaan: vernedert u. Toen men in Babel poogde op te klimmen tot God, werden de hovaardigen verstrooid. Maar wie Hem nederig valt te voet leert van Hem Zijn wegen.
Vernedering, let wel geen nederigheid. Dat laatste kan aangeboren zijn of aangeleerd om nederig te lijken. Vernedering is een werk van God. Het is iets wat ons bij gebracht moet worden, eens en steeds. Daar is een krachtige hand toe nodig. Nodig om ons te houden waar we zijn. Die in onze lage staat ons genadig bood de hand en niet boven op de berg. Vernedert u! Onder ons hoor je zo vaak: een mens zal eerst vernedert moeten worden. Ik denk soms: dat klinkt als een zware leer, maar wat is het licht. Want zolang een mens niet vernederd is geworden, mag hij zijn hoogmoedige praktijken ongestraft voortzetten kennelijk. De tekst van de Schrift echter legt het als een vermaning op onze ziel. vernedert u dan! Hier kunnen we niet omheen noch onderuit. Vernedert u! zegt de Heere. Kom in schuld en buig u voor Mij neer. Daar is een krachtige hand voor nodig, zeker. Eer we toch vernederd zijn geworden! Wie is het ooit? Hier is de krachtige hand van God: Zijn krachtig Woord. Dat is een tweesnijdend scherp zwaard. God steekt het ons door het hart. Welk een kracht. We komen and onder het Woord. We leren, buigen voor de ". Heere. Er blijft geen spaan van me heel. Mijn fraaie mantel gaat in flarden. De kroon rolt van mijn hoofd. Wee mij, dat ik zo gezondigd heb, is de erkenning die er op over schiet.
Dan leer ik die krachtige hand kussen. Ze zoekt immers mijn heil. Ze zet me op Gods hoogte. En dat is de heuvel van het kruis. De nederigheid van het vloekhout waaraan mijn Borg hangt, wordt me kostbaar en noodzakelijk. Daar worden we verhoogd, omdat Hij verhoogd is aan dat kruis. Vandaar trekt Hij ze allen tot Zich die daar in de nederigheid van hun verdoemelijk bestaan geen zucht voor God kunnen voortbrengen. Opdat Hij u verhoge. Ik verhoog me zelf niet, ook niet door een quasinederigheid omhangen met veel vroomheid en uiterlijkheid. Maar Hij verhoogt. Hij verhoogt deze en vernedert gene. Hèm komt het verhogen toe, want Hij is Rechter (psalm 75).
Te zijner tijd. God doet dat niet op onze tijd, maar op Zijn tijd. Opdat Hij verhoge. De vernedering is geen uiteindelijk doel in zichzelf. Het gaat God om het uiteindelijk verhogen. Hij heeft ellendigen een land bereid. Zijn benarde en bestreden volk komt straks thuis. Ze worden verhoogd op Zijn tijd.
Waddinxveen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's