Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In den beginne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den beginne

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Wanneer Israël zegt: mwille van de Torah en ook omwille van Israël zijn hemel en aarde geschapen, dan spellen wij deze uitspraak in het licht van de openbaring van God in de Zoon: mwille van de Zoon, het eeuwige Woord van God, schiep God de hemel en de aarde. Zo verstaan we het overweldigende woord van de apostel aangaande Jezus Christus, de Eerstgeborene van alle kreaturen: Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn... alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; En Hij is voor alle dingen. en alle dingen bestaan tezamen door Hem..." (Kol. 1 : 16, 17). En in samenstemming met Paulus horen we Johannes het eveneens uitspreken: Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is" (Joh. 1 : 3).

Wanneer we dit horen: Omwille van het Kind van Bethlehem en door dit Kind schiep God de hemel en de aarde — dan is het geen wonder, dat wij met onze wetenschap en techniek, met ons inzicht en verstand niet tot het eigenlijke geheim der schepping vermogen door te dringen. We vermoeden hooguit de verborgenheid, en beseffen dat er een gegeven mysterie is achter moleculen en atomen, achter de grenzen van het leven zelf... Maar dit: In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God - en God sprak het uit, zodat er een uit-gesproken Woord van God is, en tegelijkertijd hield God het Woord bij Zich, het Woord immers was God — zodat we vernemen, dat aan al het geschapene, aan hemel en aarde ten grondslag ligt het Woord van God. Hebben wij ooit het geheim der schepping met onze ogen kunnen aanschouwen, oog in oog gestaan met het mysterie van het geschapene.?

Door het geloof — en door het geloof alleen — verstaan we, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid! Dan verstaan we de schepping letterlijk als een uiting van het tweegesprek, dat de Vader en de Zoon eeuwig met elkaar voeren, als een uiting van de hefde dus... In de schepping wordt dit gesprek zichtbaar...

„In den beginne schiep..." God schept! Bara' — dat is het hebreeuwse woord voor: cheppen. Dit werkwoord ontmoeten we in het eerste vers van de Schrift, daarna in Gen. 1 : 21: En God schiep de grote walvissen...", vervolgens drie maal in Gen. 1 : 27: En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze", en tenslotte in Gen. 2 : 3: ...al Zijn werk, dat God geschapen had, om te volmaken'. Wat is scheppen? Het woord voor scheppen, bara', wordt in de Schrift alleen van God uitgesproken, alleen van Israëls God. Wij mensen kunnen dus niet scheppen! Verder wordt nooit vermeld de stof, waaruit iets geschapen wordt. Die is er namelijk niet! God schept — zo moeten we dan zeggen — uit het niets. Wij belijden vanuit het gehoorde Schriftwoord de „creatio ex nihilo", de schepping uit het niets. Letterlijk komen we deze laatste uitdrukking pas tegen in een der apocriefe boeken, namelijk in 2 Makkabeeën 7 : 28: Ik bid u, mijn kind, dat gij ziende naar de hemel, en naar de aarde, en aanziende al wat daarin is, wilt erkennen dat God deze dingen uit niet gemaakt heeft, en dat het menselijk geslacht zo geworden is."

God roept — zo zegt Paulus — de dingen, die niet zijn, alsof zij waren (Rom. 4 : 17). God spreekt, en het is er! Ten diepste gepeild is dan ook de toevoeging „uit het niets" bij het scheppen door God een overbodige aanvulling. Er is niets — en het is er, door het Woord, dat Hij spreekt. Het Woord van God roept de dingen in het aanzijn.

Vervolgens gaat het bij het scheppen van God altijd om iets bijzonders, buitengewoons, iets nieuws, wat niet eerder geweest is, wat in het mensenhart niet zou zijn opgeklommen. Zo ontmoeten we de schepping van hemel en aarde, zo ontmoeten we de schepping van de mens, en zo ook ontmoeten we in de Schrift de schepping van het volk Israël. Israël is een schepping Gods, iets nieuws, iets bijzonders in deze wereld. „Maar nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob! en uw Formeerder, o Israël..." (Jes. 43 : 1). Daarin bespeuren we verkiezende liefde, en daarin zien we het scheppen van God ook als een scheiden, een scheiding maken tussen dag en nacht, tussen zee en land. God schept Israël als een licht der volken, en maakt aldus scheiding tussen licht en duisternis, opdat Israël tot een licht zal zijn. Ziedaar, het onuitroeibare geheim van Israël in onze wereld: en schepping van God is dit volk. „...En het volk, dat geschapen zal worden, zal de HEERE loven" (Psalm 102 : 19).

En zo ontmoeten we in de Schrift ook de schepping, wanneer het gaat om het wonderbare en het nieuwe van Gods toekomst: Want ziet, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde... (Jes. 65 : 17). Al wat nog vóór ons is in de gegeven belofte Gods, wat wij vóór ons gezien hebben in het laatste bijbelboek, dat is een schepping van God. Iets nieuws, iets werkelijk oorspronkelijks brengen wij mensen niet tot stand. Dat geschiedt ook niet door, zoals wij dan benoemen, een „scheppend" kunstenaar. Zulke schepping van de mens is niet anders dan een ontvangen uit de bron van de Schepper Zelf. Dan wordt het ons gegeven. God alleen schept het nieuwe, datgene wat niet eerder geweest is, zodat we met de profeet belijden: Van nu af doe Ik u nieuwe dingen horen, en verborgen dingen, en die gij niet geweten hebt. Nu zijn zij geschapen, en niet van toen af, en voor deze dag hebt gij ze ook niet gehoord; opdat gij niet misschien zeggen zoudt: iet, ik heb ze geweten..." (Jes. 48 : 7, 8).

Scheppen — verstaan we dus als het nieuwe, ongekende wonder Gods: wij hebben het niet geweten, wij brengen dit nieuwe niet voort. En zo verstaan wij, dat voor het eigenlijke nieuwe in ons leven, voor het geheimenis van de wedergeboorte, van het ingaan van een werkelijk nieuwe toekomst ook dit woord bara' wordt genomen:

„Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest" (Psalm 51 : 12). Een rein hart, een hart verenigd tot de vreze van de Naam, dat is een schepping van God! Hij spreekt, en het is er! Hier treffen we het grote geheimenis Gods in Zijn nieuwe schepping in de Zoon van Zijn liefde: Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden" (2 Kor. 5 : 17). God heeft gesproken, en een nieuwe mens werd geschapen, een mens met een toekomst, een levende mens...

„In den beginnen schiep God...". God is het, Die schept! God is het eerste onderwerp van de Schrift, en Hij blijft het onderwerp — van eeuwigheid tot eeuwigheid. In de hebreeuwse taal lezen we hier voor het woord „God" een meervoud — Elohim — en vandaar hebben uitleggers gedacht aan de drieënige God. Calvijn bijvoorbeeld wil echter hierop niet teveel nadruk leggen en acht dit meervoud niet voldoende grond om aan de drieëenheid te denken. Het werkwoord staat hierbij overigens in het enkelvoud geschreven: od schiep. Straks wordt dan de Naam genoemd, de Naam, waarin God Zich aan Israël bekend heeft gemaakt, waarin Hij Zich heeft geopenbaard, zonder de verberging prijs te geven: ...ten dage als de HEERE God de aarde en de hemel maakte" (Gen. 2 : 4). De HEERE is God...!

„In den beginne schiep God de hemel en de aarde". De hemel en de aarde! Wij zouden wellicht zeggen: et heelal, de kosmos. Het Hebreeuws kent echter niet één woord voor al het geschapene, maar spreekt met twee woorden: emel en aarde. God schiep de hemel — en we zien met het kind omhoog: e blauwe hemelkoepel wordt gezien, maar de hemel zelf zien we niet met onze ogen, tenzij een deur in de hemel geopend wordt of de hemel zelf open gaat, zoals Johannes vanaf Patmos gezien heeft. De hemel — ook hier is een meervoud gebruikt in de oorspronkelijke taal — is die andere werkelijkheid, waar God woont, waar de engelen zijn rondom Zijn troon. Deze hemel, die God niet bevatten kan, is ook geschapen, is niet eeuwig geweest. En ook de hemel wordt oud, zoals nu de aarde, zodat ook de hemel, die God in den beginne schiep, gevolgd zal worden door een nieuwe hemel. En God schiep de aarde. Voor aarde staat hier het woord èrèts, en dat is in de taal der Schriften het land Israël, zoals dat ook plaatsvervangend staat voor een groter geheel, voor de gehele aarde. Deze aarde is de gegeven plaats voor mens en dier. Wij mensen hebben hier onze plaats ontvangen: Aangaande de hemel, de hemel is des LIEEREN; maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven" (Psalm 115 : 16).

De mens is dus niet geschapen voor de hemel, maar voor de aarde, maar — zo moet er bij gezegd worden — voor een aarde, die met de hemel verbonden is. In de schepping vormen hemel en aarde een onlosmakelijke twee-eenheid. De mens is het, die de aarde van de hemel tracht los te maken en zelfstandig te doen zijn. Maar — wat is onze aarde zonder de hemel? Vandaar het uitzicht — door de nacht van Christus' geboorte heen — op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die in een nieuw Jeruzalem eeuwig aan elkaar verbonden zullen zijn. En daar staan wij nu vandaag tussenin, tussen oud en nieuw: in Christus is onze wandel in de hemel, terwijl onze voeten op de aarde staan. De engelen hebben in de nacht van Bethlehem vanuit hun hoge standpunt het gezien: Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde. Zij zagen het éne glorieveld, de hernieuwde kosmos, door de geboorte heen, door het Kind in de kribbe heen, in Wie hemel en aarde in een eeuwig huwelijk opnieuw, als nieuw, aan elkaar gegeven zijn.

Van zondag tot zondag belijden wij: Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde. Wat geloven wij nu wanneer wij met de kerk van alle eeuwen en plaatsen deze belijdenis uitspreken? „Dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft, Die ook door Zijn eeuwige raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert, om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is..." Zo belijdt en gelooft het kind, door de Vader op de arm genomen, terugziende vanaf de sabbatdag langs de zes dagen van de schepping heen: „O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, Die Uw majesteit gesteld hebt boven de

hemelen."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

In den beginne

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's