De Afscheiding
(5)
Na de Afscheiding van 1834 hebben nog enkele predikanten de Hervormde Kerk verlaten die zich aanvankelijk bij de Afgescheidenen aansloten, maar uiteindelijk toch alléén hun weg vervolgden. Twee bijzondere en soms ook wat bizarre figuren, die hier niet breedvoerig besproken kunnen worden, maar volledigheidshalve toch moeten worden" genoemd: Budding en Ledeboer.
Budding
Huibert Jacobus Budding (1810-1870) was na een nogal schokkende ommekeer in zijn jeugd in 1834 predikant geworden te Biggekerke op Walcheren, als opvolger van
Johannes van Rhee, die naar Veen (NB) was vertrokken en daar later ook overging naar de Afgescheidenen. Op 31 december 1835 in de morgendienst werd het gezangboek plechtig van de kansel afgedragen en naar buiten gebracht. Later ging Budding bidstonden houden voor de vervolgde afgescheidenen. Dat werd hem door het classicaal bestuur uiteraard niet in dank afgenomen. Hangende de procedure scheidde hij zich af van het „Hervormd Genootschap", gevolgd door de kerkeraad en een deel van de gemeente Biggekerke.
Budding trok daarna als reizend prediker door het land en overal verzamelde hij grote scharen mensen om zich heen. In Go es vond hij een arbeidsveld en stichtte hij een gemeente, maar omdat hij de hoge boeten niet kon en wilde betalen kwam hij in de gevangenis terecht waaruit hij weer werd ontslagen na een eigenhandig geschreven verzoek om gratie aan de koning...
Impulsief als hij was wilde hij de Staatsberijming afschaffen en Datheen weer invoeren. Toen zijn gemeente hem daarin niet wilde volgen was dat voor hem een reden om Goes te verlaten. Na een zwervend leven — tot in de Verenigde Staten toe — kwam hij toch weer in Zeeland terug en daar trok hij opnieuw duizenden mensen.
Helaas raakte Budding van het rechte spoor af. Hij werd beschuldigd van arminianisme en zelfs van loochening van de Drieeenheid. In ieder geval distantiëerde hij zich openlijk van de Heidelbergse Catechismus en van de „oude schrijvers". In de kerkdiensten werden naast de psalmen van Datheen (op hele en halve noten!) ook de opwekkingsliederen van Sankey gezongen...
Het leven van deze begaafde man, die voor vele mensen het middel tot bekering is geweest, is duister geëindigd. Op de Afscheiding heeft hij slechts zijdelings invloed uitgeoefend.
Ledeboer
Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer (1808 —1863) was in 1838 predikant geworden in Benthuizen. Er was al een conflict over benoeming van kerkeraadsleden, toen hij op 8 november 1840 midden onder de
preek de reglementenbundel en het gezangboek van de kansel wierp om ze daarna in detuin te* gaan begraven. Een en ander leidde tot zijn schorsing en later tot zijn afzetting als predikant.
Ledeboer zocht aanvankelijk contact met de Afgescheidenen, bezocht zelfs hun Synode in Amsterdam, maar voelde zich, vooral ook omdat er onder hen zoveel twist en tweedracht was, toch niet blijvend bij hen thuis. Bovendien was hij te veel individualist om zich te laten inpassen in een geordend kerkelijk leven. Een voornaam struikelblok was voor hem dat de Afgescheidenen de „vrijheid" hadden aangevraagd. Daardoor werden ze niet langer door de overheid vervolgd, maar de prijs die ze daarvoor moesten betalen — het opgeven van de naam „gereformeerd" — was Ledeboer te hoog. Hij bleef dus met een aantal groepen om zich heen zelfstandig voortbestaan, maar weigerde aanvankelijk de ambten in te stellen en de sacramenten te bedienen. Dat vond zijn oorzaak in zijn geloof dat de breuk met de Hervormde Kerk maar tijdelijk was. Een kerk stichten naast de Kerk die de Heere Zelf in deze landen had geplant zag Ledeboer als „mensenwerk". Omdat echter op deze wijze zoveel kinderen van zijn aanhangers ongedoopt bleven, is hij er uiteindelijk toch toe overgegaan gemeenten te stichten en ambtsdragers te bevestigen. Maar het besef dat hij slechts woonde in een „noodwoning" is Ledeboer altijd bijgebleven en ook zijn volgelingen hebben dat standpunt lange tijd ingenomen. Zo bleven ze wat terzijde van de Afgescheidenen voortbestaan, tot ze later onder leiding van ds. G. H. Kersten met de toen bestaande Kruisgemeenten werden samengevoegd tot de Gereformeerde Gemeenten.
Ledeboer, die maar 55 jaar is geworden, was zonder twijfel een man die de Heere vreesde en een tere, verborgen omgang met God had. Hij leefde echter meer op zijn gevoel dan op zijn geloof. Emotioneel en impulsief als hij was kon hij de ene keer met kracht verdedigen wat hij later weer met evenveel felheid verwierp. Vriend en vijand moeten echter erkennen dat leven en leer bij hem in overeenstemming waren. Voor zichzelf leefde hij uiterst sober en ingetogen, maar hij heeft een vermogen weggegeven aan mensen die in behoeftige omstandigheden verkeerden.
Scheiding en hereniging
Onder de Afgescheidenen was inmiddels een breuk ontstaan tussen hen die de „vrijheid" hadden aangevraagd en hen die de naam „gereformeerd" niet wilden prijsgeven en zich daarom „gemeenten onder het kruis" noemden. Deze twee groepen werden in 1869 weer met elkaar verenigd. Slechts enkele gemeenten deden niet mee en bleven als zelfstandige Kruisgemeenten voortbestaan.
In 1886 volgde een nieuwe uittocht uit de Hervormde Kerk: de Doleantie onder leiding van Abraham Kuyper. Nu waren er dus twee grote kerken naast de Hervormde Kerk. Deze twee werden in 1892 samengevoegd tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook deze vereniging geschiedde echter niet restloos. Een klein aantal gemeenten vond dat de eenheid van bovenaf was opgelegd en ging als „Christelijke Gereformeerde Kerken" een eigen weg.
Reeds werd genoemd de samenvoeging van Ledeboerianen en Kruisgezinden tot de Gereformeerde Gemeenten (1907). Maar ook bij deze vereniging kreeg men niet allen mee: ds. L. Boone van St. Philipsland haakte af en bleef met een aantal gemeenten zich , , Oud Gereformeerd" noemen.
Nog is er geen einde aan het droevige verhaal van splitsing en scheiding. In 1944, midden in het laatste oorlogsjaar, ontstond door het optreden van K. Schilder een breuk in de Gereformeerde Kerken. De Vrijgemaakten, zoals ze zich later noemden, beleefden zelf 'n nieuwe scheuring toen in 1967 weer 'n deel zich afscheidde waardoor de „Nederlands Gereformeerde Kerken" ontstonden.
In 1953 kwam het rondom C. Steenblok tot een conflict binnen de Gereformeerde Gemeenten. De uitgetredenen, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, vielen in 1980 nogeens in twee delen uiteen: binnen en buiten verband... En dan zijn de vele individuele scheuringen en uittredingen nog buiten beschouwing gelaten. Het is zelfs voor meelevende kerkmensen nauwelijks bij te houden, laat staan de indruk die het moet maken op buitenstaanders...
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's