Opheffende heilige handen
„Ik wil dan, dat de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen, zonder toorn en tunsting. Desgelijks ook, dat de vrouwen, in een eerbaar gewaad, met schaamte en matigheid zichzelf versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of paarien. of kostelijke kleding. Maar (hetwelk de vrouwen betaamt, die de godvruchtigheid belijden) door goede werken." 1 Timotheüs 2 : 8—10
heilige handen
Ging het in de vorige verzen over het bidden der gelovigen in het algemeen, de apostel spitst het in de volgende verzen toe op het bidden in de samenkomst der gemeente. Bij dat bidden, horen bepaalde gedragsregels. Deze vaardigt hij om zo te zeggen hier uit. „Ik wil dan..." Vanuit het gezag hem door Christus verleend, verordent Paulus hier een aantal regels bij het bidden in de gemeente. Ik wül dan. Die „ik" is eigenlijk Christus Zelf. Christus is het die ordening aanbrengt in het gemeentelijk leven. Die wil dat in de samenkomst van Zijn gemeente eerbied en stijl gevonden wordt. Dat het besef levend is èn blijft dat we in Zijn huis verkeren onder de ogen Gods. , , Ik wil dan dat de mannen bidden in alle plaatsen opheffende heilige handen..."
Het opheffen van de handen is in de Bijbel een bekende gebedshouding. „Zo wij de Naam van onze God hadden vergeten en onze handen tot een vreemde God uitgebreid? " (Ps. 44, 21). „Alzo zou ik U loven in mijn leven; in Uw Naam. zou ik mijn handen opheffen" {Ps. 63, 5). Het meest bekend: en dan vooral in de berijming zijn de woorden uit Psalm 141: Mijn bec met opgeheven handen, klimm' voor Uw heilig aangezicht, als reukwerk voor U toegericht, als offers die des avonds branden.
U begrijpt, in deze houding zit een zekere symboliek. Daar wordt iets mee uitgedrukt. De bidder die zijn handen opheft ten hemel drukt daarmee zijn vertrouwen uit tegenover God. „Hij strekt als het ware zijn handen al uit naar de vervulling van de bede die hij vroeg" (J. P. Versteeg in: Het .gebed volgens het Nieuwe Testament, A'dam 1976, pg. 77).
De leeg omhoog geheven handpalmen vertolken eigen armoede en afhankelijkheid. Heere, ik heb niets. Ik ben op U in alle dingen aangewezen. Vervul mijn nooddruft uit Uw volheid. Ledige handen heffen we op. Lichamelijk onderstreep je met de opheffing van de handen wat kenmerkend voor het gebed is: vertrouwen. Maar óók: heilige handen. Daar gaat het hier voornamelijk om. Heilige handen. U zegt: wie heeft die nu? Wie kan er nu zeggen dat zijn handen heilig zijn? Daar gaat het hier niet om. Paulus bedoelt: dat opheffen van de handen mag geen leeg of loos gebaar zijn. We zijn met een uiterlijk voortreffelijke houding niet klaar als daar geen biddend hart achter steekt. „Daarom moeten de handen die opgeheven worden „heihge" handen zijn, d.w.z. handen die toegewijd zijn aan God en geen handen die zich lenen voor toorn en twist" (Versteeg a.w. pg. 78). De handen die men opheft tot God mogen niet bezoedeld zijn door kwaad wat men ermee bedreef. Het zedelijke leven van de mannen die in het openbaar bidden mag niet in tegenspraak zijn met de gebedshandeling. Dat zou een aanfluiting zijn voor de dienst van God. Vooral de mannen noemt Paulus hier. Zij waren het die bij het opheffen der handen met name op de voorgrond traden.
In nauwe relatie tot die „heilige handen" worden hier „toorn en twisting" genoemd. Wie twistend en ruziezoekend door het leven gaat, blokkeert het gebedsleven. Toorn en twist nemen de voorwaarden voor het rechte gebedsleven weg. Ze verhinderen ons heilige handen op te heffen. Het doet me denken aan een passage uit het huwelijksformulier waar vermaand wordt om niet in bitterheid met elkaar te leven opdat uw gebeden niet verhinderd worde.
Kerkeraden waar twist en toorn onderling bestaat, zijn er oorzaken van dat het gebed op de kansel en eronder stokt, dat de kanalen van de Geest (die toch de Geest der gebeden is) verstopt raakt. Hoe nauw hebben we daarop toe te zien in de onderlinge verhoudingen binnen de gemeente: kerkeraad, huwelijk en gezin, jongeren en ouderen. Bidden met vuile handen is onmogelijk. „Als we toorn en twist met elkaar hebben en bidden alsof er niets aan de hand is, dan is ons bidden krachteloos... Sommige mensen kunnen heel goed bidden, terwijl ze ruzie hebben met anderen en ook niet van plan zijn het goed te maken... We kunnen welbeschouwd geen zegen van de dienst verwachten als we in onmin met elkaar leven" (dr. L. G. Zwanenburg, Leer, ambt en leven A'dam 1971, pg. 51).
vrouwen
Na de mannen richt Paulus zich ook tot de vrouwen. „Desgelijks ook, dat de vrouwen..." Uit het woord „desgelijks" of „evenzo" blijkt dat, wat nu volgt, vooral te maken heeft met plaats en gedrag van de vrouwen in de samenkomst der gemeente. „Desgelijks ook de vrouwen, in een eerbaar gewaad, me schaamte en matigheid zichzelf versieren..." Om te beginnen hoeven deze woorden niet te betekenen dat Paulus het' uiterlijk, het voorkomen van de vrouw van geen enkel belang acht te zijn. Nee, hem zit wat anders voor. Vrouwen mogen met name in de samenkomsten der gemeente niet opvallen door opzichtige kleding en een behaagzieke manier van optreden. Het gaat om waardigheid, om eerbaarheid, om ingetogenheid, matigheid, terughouding. Zichzelf versieren, niet in vlechtingen des haars, goud of paarlen of kostelijke kleding. Wat Paulus hier noemt is bedoeld als mogelijkheden waardoor de vrouw aandacht voor haarzelf vraagt die in een bepaalde richting voeren. Nogmaals: zorg voor zichzelf, ook uiterlijk, wordt hier in geen geval verboden. Het gaat er om: hóe trekken vrouwen aandacht voor zichzelf. Alleen maar door haar buitenkant op te sieren en daar alle aandacht voor op te eisen? Of is er nog een andere mogelijkheid? Wel, die noemt de apostel in vers 10. Maar (hetwelk de vrouwen betaamt, die de godvruchtigheid belijden) door goede werken. Anders vertaald: maar, zoals het vrouwen betaamt die er voor uitkomen God te willen dienen, door goede werken.
De vrouwen in de gemeente dienen op te vallen door w^at er van hun binnenkant naar buiten treedt. De belijdenis van hun hart namelijk om God te willen dienen zal openbaar komen in een leven vol goede werken. Is het eerste (opsmuk en opsier) opzettelijk te noemen, het laatste (de godvruchtigheid belijden) geschiedt vanzelf, vanuit een innerlijke vanzelfsprekendheid. Trekt het eerste aandacht voor de vrouw zelf, het laatste geeft aandacht aan God die een mensenhart vervult met Zijn herscheppende genade. Goede werken. Bedoeld is een leven in liefde en eenvoud in gemeente en gezin waar de liefde Gods van afstraalt.
Betekent dit bijbelwoord' dat vrouwen geen zorg meer mogen geven aan hun uiter-
lijk? Beslist wel, want dat wordt hier niet verboden. In de Bijbel wordt op meerdere plaatsen de schoonheid van de vrouw geprezen. De aartsvaders hadden kennelijk gc-en bezwaren tegen het dragen van sieraden door de vrouw. Maar vrouwen moeten hun echte, wezenlijke schoonheid niet zoeken in deze dingen, in tooi en opsmuk, niet in haarvlechten, goud, parelen, kostbare kleding. Een vrouw kan zich soms kleden om anderen te verleiden. Om op te vallen, om méér te willen zijn dan een ander, uit rivaliteit en pronkzucht. Al dat soort motieven en dan vooral in de samenkomsten van de gemeente, geven geen pas. Nee, een ander motief dient godvruchtige vrouwen te drijven: God te dienen en niet zichzelf. Ze zal opvallen door een leven in liefde, in goede werken.
We moeten er voor oppassen teksten als hier te gaan hanteren als wettische regels. We hebben te vragen naar de bedoeling van zulke woorden. Kostelijke kleding hoeft niet alleen te slaan op lichte kleding. Zwarte of donkerblauwe kleding kan net zo kostbaar of misschien wel veel kostbaarder zijn dan een lichter genre. Er wordt ook niet bedoeld dat de vrouwen zich ouderwets of sullig zouden moeten kleden willen ze eerbaar gekleed zijn naar bijbelse maatstaf. Paulus wil alleen maar onderstrepen dat het optreden van de vrouwen in de gemeente niet dient op te vallen in een al te opzichtige aandacht voor de buitenkant. Maar dat haar sieraad in een godvruchtig leven dient gevonden te worden. En daarom, je kan nog zo eenvoudig of stijlvol gekleed gaan, maar als de godsvrucht erbij ontbreekt staat ons leven nog haaks op de Schrift. Met een uiterlijk correct gedrag in kleding en stijl zijn we niet klaar. We moeten ons daar dan ook maar nooit op laten voorstaan. Als er niet meer is dan dat, als dat alleen maar de specialiteiten van onze gemeentes meer zijn, staat het er net zo donker voor als daar waar geen vormen meer terug te vinden zijn. De vraag mag niet zijn: hoe zie ik er uit? Maar wie ben ik voor God en mijn naaste. De Bijbel benadrukt dat de schoonheid van de vrouw vooral te vinden is in haar levenswandel. Wat gaat er van haar uit in de gemeente. Paulus noemt het: goede werken. Dat zijn geen resultaten van een verkrampte inzet, maar in die twee woorden ligt de hele levenswandel begrepen. Zie daar de plaats van de vrouw in de gemeente, ook vandaag. De volgende verzen zeggen er ons nog meer over: Dat staat tot een andere keer uit.
W.
J. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1985
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1985
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's