Geloof èn wedergeboorte
(7) Na onderbreking van enkele weken richten we ons weer .op het onderwerp Geloof èn wedergeboorte. Voor de duidelijkheid lijkt het me wenselijk het voorafgaande nog eens kort samen te vatten. De wedergeboorte is louter een daad van Gods barmhartigheid die Hij aan zondaren, d-ood in de misdaden en de zonden, bewijst. De grond voor onze wedergeboorte ligt in Gods eeuwig welbehagen in Christus. In de opstanding van Jezus Christus uit de doden ligt wat wij noemen de historische grond van de wedergeboorte.. Dank zij en door de opstanding van Jezus Christus uit de d.oden wordt de mogelijkheid tot werkelijkheid in ons leven. Het geloof in Christus de Gekruisigde en Opgestane zet ons over in het eeuwige leven met Hem. Vervolgens hebben we, luisterend naar de Schrift het werk deiwedergeboorte als een werk van de Heilige Geest gezien, die Heere is en levend maakt. We worden niet uit onszèlf wederomgeboren, maar door de Heilige Geest. De Heilige Geest gebruikt daartoe het Woord, dat in 1 Petrus 1 : 23 en in Jacobus 1:18 het zaad der wedergeboorte wordt genoemd.
Door de prediking van het woord (en dat is doorgaans de regel) wordt het geloof in het hart gewekt. Door het geloof wordt de wedergeborene Christus ingeplant en ontvangt hij het nieuwe leven uit Hem.
Er is dus nauwe samenhang tussen Gods barmhartigheid van eeuwigheid, de opstanding van Christus uit de doden, de verkondiging als middel en het geloof in Gods Zoon. Met de Heilige Geest staat dit alles in betrekking tot de wedergeboorte. Buiten verkiezing, opstanding, het werk des Geestes in zondaarsharten, buiten het Woord en het geloof in Christus om is er van geen wedergeboorte sprake.
Tenslotte hebben we gelet op wat Calvijn ons voorhoudt m.b.t. de wedergeboorte. We zagen dat bij zijn uiteenzetting van de wedergeboorte doorslaggevend is dat wij door het gelóóf wedergeboren worden, en dat hij ruimte maakt voor de opvatting dat zowel de wedergeboorte aan het geloof vooraf kan gaan, alsook dat de wedergeboorte op het geloof volgt. Hij maakt van die onderscheiding geen halszaak en het is voor hem geen principieel verschil, wel formeel. Uiteindelijk zijn geloof én wedergeboorte zo strikt met elkaar verbonden dat het „beide zéér wel accordeert".
De hoofdlijn die Calvijn trekt is wel dat wij door het geloof worden wedergeboren èn dat die wedergeboorte niet in één keer zich voltrekt, maar zich over het hele leven van de christen uitstrekt. Daarom neemt bij Calvijn de wedergeboorte in 't leven der heiligmaking een grote plaats in, met name in het stuk van de blijvende boetvaardigheid, die ten doel heeft dat wij dagelijks sterven met Christus en leven door Hem, om zó het beeld Gods in ons te herstellen. „Wij worden dagelijks hervormd totdat ons vlees vernietigd wordt" (comm. op Jac. 1 : 19).
Na deze samenvatting van het voorafgaande willen wij nu nagaan hoe Calvijn de relatie ziet van
Geloof, wedergeboorte en rechtvaardiging
Over die relatie spreekt hij in zijn Institutie boek III—11. Hij begint er op te wijzen dat het geloof onmisbaar is tot zaligheid. Dit betekent dan tevens dat we niet wedergeboren kunnen zijn buiten het geloof in Christus om. Het gebod grijpt immers Christus aan, die ons „door de goedertierenheid Gods gegeven is". Schenking van Christus door de Vader gaat immers aan de aanneming door het geloof vooraf. Door het geloof verkrijgen wij „tweeërlei genade, namelijk dat wij door Zijn onschuld met God verzoend, inplaats van een Rechter nu een genadig Vader in de hemelen hebben en verder dat wij door Zijn Geest, ons toeleggen op onschuld en reinheid des levens".
Het laatste noemt Calvijn de tweede genade, namelijk die der wedergeboorte. Vraagt iemand zich af waarom Calvijn die tweede genade zo met nadruk eerst behandeld heeft (Inst. III—3) dan geeft hij als reden op dat „hoew 7 el wij alleen door de barmhartigheid Gods de onverdiende rechtvaardigheid verkrijgen", maar dat die rechtvaardigheid zijn vrucht moet dragen in de heiligmaking en goede werken. Dienaangaande mogen zij die gerechtvaardigd zijn nooit zorgeloos zijn.
Wie wil weten of hij werkelijk gerechtvaardigd is dient te letten op de vruchten, op de goede werken. De Heidelbergse Catechismus leert ons hetzelfde „dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij" (vr. en antw. 86).
En als hij elders zegt dat de genade der rechtvaardigmaking niet gescheiden mag worden van de wedergeboorte, dan bedoelt hij met die wedergeboorte de heiliging des levens. „De rechtvaardigmaking geschiedt niet ten dele, maar zo dat. de zondaar vrijelijk als met Christus' zuiverheid bekleed, in de hemel mag verschijnen".
De wedergeboorte gaat langzaam voort in de weg van heiligmaking. Verhouding geloof, wedergeboorte en rechtvaardiging is voor Calvijn de verhouding geloof, rechtvaardiging en heiligmaking. Die heiligmaking is de wedergeboorte, de tweede genade zogezegd, maar hoewel onderscheiden, zijn ze in Christus één.
U zegt misschien: k dacht dat de „volgorde" toch anders was. Niet geloof, rechtvaardiging, wedergeboorte = heiliging = ook boetvaardigheid. (Wie nauwkeurig Calvijn in zijn Institutie wenst te volgen, ziet hoe konsekwent hij die lijn blijft volgen.) Gangbaar onder ons is een andere „volgorde", namelijk wedergeboorte, geloof, rechtvaardiging, heiliging. Heeft Calvijn daar geen oog voor? Als u zijn commentaren leest zeker wel. In zijn commentaar op Joh. 1 : 13 zegt hij: et geloof is een vracht van de geestelijke wedergeboorte".
Soms kom je die gedachte impliciet ook in zijn Institutie tegen. In III—3—20 noemt hij de haat tegen de zonde het begin van de boetvaardigheid, zodat de zondaar bekommerd en belast, zucht, hongert en dorst naar de gerechtigheid van Christus vóórdat 't geloof in de vergeving der zonden door Christus' bloed beoefend wordt. De vraag rijst: hoe is het nu precies.
Wedergeboorte, geloof, rechtvaardiging en heiliging of geloof, rechtvaardiging, wedergeboorte en het laatste te verstaan als heiliging en doorgaande boetvaardigheid. Ik meen dat we op dit punt Calvijn niet tegen hemzelf moeten uitspelen, niet moeten zeggen of het één of het ander. Onze verwarring vindt doorgaans zijn oorzaak in het feit dat we te systematisch en te schematisch bezig zijn. Calvijn doet geen van beide. Hij systematiseert veel minder en schematiseert evenmin. Hij beweegt zich in de vrijheid van de Geest en laat alles daardoor veel beter tot zijn recht komen.
Het is ons inziens geen kwestie van keus voor het een of het ander, maar een kwestie van benoeming. Zoals ik al schreef geen principieel verschil maar een formeel onderscheid. Wie zich op de Calvijn beroept voorde volgorde wedergeboorte, geloof, rechtvaardiging, heiligmaking, heeft geen ongelijk, maar moet méér zeggen. Moet ook oog hebben voor het ruime wedergeboortebegrip dat Calvijn hanteert. Vooral vasthouden dat wij door het gelóóf wedergeboren worden.
Wie Calvijn te hulp roept om de wedergeboorte alleen te betrekken op de heiligmaking als een voortgaande zaak in het leven van een christen, vindt zeker voor die gedachte bij hem steun. Hij dient er evenwel bij te bedenken dat Calvijn ook oog gehad heeft voor de wedergeboorte als daad van levendmaking door het gehoor van het Woord Gods in het geloof.
En zo strekt de wedergeboorte van de zondaar zich uit over het hele leven van een christen, van levendmaking tot in de volkomen heerlijkmaking als het beeld Gods weer volkomen hersteld zal zijn.
Een vraag en een antwoord
Belangstellende lezers zonden mij enkele sympathieke brieven in verband met ons onderwerp. Ik ben u daar heel erg dankbaar voor. Het getuigt van hartelijk meeleven en meelezen. Begrijpelijk dat u nog met een vraag blijft zitten waarop ik proberen zal een antwoord te geven. Ik las dit antwoord hier in, omdat we mijns inziens op een punt zijn aangekomen dat het een en ander past in het kader van het onderdeel van ons onderwerp.
De vraag houdt verband met de orde des heils. Een onderwerp op zichzelf waar ik in dit verband niet breder op in kan gaan, zoals mijn briefschrijver zelf ook stelt. Ik heb er wel met instemming kennis van genomen. Uiteindelijk heeft het een met het ander wel te maken. Maar het zou me nu te ver van ons onderwerp afvoeren, wat de duidelijkheid niet ten goede komt. De essentiële vraag wil ik graag met u onder ogen zien. U schrijft: „Wanneer het nu gaat om de volgorde geloof-wedergeboorte, dan lijkt het mij naar de Schrift te stellen, dat de wedergeboorte voorop gaat..."
Leest u nog eens rustig het bovenstaande. Ik denk dat u daar het antwoord in vindt.
Calvijn kan zich daarin heel goed vinden. Alleen hij stelt het niet absoluut. Hij zegt wel dat geloof een vrucht van de wedergeboorte is, maar hij zegt evenzeer dat de wedergeboorte een vrucht van het geloof is. Op het gevaar af in herhaling te vallen wil ik nog eens twee duidelijke uitspraken van Calvijn naar voren halen, waaruit we tot een eenheid kunnen concluderen en niet alleen, zoals mijn briefschrijver zegt „de een het anders zegt dan de ander, maar hetzelfde bedoelt", maar ook Calvijn zelf het één en het ander zegt.
Het is door mij reeds geschreven, maar om iemand tegemoet te komen dan nog maar eens. „Het geloof spruit niet uit ons, maar is een vrucht van de geestelijke wedergeboorte, want niemand kan geloven dan die uit God geboren is... dan die door de Geest Gods vernieuwd is. Nochtans schijnt de evangelist averechts te doen, als hij de wedergeboorte vóór het geloof stelt, daar ze toch veelmeer een werk des geloofs is en daarom na het geloof volgt" (Comm. Joh. 1 : 13).
Calvijn wil hier van geen scheiding weten, hoogstens van onderscheiding. Dat is het eerste.
De volgende uitspraak bevestigt dit. Want door het geloof ontvangen wij het onvergankelijke zaad (Gods Woord dat in de roeping tot ons komt H. V.) waardoor wij in een nieuw en goddelijk leven herboren worden... Want als God ons het geloof inblaast, zo wederbaart Hij ons heimelijk op een verborgen en onbekende manier" (Calvijn, idem).
Dus geloof-wedergeboorte. Hij wil benadrukken dat, hoe dan ook, we zonder het Woord en het geloof in het Woord als gave Gods niet wedergeboren worden. „Maar als nu het geloof is geschonken, zo nemen wij aan met een levendig gevoelen der consciëntie, niet alleen de genade der aanneming, maar ook de nieuwigheid des leven" (Calvijn, idem).
Met dit laatste bedoelt Calvijn het ruime begrip der wedergeboorte zoals onze lezer zelf schrijft „Calvijn verstaat onder wedergeboorte, dat hele proces, dat als doe! heeft Gods beeld dat door de val bezoedeld is, in ons te herstellen, en dat zich uitstrekt tot de dood toe". Dat noemen wij dan geen wedergeboorte, maar heiligmaking, en die heiligmaking noemt Calvijn nu juist ook wedergeboorte.
Ik hoop niet dat herhaling tot verveling leidt, de bedoeling is verduidelijking. Ik vind het de moeite van vragen en antwoorden waard. Uit puur pastorale overweging alleen al. En verder, hoe komen we uit de verwarring tot verduidelijking? Door de zaken niet zo in kleinschalige kaders en schema's te persen, overbruggen we polarisatie in ons denken en spreken.
Wat onze lezer schrijft over het geloof kan ik van harte bijvallen. Geloof is inderdaad ook „dat een mens gaat geloven w r at God in Zijn Woord zegt, namelijk wie de mens is, en dat hij niet voor God bestaan kan, en als de mens tot God gaat schreien, toevlucht neemt tot Christus, om in toevluchtnemend geloof Hem in Zijn belofte te omhelzen, wat tot heerlijk gevolg heeft dat Christus de zonde overneemt en de zondaar gerechtigheid geschonken wordt."
Ik zie niet in waarom dit piëtistisch zou zijn. We moeten ook niet zomaar de trits ellende, verlossing en dankbaarheid omkeren, het gaat. ook hier meer om orde in Gods heilshandelen dan om volgorde. Meer op metgezellen op de pelgrimsweg dan om te passeren stations. Het laatste is zeker niet het geval.
Uit een tweede brief waarin ongeveer dezelfde vraag aan de orde is gesteld, wordt een beroep gedaan op de Schotse schrijvers, zoals Erskine die zegt dat de wedergeboorte begint bij het geloof in Christus, als een zondaar dus voor het eerst bewust, hetzij met een zwak of met een sterk geloof, op Christus ziet. Dat is waar, maar het sluit niet uit maar in dat een evangelische droefheid over de zonde en dientengevolge een vluchten tot Christus, vrucht is van wedergeboorte. Al zal men terecht, in die droefheid niet berusten, noch minder ze als kenmerken van wedergeboorte hanteren, om ons van Christus af te houden.
Een andere vraag van dezelfde lezer is de uitdrukking in het Gereformeerd Weekblad van 9 augustus j.1. 't Gaat orn de zin: „Buiten Hem zijn wij door God gehaat".
In deze zin heb ik wat vrij weergegeven wat Calvijn schrijft in zijn commentaar op Johannes 3 : 16. Daar zegt hij letterlijk: en wij verklaren dat we buiten Hem, dit is buiten Christus door God gehaat worden".
U merkt terecht op dat God Zijn schepsel niet kan haten. Wel de zonde haat Hij, maar niet de zondaar. Ik kan me uw vraag voorstellen. Calvijn wil er m.i. alleen maar mee zeggen hoe God tegenover zijn schepsel zou staan als Christus er niet was. Hij kan immers ons nooit meer beminnen buiten Christus om.
En nu is de liefde Gods tot alle mensen, tot de hele wereld verschenen in Christus, zodat wel van de uitverkorenen geldt: „Vijanden zijnde, zijn we door God bemind geweest". Maar ook het welmenend aanbod van genade dat tot alle mensen uitgaat, heeft alleen zijn grond in Christus, de eniggeboren Zoon des Vaders. De genade die God de zondaar aanbiedt zonder geld en zonder prijs kan alleen aangeboden worden door en in Christus.
Zo is dc zaligmakende genade en de liefde tot God aan de mensen verschenen. Dat zou buiten Christus om niet eens mogelijk zijn gew r eest. Hoezeer en hoe zwaar drukt dan op óns de verantwoordelijkheid naar luid van Johannes 3 : 36.
Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
Met hartelijke dank nogmaals voor uw vragen.
W.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's