Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof èn Wedergeboorte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof èn Wedergeboorte

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(15)

Het doel van de wedergeboorte

In de wedergeboorte wordt aan de mens een nieuw begin gegeven, door het geloof èn door het Woord. De wedergeborene gaat het koninkrijk Gods binnen. Hier en nu maakt hij deel uit van het koninkrijk van onze God en Zaligmaker. Hij is om zo te zeggen in het rijk Gods in-ge-boren. Burger van het koninkrijk dat God heeft weggelegd vóór de grondlegging der wereld. Bijzonder sterk wordt dit door de apostel Paulus beklemtoond als hij in Filippenzen 3 : 20 schrijft: nze wandel is in de hemel waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus (Filipp. 3 : 20). Wij, als wedergeboren christenen wil hij zeggen, wandelen niet maar naar de hemel. (Ook dat mag waar zijn, zolang we hier wandelen door het geloof). Hij zegt het - eigenlijk nog sterker. Onze wandel is in de hemel. Daarmee bedoelt hij geenszins dat we hier en nu reeds in de hemel zijn, onze eindbestemming hebben bereikt. Hij gebruikt oorspronkelijk het woord burgerschap. Het burgerschap van het koninkrijk der hemelen van de wedergeborene ligt in het hemelse vaderland. Daar ligt zijn domicilie. Wedergeboren is van Boven geboren. Daar staan hun namen geschreven in het boek des levens en des Lams.

Wie wedergeboren is is immers wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. (1 Petrus 1 : 3).

Door de wedergeboorte komen we in het leven met God, en dit leven is in Zijn Zoon Jezus Christus. We zouden dus de christelijke hoop het eerste en meest voor de hand liggende doel van de wedergeboorte kunnen noemen. Ik weet wel, u kunt ook zeggen dat het doel van de wedergeboorte de verheerlijking Gods is. Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid (Rom. 11 : 12). Het uiteindelijke doel dat de wedergeborene eens zal bereiken. Maar dit uiteindelijke doel bereikt niemand, zolang hij het eerste doel niet heeft Ieren kennen.

Daarom worden wij door het geloof wedergeboren tot een levende hoop. Door de wedergeboorte wordt de mens gericht op de toekomst Gods. De hoop is naast de liefde een gestalte die tot het geloof van Gods kinderen behoort.

Dus door het geloof wedergeboren heeft als vrucht wedergeboren tot hóóp. Wedergeboorte en wederkomst horen onlosmakelijk bij elkaar. Naar de wederkomst van Christus strekt de hoop van de wedergeborenen zich uit. De door de Geest vernieuwde mens, de mens Gods, de mens die in Christus een nieuw schepsel is, verstaat diep in zijn hart dat hij niet gelijk God en de wereld kan dienen. Omdat zijn burgerschap in de hemel is, is hij ook een pelgrim die een vaderland zoekt. Daar hebt u nu de tweeslag van geloven en hopen in het leven van een christen. Omdat zijn domicilie in de hemel is, zijn leven met Christus verborgen in God, en dat weet door het geloof, daarom zoekt hij dit vaderland en hoopt wat hij niet ziet. Zijn schat is in de hemel en daarheen wordt zijn hart getrokken. En wat meer Gods Geest de voortgaande wedergeboorte in hem werkt, wat meer vreemdeling hij zich op aarde gaat voelen, die in heimwee verlangt naar het eeuwig vaderhuis, waarheen Christus hem is voorgegaan om zijn woning te bereiden.

Door de wedergeboorte wordt de gelovige opgenomen in een heil, dat niet in het verlengde van zijn natuurlijk leven ligt. Integendeel, er is een onoverbrugbare kloof geslagen. Achter het leven uit en met God door Christus willen, noch kunnen zij meer

terug. Zij vergeten hetgeen achter is, en strekken zich tot hetgeen voor is, om te jagen naar het doelwit van de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.

Wat God schenkt, wedergeboorte door het geloof kan geen mens uit zichzelf bereiken. Het gaat in de wedergeboorte dan ook niet om verwerkelijking van de mogelijkheden die in de mens liggen. „Het gaat om een gave, die God van Zijn kant onverdiend schenkt". (Dr. M. H. Bolkestein).

De gave van het geloof, de hoop en de liefde. Het geloof voorop, omdat het leven van een christen in de volle zin van het woord een moeilijk en kommervol bestaan is. Hij is hier op aarde vreemdeling, balling, verkeert voortdurend in een vijandige wereld. En bovendien is één van de ergste doodsvijanden zijn eigen vlees. Dat hebt u uit het voorgaande al wel kunnen opmaken. En de dagelijkse levenspraktijk bevestigt het.

Maar ik zou deze keer graag juist daarom het volle licht op de hoop laten vallen. U een ogenblik vast willen houden bij de woorden: Wedergeboren tot een levende hoop.

Kort en kernachtig zegt Calvijn „dat deze hoop een levende hoop genoemd wordt omdat zij gevestigd is op het onvergankelijke rijk van God". Het is niet de bedoeling hier de christelijke hoop uitvoerig aan de orde te stellen, maar om u duidelijk te maken dat zij een onmiskenbare vrucht van de wedergeboorte is. Hoop die niet uit de wedergeboorte ontstaat heeft geen grond. Dan blijft het allemaal even vaag. Laten we maar hopen dat het ooit nog eens een keer goed komt. De hoop, die Petrus in het eerste hoofdstuk van zijn eerste brief bedoelt, komt voort uit het geloof waardoor Gods kinderen worden wedergeboren. Zij wordt terecht een dochter van het geloof genoemd.

„De wedergeboorte leidt tot het ontstaan van een levende hoop. Niet in een mysterieuze instorting van nieuwe kracht, maar in het vooruitzien van de hoop ligt het wezen van de wedergeboorte". (Dr. M. H. Bolkestein). Liever dan zoals Bolkestein doet de hoop het wezen van de wedergeboorte te noemen, zou ik zeggen, ze behóórt tot het wezen. Want het wezen der wedergeboorte is de nieuwe schepping Gods, die tot stand komt door het Woord en het geloof. Maar de hoop is de levende, de echte, de wezenlijke uiting van dat nieuwe leven. Zoals het wezen van het leven schuilt in het zaad, in boom of plant, maar dit leven straks in de lente uit begint te spruiten, zo is de hoop een spruit van het leven Gods dat door de wedergeboorte ons is geschonken. Ik vind het daarom te weinig als men zegt dat het geloof met het woord „hoop" kan worden omschreven. Bolkestein doet dit in zijn commentaar op 1 Petr. 1 : 3.

Het is beslist te weinig gezegd dat wij de hoop de vorm van het geloof noemen. Het geloof is méér. Het geloof lijft ons Christus in, het geloof zet ons in de gemeenschap met Christus en al zijn goederen. Het geloof neemt de gerechtigheid Gods in Christus aan. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Wie in de Zoon van God gelooft hoopt niet slechts op het eeuwige leven, maar hééft het eeuwige leven. Daarom zou ik het geloof niet zomaar met de hoop willen vereenzelvigen en zoals Bolkestein doet, zonder meer zeggen: „Geloven is hopen, geloofszekerheid is de zekerheid van de hoop." Ik kies voor een genuanceerder benadering.

Hoop is een wezenlijke trek van het geloof, niet de enige, maar wel een zeer voorname. Tot het wezen van het geloof behoort zeker de hoop. Ze vloeit er uit voort, als water uit de bron, ze bloeit er uit op, ze is de vrucht van de levensvernieuwing door het geloof. Ze hoort er onlosmakelijk bij. Zegt iemand ik geloof, dan hoopt hij ook. En pas als we dit gezegd hebben dan kunnen we instemmen als Bolkestein de hoop omschrijft als een zaak van twee aspecten. „De gemeente heeft iets ontvangen en tegelijkertijd wijst dit boven zichzelf uit naar wat nog komen moet."

De gemeente heeft de belofte ontvangen. Het geloof in die belofte wekt de hoop op de vervulling. Daarom heeft de hoop waartoe Gods kinderen wedergeboren worden levende hoop. Die levende hoop komt niet op uit het gevoel van een gemis, althans niet in hoofdzaak en niet uitsluitend. Al zal zeker het nog-niet-tot-de-volmaaktheid-tezijn-gekomen er zijn plaats in hebben. Hoofdzakelijk wordt de hoop gevoed door de zekerheid van een bezit, dat tegelijk boven zichzelf uitwijst en heenwijst naar een nieuw en nog groter geschenk. De levende hoop is die hoop die niet uitdrukking is van onzekerheid, maar juist van zekerheid. En Petrus, die wel genoemd wordt de apostel der hoop, ziet deze hoop gefundeerd in de opstanding van Jezus Christus uit de doden.

Omdat Hij leeft is de hoop een levende hoop, „geen ijdele, lege, bedriegelijke hoop, die een weerspiegeling is van ons menselijk dromen en verlangen". (Bolkestein).

De levende hoop doet werkelijk leven omdat zij ontspringt aan Gods grote daden in de opstanding van Jezus Christus. Zij heeft grond en inhoud.

Hoe is het mogelijk, dat de hoop nu reeds alle leed verzacht, de hoop op Gods toekomst? Omdat het geloof in de voortgaande wedergeboorte, met alle strijd die daaraan verbonden is, aan de hoop de onwrikbare beloften Gods voorhoudt.

De wedergeborene staat niet uitzichtloos in de ellende en verdrukking van deze wereld. Hij leeft in een vaste en rijke verwachting en houdt in die verwachting het oog op de toekomst gericht. „Daar groeit door de wederbarende werking van de Heilige Geest niet slechts een sterk verlangen naar het eeuwige vaderland, maar Gods kind is er zeker van, dat hij in het vaderland zal komen" (D. J. de Groot, De Wedergeboorte blz. 312).

De hoop gaat uit naar het ophouden van leed en smart en verdrukking. Het is een verlangen naar de bekroning van de goede strijd des geloofs, een grijpen naar het eeuwige leven. Het is vast en zeker geen misgreep. Paulus die naar de volmaaktheid jaagt doet dit omdat hij weet daartoe van Christus Jezus gegrepen te zijn.

Die hoop is zeer bepaald, en daarop moet in verband met de wedergeboorte alle nadruk vallen; het uitzicht op de totale en finale verlossing van de zonde en de volkomenheid der heiligmaking. De hoop ziet uit naar de blijde tijd waarin geen aanvechting en verzoeking meer zal zijn, als ook dat we eenmaal nooit meer kunnen en zullen zondigen. „De christelijke hoop is ten diepste het verlangen om God in volmaaktheid te dienen en om door Christus als een reine bruid zonder vlek en zonder rimpel aan de Vader te worden voorgesteld. Dat is de reden waarom de Schrift zo'n nauw verband legt tussen deze hoop en de wedergeboorte. Hopen is daarom een vorm — nogmaals niet dé vorm, — maar een vorm van geloven. Hoop is het geloof, dat de blik richt op de toekomst, naar de wijde verten van het land der eeuwige rust. Wedergeboren worden betekent daarom beginnen te hopen. En voortgaan in de wedergeboorte is voortgaan en versterkt te worden in de hoop is de onveranderlijke belofte Gods.

De geloofsblik daarom in hope op de toekomst gericht. En de , , blikvanger" van de hoop is de onveranderlijke belofte Gods.

We kunnen ook zeggen die belofte is de inhoud van de levende hoop, gelijk zij ook de grond daarvan is.

Van die inhoud zegt Petrus dat zij voor de wedergeborene bestaat in de onbevlekte, de onverderfelijke en de onverwelkelijke erfenis, die in de hemel bewaard is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof, tot de zaligheid, die bereid is, om geopenbaard te worden in de laatste tijd. (1 Petr. 1 : 4, 5). Er ligt een erfenis te wachten. Ieder die uitzicht heeft op een erfenis leeft in de hoop. Hij weet waarop hij zich richt. Hij weet tevens dat hij het bezit niet in handen heeft, maar omdat hij bezit op de wijze van het geloof, verwacht hij het met lijdzaamheid. Dat is met volhardend geduld. Dat is óók ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus Christus. De gemeente der wedergeborenen is erfgenaam Gods en medeerfgenaam van Jezus Christus. Ze weet tevens, dat het leven als erfgenaam van de belofte Gods een leven in hope is.

Het woord erven wijst dus op een bezit dat in de toekomst pas volkomen gerealiseerd zal worden. En die erfenis, het zalig „tegoed van de hemelse zaligheid", vastgelegd in de dood van de Testamentmaker én in Zijn opstanding uit de doden is derhalve veilig door God in de hemelen bewaard. De hemelen zijn de plaats waar God is. En Christus.

De hemelen zijn de ruimte waar Hij regeert. Calvijn zei er van: „Van het erfgoed wordt gezegd, dat het in de hemelen bewaard wordt, opdat wij zouden weten dat het buiten alle gevaar is. Indien het in deze wereld ware, hoe konden wij gerust zijn onderzo menigerlei veranderingen (...) maar omdat de zekerheid onzer zaligheid ons weinig zou vertroosten, indien niet een

iegelijk van ons wist dat ze hem toebehoort, zo doet Petrus daarbij: oor u. Want dan zijn onze conscientieën eerst gerust, als zij horen dat de Heere uit de hemel roept: ie uw zaligheid is in Mijn handen, en zij wordt voor u bewaard". (Commentaar op 1 Petrus 3 : 4).

Niet zonder reden wordt die erfenis daarom onverderfelijk, onbevlekkclijk en onverwelkelijk genoemd. Al moet de gemeente lang wachten oo het in ontvangst nemen van die erfenis, zijzelf verandert niet. Zij blijft dezelfde. Haar glans en schoonheid vergaan niet. Haar waarde vermindert niet. Aan de gaven die God beloofd heeft kleeft geen enkel gebrek. Eens zal blijken dat die erfenis niet verloren is gegaan.

Netzomin als de erfgenamen zelf. Ook zij worden bewaard, hier op aarde door de kracht Gods en in het geloof. Hier is opnieuw sprake van de heilige geloofspassiviteit. Op deze geloofspassiviteit wezen wij toen we de wedergeboorte zelf ter sprake brachten. We worden wedergeboren door het geloof en door het woord. En deze geloofspassiviteit trekt Petrus door tot het — nee niet het bittere — maar het heerlijke en glorieuze einde, als de erfgenamen de beloofde erfenis in ontvangst nemen.

Met die geloofspassiviteit bedoelen we niet het afwachten, maar de werkzame verwachting, de levende hoop uit het geloof verkregen en door haar in de hoop onderhouden.

Zo is er een bewaard worden van de erfenis èn van de gelovigen in onlosmakelijke samenhang. Daarom kan Petrus oproepen tot vreugde, daar zij in het geloof mogen weten het einddoel des geloofs te zullen bereiken, n.1. de zaligheid der zielen. En als de Goddelijke bewaring onmiddellijk verbonden wordt met het geloof, dan wil dat niet-zeggen dat ze als gelijkwaardige componenten naast elkaar staan. Het wil wel zeggen dat men van deze belofte en deze werkelijkheid alléén in het geloof kan spreken. Want in dat geloof is alleen nog maar ootmoed en verwondering in de harten van hen, die belijden zó te worden bewaard.

Om nog eenmaal de duidelijke relatie en de onlosmakelijke samenhang van wedergeboorte, geloof en hoop voor ogen te hebben nog twee citaten, waarin Calvijn en Kohlbrügge met elkaar duidelijk overeenstemmen.

We laten eerst Calvijn aan het woord. „Overal dan waar dit levende geloof is, moet het noodzakelijk de hoop op de eeuwige zaligheid als een onafscheidelijke metgezellin bij zich hebben, of liever uit zichzelf voortbrengen en doen voortkomen: want indien de hoop weggenomen is, worden wij overtuigd geen geloof te hebben, hoe welsprekend en sierlijk wij er ook over spreken (...). Kortom de hoop, is niet anders dan de verwachting van die dingen die het gegeloof gelooft" (Inst. III-2-42).

En dan Kohlbrügge: De hoop welke een wonderbaar gewrocht des Geestes is in ons, houdt het geloof staande en richt het ingezonden geloof op. Als de hoop weg is dan is alles weg. De hoop is gericht op de toekomende zaligheid. Zij die uit God (geboren) zijn, hopen, al is er naar het uiterlijk aanzien ook niets meer te hopen (...)" (Kohlbrügge bij 1 Petrus 1:3).

Conclusie: Tot deze hoop zijn we zelf niet gekomen, maar God heeft ons door het geloof tot deze hoop wedergeboren.

W.

' H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Geloof èn Wedergeboorte

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's