Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dominee van den Bergh van Voorthuizen ;

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dominee van den Bergh van Voorthuizen ;

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

, , Voorthuizen viert als eerste eeuw Doleantie". Aldus de kop van een krantenbericht in januari j.1. Het herinnerde mij er aan dat 100 jaar geleden de Doleantie begon en dat Voorthuizen in die Doleantie vooraan ging. Eigenlijk was Kootwijk nog iets eerder, maar daar brak men met de Hevormde Kerk als antwoord op een voorlopige schorsing. In Voorthuizen was al eerder besloten te breken met de Hervormde Synode, maar de uitvoering van dat besluit stond niet direct in verband met tegen de gemeente genomen maatregelen. Voorthuizen noemt men daarom de , .moederkerk" van de Doleantie.

..Doleren" dit is ..klagen". Klagen over de afval van de kerk; klagen om .aangedaan onrecht.

Toen in 1936 de Doleantie werd herdacht, was er bij de betrokken kerken meer jubel dan klacht. Een toen uitgegeven gedenkboek droeg de titel: „de REFORMATIE van '86".

Nu ik dit schrijf moet de officiële herdenking van 100 jaar Dolantie nog komen (18 april). Het lijkt er op, dat het eeuwfeest sober zal worden gevierd. Nu geeft de ontwikkeling van leer en leven in de Gereformeerde Kerken daartoe ook wel aanleiding. Veel stof tot juichen is er niet. Tot ingetogenheid in de feestviering noopt ook het proces „Samen op weg". Dr. Kouwenhoven. praeses van de synode der Gereformeerde Kerken, stelde de vraag: „Hoe moeten wij in deze tijd met de Doleantie omgaan, mede gelet op het proces „Samen op weg" dat tussen de Ned. Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken aan de gang is? " In de Doleantie van Voorthuizen was dominee W. v. d. Bergh de dominante figuur. Voor hem willen wij in enkele artikelen aandacht vragen.

Afkomst en opleiding

Willem van den Bergh was een Hofstedeling. Hij werd het door zijn geboorte in Den Haag op 25 februari 1850. Zijn vader was notaris, zijn moeder een godvrezende vrouw, die haar kinderen een christelijke opvoeding trachtte te geven. Willem was 10 jaar toen zijn moeder overleed. Reeds jong had Willem indrukken van Gods heiligheid, eigen zondigheid en de begeerte om heilig te leven. Verstandelijk was hij bijzonder begaafd. Dat bleek zowel op het Haags Gymnasium als op de Leidse Hogeschool, waar hij in 1868 werd ingeschreven. Onder zijn medestudenten was hij zeer gezien. Niet door zwier van wereldse vlotheid... neen, door zijn oprechte vroomheid! Er was bij deze jongeman geen geestelijke pose... hij meende wat hij beweerde! Hij stond er met zijn hart achter. Het waren zijn eenvoudige godsvrucht en beminnelijk karakter, die aantrokken. Ook zij, die zijn streng calvinistische opvattingen niet deelden, werden door zijn persoonlijkheid geboeid en zochten tot Van den Bergh toenadering. Onder zijn vele studievrienden noemen wij prins Alexander, zoon van Koning Willem III en de latere professor, mr. D. P. D. Fabius. Met Alexander bleef ook later briefwisseling bestaan en Fabius was hem een vriend voor het leven, die ook bij het sterven van Van den Bergh aanwezig was.

Aangevangen met de studie in de rechten, nam hij na een jaar die van de theologie erbij. Bij de theologische studie boeide hem vooral de machtige geest van Calvijn. In 1872 deed Van den Bergh zijn candidaatsexamen in de theologie en kort daarna zijn kerkelijk voorstel, met Lukas 15 : 17. Aangemoedigd en geholpen door O. G. Heldring schreef hij een proefschrift: De strijd tegen de prostitutie in Nederland" en werd op 29 juni 1978 bevorderd tot doctor in de rechtsgeleerdheid. Tegen de in de studentenwereld van die dagen, zeer verbreide zonde van de prostitutie, had Van tien Bergh reeds, toen hij nog student was, geschreven in de Almanak van het Leidse Studentencorps. Op 30 september 1879 disserteerde hij over: .Calvijn over het Genadeverbond" en werd doctor in de theologie. Zo was de studie van Van den Bergh in twee faculteiten door een dubbel doctoraat bekroond. Een uniek gebeuren!

In 1877 had Van den Bergh zich gevestigd in Zetten. Hij hielp daar ds. H. Pierson. die de arbeid van Heldring tot redding van gevallenen had overgenomen. In de pastorie van ds. Pierson ontmoette hij ook diens dochter Ida. In 1879 zou hij met haar trouwen. Verder in ons verhaal zulen we moeten vernemen dat Ida Pierson al op jonge leeftijd overleed en haar man met twee jonge kinderen achterbleef.

Predikant in Schaarsbergen

Op 7 december 1879 werd Van den Bergh als predikant van de Ned. Hervormde Gemeente in Schaarsbergen door zijn schoonvader bevestigd. De tekstkeuze was 2 Tim. 2:15. Aan de middag van deze schone winterdag, waarop sneeuw de contouren van bos en veld hadden verzacht, deed de jonge, tengere dominee intrede met Ezechiel 33 : 10 en 11. In een aangrijpende prediking riep hij op tot bekering. Opvallend was dat hij niet de zegen op de Gemeente legde. Hij vond zich daarvoor te jong. Hij begon daar eerst na verloop van tijd mee.

Steeds maakte Van den Bergh met de voorbereiding van zijn preken ernst. Nauwgezet bestudeerde hij de commentaren van Calvijn. Met blauw potlood aangebrachte onderstrepingen in die commentaren, onderstreepten dat duidelijk. Na de Bijbel bestudeerde hij het liefst de Institutie van Calvijn. Een scherpzinnige exegese deed uit de tekst menige praktische wenk voor het geloofsleven opkomen. Van improvisatie bij het preken moest Van den Bergh niet veel hebben. Bij zijn promotie tot doctor in de godgeleerdheid had hij in stelling 23 van zijn proefschrift geponeerd: „Improviseren op de kansel moet uitzondering, geen regel zijn". Daar hield hij zich aan. Hij bracht een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. „Hij was een boeteprediker en hii werd het steeds meer. Die hem hoorde, werd door hem aangegrepen. Al was zijn stem niet welluidend en zijn uitspraak wat vreemd, hij drong tot luisteren. Recht ging hij op zijn doel af." Aldus het getuigenis van ds. H. W. van Loon.

In de omgang was ds. Van den Bergh een beminnelijke verschijning. Openlijk kwam hij voor zijn overtuiging uit. Maar het ging hem altijd om de zaak, nimmer om de persoon. En ook als hij bestraffen moest, ontbrak de liefde niet. Tegenover de zonde was hij streng, maar tegenover de zondaar mild: „De zonde is zonde, daarom te vloeken; de zonde maakt ellendig: men hebbe daarom deernis met haar slachtoffer. De regel blijft altijd: oordeelt niet". Zijn vreze Gods en vrome zin kwamen uit in een heilige wandel. Wat hij leerde, practiseerde hij. Als het Heilig Avondmaal zou worden bediend, vroeg hij zijn personeel of zij enig bezwaar hadden tegen hem in zijn huiselijk leven. Tenger gebouwd, een trek van lijden op zijn gelaat, diepzwarte haarlokken scherp afgetekend tegen een hoog voorhoofd, maakte hij de indruk van een sterke geest in een zwak lichaam.

Uitzonderingen waren er gelukkig, maar in die tijd klonk van veel kansels een zwak aftreksel van het volle Evangelie. Het ging veelal over een oppervlakkige, zoetsappige liefde van God. Daartegen getuigde Van den Bergh van Gods recht en van Gods eer. God... dat was voor hem de levende God. voor Wiens Aangezicht hij stond! Een verterend vuur, dat de zonde moet wegbranden! Hij beefde voor de heiligheid van God!

Van die heiligheid, van de eer, het recht, de geboden en ordeningen van God moest hij getuigen! In alle omstandigheden en in alle tijden... Gode alleen de eer! „Van den Bergh wist het: indien Gods liefde geen realiteit is, zijn wij verloren, maar indien Gods recht niet gehandhaafd wordt, is God zelf verloren".

En dit alles ging gepaard met diep besef van eigen schuld. Van den Berg wist wat zonde betekende. Hij kende de zonde in haar wezen als vijandschap tegen God; als aantasting en aanranding van Gods hoge majesteit. In het najaar van 1882 trof hem een keelbloeding. Toen schreef hij aan een vriend: „Moge de schrik over enkele druppels bloed van mijzelf, plaats maken voor de vreze, het dierbaar bloed van Christus te vertreden en onrein te maken door slordigheid in belijdenis en onheiligheid in leven".

In Schaarsbergen heeft de jonge dominee zijn ambt met volledige inzet verricht. In prediking, catechese en pastoraat. Naast de Woordbediening op zondag hield hij ook bijbellezingen. Elke gelegenheid om het Woord te brengen nam hij te baat. Voor stoelen en banken heeft hij nooit behoeven te preken. De verhouding met de kerkeraad was uitstekend. Alle dominocratie was hem vreemd. Hij wist zijn plaats. Als hij een beroep ontving (in Schaarsbergen kreeg hij er 43) dan kende hij daarin de broeders en vroeg hun oordeel. Slechts twee van die vele beroepen spraken hem meer dan gewoon aan: dat van Kootwijk en dat van Ermelo. Kootwijk: „wijl daar slechts één post-

bestelling per dag kwam"; Ermelo: „om de nabijheid der krankzinnigen".

Het huwelijk van dominee en mevrouw Van den Bergh was gelukkig. Ook in zijn werk was zijn vrouw hem tot steun. Zij stelde belang in de arbeid, leefde er in mee. Haar ontwikkeling stelde haar in staat met haar man gesprekken te voeren, die boven 't „koetjes en kalfsjes"-niveau lagen. Ze was ook muzikaal en speelde o.a. muziek van Bach, zeer tot genoegen van dominee. Er heerste in de pastorie een opgewekte sfeer, die door de geboorte van twee dochtertjes zeker niet minder werd. Wie meent dat een diep gelovig mens per definitie een zuurpruim moet zijn, zou in de pastorie van de familie Van den Bergh van die misvatting grondig genezen kunnen worden. Omdat in Schaarsbergen geen dokter woonde en men voor medische zaken was aangewezen op Arnhem, leerde mevrouw Van den Bergh verband leggen om in noodgevallen eerste hulp te kunnen verlenen. Helaas kwam aan dit huwelijk een eind, toen de dominese, na een smartelijk lijden, op 8 februari 1884 stierf, nog maar 25 jaar oud! Treffend leefde de Gemeente met haar diep verslagen leraar mee. In deze diepe smarteweg worstelde Van den Bergh met zijn God en mocht door het geloof overwinnen. In een van zijn laatste brieven schreef hij, dat hij na de dood van zijn vrouw: „al nauwer aan de Bruid van Christus verbonden was".

Predikant in Voorthuizen

Wat niemand gedacht had gebeurde: hij nam in 1884 een beroep aan naar de Hervormde Gemeente van Voorthuizen. Dat ging niet zonder strubbelingen. Want ds. Van den Bergh verbond aan het al of niet aannemen van het beroep de voorwaarde: „dat bij strijd tussen Gods Woord en de synodale reglementen, de eis van het Woord zou worden gevolgd". Aan deze voorwaarde zijn vele vergaderingen gewijd geworden. Op die van 12 juni 1884 verklaarde de kerkeraad van Voorthuizen ds. Van den Bergh als hun leraar te zullen erkennen en ontvangen, ook wanneer deze de toegezonden beroepsbrief wijzigen en daarna ondertekenen zou, mits deze wijzigingen in overeenstemming zijn met artikel 32 van de Belijdenis des Geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland."

In beginsel was hier reeds een breuk met de synodale organisatie! Het kwam nog niet tot een botsing omdat uit de Gemeente geen bezwaren kwamen en merkwaardig genoeg cok de classis Harderwijk dit liet passeren. Wijziging van de beroepsbrief... was dat toegestaan? Dr. W. J. de Wilde meent in zijn boek: „Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie", dat dit niet het geval is. Volgens hem had ds. Van den Bergh dit niet mogen doen. „Van den Bergh had niet het recht de beroepsbrief te wijzigen. De enige weg ware geweest, desnoods onder protest te tekenen óf niet aan te nemen, maar dan ook zich los te maken van de Synode en zó af te zien van een predikantsplaats in de Hervormde Kerk. Nu maakte hij toch gebruik van een bestuur, dat hij, als 't er op aankwam, geenszins zou erkennen! Dat is niet de weg! Het is het werk van een inbreker, die zich laat insluiten; een verstekeling, die straks het schip wil doen zinken! Natuurlijk juichte Kuyper dit gedrag toe! Het lag geheel in zijn lijn! Maar Gereformeerd was het niet".

Van den Bergh nam het beroep aan. Ds. H. W. van Loon bevestigde hem op 12 oktober 1884 met een prediking over Efeze 5 : 23. Ds. Van den Bergh, die een week eerder afscheid had genomen van Schaarsbergen, predikend over Hebr. 12 : lc en 2a, deed 's middags in zijn tweede gemeente intree met Psalm 51 : 19b en 20. Zo had dan, zoals iemand het uitdrukte: in de Naam des Heeren de jeugdige, innig-vrome, reformatorisch gezinde boeteprediker, de herdersstaf over de gemeente Voorthuizen opgenomen".

Ook in Voorthuizen heeft ds. Van den Bergh in grote trouw zijn dienstwerk mogen verrichten. Ook uit nabijgelegen plaatsen kwam men hem horen. De kerk was dan ook steeds overvol. Zijn ernstige prediking, zonder ongezond mysticisme, maar doorademd van een gezonde bevinding, trok de mensen. De „oude schrijvers" gebruikte Van den Bergh met onderscheid. Op het stuk van het geloof, sprak Comrie hem meer aan dan „vader Brakel". Zowel uit Comrie's werken als uit die van Smytegelt en Van der Groe, trok hij, naar zijn zeggen, „geestelijke lering".

De preek van Van den Bergh was geenszins tijdloos. De praktijk van het leven werd niet vergeten. Zaken die kerk, staat en maatschappij raakten, kwamen aan de orde. Zelfs werd in verkiezingstijd vanaf de kansel stemadvies gegeven in de richting van de toenmalige anti-revolutionaire partij. Naast eigen gemeente werd de geestelijk erg verwaarloosde buurtschap Zwartebroek, intensief bewerkt. Vele malen preekte ds. Van den Bergh er en hield er bijbellezingen. Door zijn bemiddeling kwam in Zwartebroek een christelijke school, zoals eerder dit in Schaarsbergen het geval was en ook Voorthuizen later oen school met de Bijbel zou krijgen. Bij zijn arbeid ontzag hij zijn zwak lichaam niet. Waarschuwingen vanuit de kerkeraad zich wat te ontzien, legde hij naast zich neer.

Dominee Van den Bergh was een man van veel gebed. Hij bad bij dag en bij nacht. Als nachtelijke stilte over Voorthuizen was gekomen, zocht Van den Bergh gemeenschap met zijn God. „Als in zijn gemeente de macht der zonde openbaar was geworden, dan vaste hij. Het licht bleef des nachts soms in zijn studeerkamer branden en als de boeren 's morgens gingen melken, wisten ze niet of dominee al op was of nog op". (Algra: „Wonder der 19e eeuw"). Hij sprak als zijn overtuiging uit: „Tenslotte leert men het Christendom noch op de Academiën, noch in de boeken, noch in de stelsels, maar op de knieën".

Op zijn initiatief schreef de kerkeraad van Voorthuizen, zówel vóór als na de Doleantie, bededagen uit waarbij ook gevast werd. Voor alle zaken die kerk en godsdienst betroffen werden bidstonden gehouden. Van den Bergh zag in het zich onthouden van spijs en drank een goede oefening om zich voor de Heere te verootmoedigen en meer bekwaam te zijn voor geestelijke betrachtingen. Niet een vasten op de roomse manier, als een werk dat in zichzelf waarde had, maar „vasten naar het Woord en nooit gescheiden van het gebed. Zulk vasten is vruchtbaar".

De catechisatie van ds. Van den Bergh vroeg van zijn leerlingen heel wat. Ze moesten veel leren. Als een schoolmeester corrigeerde hij het opgegeven huiswerk. Op de belijdeniscatechisatie ging hij op geestelijke wijze met zijn leerlingen om. Hij stelde hen ernstig voor de geloofskeuze, maar ontzag het prille geloof en beschermde het. Teer en taktisch werd onderzoek gedaan naar geestelijke kennis.

Het moet een typisch gezicht zijn geweest die slanke, niet zo grote, zwart geklede predikant langs de huizen te zien gaan. In diep gepeins verzonken zag of groette hij niemand. Dat was geen onbeschaafdheid, want nimmer verloochende hij afkomst en opvoeding. Hij was een man van fijne manieren. Maar... hij wandelde niet om zich te ontspannen. Zijn gang was doel-gericht. Hij was bezig aan huisbezoek. Elk jaar bezocht hij alle leden van de gemeente aan huis. In die tijd zagen de mensen hun dominee nog wel eens. Hij had de gave de mensen aan het praten te krijgen ook over geestelijke zaken. Ook niet-kerkelijken bezocht hij. Zelfs bij rooms-katholieken in de omgeving van Terschuur had hij toegang. En ook deze mensen droegen Van den Bergh veel achting toe. Bij al zijn werk hanteerde dominee ook de pen. Hij deed dit als mederedacteur van het Evangelisch jaarboekje Magdalena; als medewerker aan het tijdschrift „Bouwstenen", terwijl hij ook in Heraut nu en dan artikelen schreef. In de Gelderse Kerkbode schreef hij o.m. meditaties. Ook deed hij 40 leerredenen van Luther het licht zien, vertaald in het Nederlands (1884) en voorzien van een door hem geschreven voorrede. Als we dan nog weten van zijn uitgebreide correspondentie (alleen al aan zijn vriend Fabius schreef hij 600 brieven en briefkaarten); van de vele bezoeken die hij kreeg; de adviezen die hij gaf en het gegeven dat hij na de dood van zijn vrouw stond voor de opvoeding van zijn twee kinderen, is het geen wonder dat zijn geweldige werkkracht alom verbazing wekte.

(Wordt vervolgd.)

B.

H. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Dominee van den Bergh van Voorthuizen ;

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's