Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

noch

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

noch

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(7)

, , En God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte, en aan al het vee, dat met hem in de ark was . .." Genesis 8:1 — 5

En God gedacht aan Noach... Dat zijn de woorden, die klinken nadat de naam van God een tijd lang niet meer genoemd was. Gedenken — dat is hier het woord, waarop het aankomt. God herinnert Zich Noach.

Hij vergeet Noach — toch — niet. Ook hier geldt ons als hoorders en lezers dat wij bevrijding van het vanzelfsprekende nodig hebben. Het rechte verstaan van de Schriftwoorden ontgaat ons menigmaal omdat we al weten hoe de geschiedenis afloopt. Dat menen we tenminste te weten. De woorden ..En God gedacht aan Noach" vragen de diepe verwondering van ons hart en leven.

Een citaat van Calvijn uit zijn commentaar op Genesis kan ons duidelijk maken wat we met het bovenstaande eigenlijk bedoelen: „Dat Noach, in de ark ingesloten, niet stikte, was een evenzo groot wonder als wanneer hij zonder levensadem in de diepte van het water geleefd had. Maar aangezien nu al in de vijfde maand de ark in de vloed dreef, moest dit lange oponthoud de knecht van God beangstigen en kwellen. Het had er de schijn van, alsof God hem vergeten had". Calvijn probeert ons er dus bij te bepalen, dat het geloof van Noach werkelijk op de proef gesteld werd. Letterlijk door zeeën van diepte heen.

Het ging er voor Noach en de zijnen werkelijk zeer diep doorheen. Kunnen we ons daarvan een voorstelling maken? Naar de dagelijkse ervaring geheel door de dood te zijn omgeven, en midden in de dood geheel en alleen van de gegeven belofte van God te moeten leven — daarvoor wordt onze aandacht geheel gevraagd.

Dan dringt het licht van een nieuwe morgen ook werkelijk verrassend en ongekend tot ons benauwde hart door. De streep van licht, die nu over de wateren des doods valt ontspringt aan het gedenken van God. Het eerste dat we daarbij dienen te weten vanuit de Schriften is, dat het gedenken van God een scheppend gedenken is. Wanneer God Noach gedenkt, dan schept Hij voor hem een nieuwe morgen na de grote vloed.

Dan schept Hij nieuw licht en dan wordt straks ook de deksel van de ark weggenomen. Dan is er — met één woord gezegd — opstanding! In de toorn gedenkt immers de levende God aan Zijn ontfermen. Hij kent de smart aan het hart vanwege de mens; Hij kent ook het berouw de mens te hebben geschapen; en ook vernemen we van een gedenken van de Eeuwige, waardoor de duisternis in licht wordt herschapen. Door grondeloze diepten van toorn en gericht heen schept God een vernieuwde aarde. Ja, gedenken, dat is hier niet minder dan het leven vanuit de dood. Zó mogen we als kind al ons de morgen der opstanding indenken en inleven.

Het gedenken van God leidt tot leven en tot vruchtbaarheid. „God dacht ook aan Rachel" (Gen. 30 : 22), en dan baart de voorheen onvruchtbare een zoon. Wanneer God het gekerm van Zijn volk in Egypte hoort, dan gedenkt Hij aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob (Ex. 2 : 24), en dan volgt daarop de uittocht uit het diensthuis. Wanneer God de mens niet gedenkt, is hij reeds ten dode opgeschreven. Wie door God vergeten is, is ten dode opgetekend: Afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt..." (Psalm 88 : 6). Echter het gedenken van God strekt zich uit tot in het graf. Ja, met name in het holst van de dood schept Zijn gedenken het leven nieuw...

Zó mogen we de inzet van Genesis 8 horen: ook al heeft het er alle schijn van dat Noach. die ene, door de dood geheel omgevene, reeds lang door God vergeten is, dan blijkt nu dat het gedenken van God hem dwars door de diepte heen optrekt tot in een niet eerder gekend leven. Gedenken betekent bij God: opstanding!

En wanneer God de ene gedenkt, Noach, dan gedenkt Hij met hem ook de dieren en het vee in de ark. De dieren worden gedacht en bedacht met de ene, die genade vond in de ogen van God. De wondere slotwoorden van het boek Jona, die ons als kind al moesten treffen, willen ook in licht gezien worden: daartoe veel vee".

Wanneer God de grote stad Ninevé spaart, dan worden naast het grote aantal mensen ook de dieren afzonderlijk genoemd. Zo nu ontwaren we in het licht van het gedenken van God een achttal mensen en talloze dieren als begin van een vernieuwde schepping.

En God deed een wind over de aarde doorgaan, en de wateren werden stil. Vanuit het gedenken van God zien we hier Zijn handelend doorbreken. Na het groot zwijgen treedt God opnieuw scheppend en handelend tevoorschijn. Ja, dit is het eigenlijke

werk van God: cheppend Zich openbaren en daarna van die schepping uitspreken dat het goed is. Bij de nieuwe morgen na de zondvloed laat God een wind over de aarde doorgaan. We herinneren hoe in den beginne de Geest van God zweefde over de wateren. Geest en wind — in het Hebreeuws staat daarvoor hetzelfde woord: oeach. Ook hier treft de nuchterheid van Calvijn m zijn uitleg, wanneer hij opmerkt dat God, hoewel Hij door Zijn verborgen kracht de aarde had kunnen droogmaken. Zich daarbij bedient van de wind, zoals later, wanneer Hij de Rode Zee droog maakt. Het wonder van de doortocht, in zondvloed en Rode Zee, voltrekt zich door middel van de wind: ... zo deed de HEERE de zee weggaan, door een sterke oostenwind, die ganse nacht" (Ex. 14 : 21). Het wonder is er niet minder om. Integendeel.

En de wateren werden stil. Ze bedaarden, de kolkende wateren. Zoals de toorn van een mens gestild wordt, zoals we iemand tot kalmte proberen te brengen. God wenkt, en de wateren zijn stil. Het komt er op aan hier de stilte na de storm te hebben gehoord. Dan is er sprake van een nieuwe stilte, zoals wij die kunnen ervaren na het onweer. Het is de stilte, waarin de vreze des Herren tot doorbraak in het hart zoekt te komen: Hoedanig een is Deze, dat ook de winden en dc zee Hem gehoorzaam zijn!" (Matth. 8 : 27).

Met welke indrukwekkende klanken is hier het gebeuren van de opstanding beschreven...

Ook werden de fonteinen van dc afgrond, en de sluizen des hemels gesloten. Toen dc fonteinen van de grote afgrond werden opengebroken en toen de sluizen van de hemel werden geopend toen stortte zich het water van boven en van beneden over de aarde. Nu — na de zondvloed — vernemen we dat God sluit.

En wanneer Hij sluit, dan kan niemand openen. En in dit sluiten van fontein en sluis maakt God opnieuw scheiding tussen water en land, tussen dood en leven. Wc herkennen ook hier het doorgaande thema van Genesis 1, dat God al scheppend steeds scheiding maakt, tussen dag en nacht, tussen wateren boven en wateren beneden, tussen licht en donker. God stelt aan de schepping de heilzame grenzen, waarbinnen het leven voor Zijn aangezicht mogelijk is

In onze dagen zouden we er goed aan doen meer acht te geven op dit grensbepalende handelen van God. En dat temeer, omdat we dikwijls angstig ons moeten afvragen of de mens nog wel grenzen kent en in acht wil nemen. Welke grens heeft de mens in zijn denken en in zijn handelen nog niet overschreden? Voor welke grens heeft de mensheid werkelijk halt gehouden? Vandaar is er ook de gemeenschappelijke ervaring van de grenzeloosheid, die als de chaos over ons heenslaat. Zonder heilzaam gestelde grenzen is geen leven mogelijk. Dan kómen de wateren des doods ook van boven en van beneden. Tot onze troost mogen we dan hier horen, dat God Zelf de sluizen en de fonteinen sluit. Daarmee stelt Hij het woeste en lege grenzen. En daarmee is nieuw leven op aarde mogelijk. Opdat de mens niet zou zeggen: Na ons de zondvloed, we zullen wel zien... maar: vóór ons was er de zondvloed, en daarom is er nu nog leven mogelijk op aarde...

En dan zien we het ook gebeuren. De plasregen van de hemel wordt opgehouden. De veertig dagen en nachten van de piasregen zijn voorbij. En de wateren keren weer van boven de aarde, heen en weer vloeiende. En de wateren nemen af ten einde van honderd vijftig dagen. Hier moeten we als het ware de beweging voor ogen zien. Letten we op de werkwoorden, en zien we het gebeuren: weerkeren, en heen en weer vloeien, en afnemen. We zien hoe de grote watervloed langzaam maar zeer zeker wordt teruggedrongen tot achter de gestelde grenzen van voorheen. De wateren, die eens de overhand hadden, zijn gedwongen af te nemen. Ze verliezen het van de scheppende en scheidingmakende hand van God. En ze gehoorzamen als Zijn dienaren...

En dan — rust de ark. Op de zeventiende van de zevende vindt de ark vaste grond op de bergen van Ararat. En op de tiende van de tiende worden de toppen van de bergen zichtbaar. De hoofden van de bergen, staat er eigenlijk. Ja, daarom gaat het allereerst: wanneer het hoofd maar boven water is. Het hoofd van de aarde is weer boven water. Zie, de belofte, dat nu de ganse aarde volgen zal...

En de gemeente van Christus, die dit horen mag, kan daarbij nimmer vergeten hoe sinds de dag van de Hemelvaart het Hoofd van de gemeente voorgoed aan de dood ontheven is. In de opgestane en verheven Christus is gegeven de belofte, dat een nieuwe schepping zichtbaar zal zijn voor het aangezicht van God.

Want — God gedacht aan de Ene...

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

noch

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's