Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terug naar Bethel!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terug naar Bethel!

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

DANKDAG 1986

En hij bouu'de aldaar een altaar, en noem de die plaats El-Bethel; want God was hem aldaar geopenbaard gen'eest, als voor zijns broeders aangezicht vlood. Genesis 35 : 7

1. Hoe kwam het daartoe?

In Genesis 28 lezen we van Jakobs bidstond in Bethel. We ontmoeten daar Jakob op de vlucht voor zijn broer Ezau — Jakob met zijn gestolen zegen, met een onzekere toekomst vóór zich. Maar toen hij zich te slapen had gelegd onder de open hemel bij het plaatsje Luz, zocht de HEERE hem op.

De hemel gaat open. De nacht wordt vol licht. God geeft Zijn rijke belofte: , , En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land — want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb."

Zo maakte de HEERE die plaats tot een Beth-EI, dat wil zeggen: een huis Gods. Een poort van de hemel. Een plaats van de Woord-openbaring. Jakob is na die aangrijpende droom wakker geworden met een diepe verwondering en een heilig beven in zijn ziel.

En hij heeft van Bethel een klein heiligdom gemaakt — een opgerichte steen overgoten met olie. Maar hij heeft ook in antwoord op Gods beloftcprcdiking zelf een gelofte afgelegd. Dat hij als hij terug zou mogen keren in zijn vaders huis, en als de HEERE hem gezegend had op zijn weg, God openlijk zou erkennen en belijden als Weldoener.

Dat Jakob in Bethel zou terugkomen en die plaats tot een blijvend heiligdom zou maken. En dat hij de tienden zou geven van alles wat de HEERE hem geschonken zou hebben.

In Bethel heeft Jakob zich dus coram Deo, voor Gods aangezicht, vastgelegd dat op de biddag een dankdag zou volgen. Dat hij met de zegeningen zou eindigen in de Zegenaar! Dat het hem niet alleen ging om de zegen van God, maar vooral om de Gód van de zegen. Dit alles méénde Jakob. Het was een oprechte gelofte! - Nu gaan we van Genesis 28 naar Genesis 35. Er is intussen heel wat gebeurd in het hij leven van Jakob. Twintig jaar heeft hij gewoond en gewerkt bij zijn oom Laban in Paddan-Aram. Hij is getrouwd met Lea en met Rachel. Door Gods zegen is hij rijk geworden. Leeg als een bedelaar, als een zwerveling en een vogelvrij verklaarde, is hij indertijd uit Kanaan vertrokken. Maar als een rijke sjeik, een herdersvorst met uitgebreide kudden is hij teruggekeerd.

En dan komt de ontmoeting met Ezau, na al die jaren... Een confrontatie waar Jakob ontzettend tegenop zag. Maar zie, voordat Jakob Ezau ontmoet, zoekt de HEERE Zijn kind weer op. Jakob komt in Pniël, Genesis 32. We kennen de geschiedenis. Die bange worsteling in de nacht met 'een man', een vreemdeling. Een strijd met God, waarin Jakob gebroken wordt in eigen kracht — maar toch overwint in zijn smeekbede om Gods zegen: „Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent."

Voortaan is Jakob gehandicapt. Invalide. Maar: hij heeft een nieuwe naam gekregen! Israël — strijder Gods!

Bethel staat in Jakobs leven voor de belofte. Pniël voor de bekering. In Pniël raakt Jakob alles kwijt. Om God alleen over te houden. Om te leren verstaan: als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Zijn genade is mij genoeg! In Pniël wordt Jakob eerlijk gemaakt voor God. Hij komt met lege handen te staan. Maar met die lege handen klemt hij zich vast aan de God van alle genade!

Kennen wij hier ook iets van in ons leven? Dat is toch noodzakelijk en onmisbaar. Ook voor ons liggen er Gods beloften, de werkelijkheid van Bethel is ons niet onbekend. Denkt u alleen maar aan de kostbare beloften van de H. Doop. Maar kennen we de Gód van Bethel, kennen we de belovende God? Dan weten we ook van Pniël. Van die gebedsworsteling waarin wij zelf alles verliezen. Waarin we zondaar worden voor God. Maar waarin we ook voor het wonder van vrije genade komen te staan: „ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest."

Pniël — dat is „aangezicht Gods". Dat is de heerlijke werkelijkheid van: , , Uw aangezicht in gunst tot mij gewend / schenkt mij in 't kort verzadiging van vreugde." Dan beléven we het: „Uw gunst sterkt meer dan de uitgezochtste spijzen." We moeten veel loslaten, veel inleveren, ja alles kwijtraken. We zijn alleen nog maar Jakob, hielelichter, zondaar voor God. Maar de HEERE schenkt zich aan ons weg. Hij laat Zich door ons verbidden! Dat is Pniël.

We proberen nu de lijn vast te houden. Genesis 28: Beth-El. Genesis 32: Pni-El.

Wat moet nu volgen? Beth-El opnieuw! Uit Pni-El zo snel mogelijk terug naar Beth-El! Want de gelofte ligt er immers nog? De gelofte die aan God de Allerhoogste betaald moet worden! Maar wat zien we nu helaas gebeuren? Jakob — Israël! — vergeet zijn belofte. Want als de ontmoeting met Ezau heeft plaatsgevonden, waar Genesis 33 van vertelt, dan trekt Jakob naar Sukkoth en als hij daar een poosje gewoond heeft, gaat hij verder naar de stad Sichem. Daar koopt hij dan voor een aanzienlijk bedrag een stuk land. Hij kon dat doen. Geld genoeg. Jakob de zwerver is grondbezitter gewordqn. Gevestigd burger te Sichem. Welvarend. Rijk gezegend. Jakob is niet blind voor die zegeningen. Hij weet die heus wel te erkennen.

Zie maar Genesis 33 : 20: En hij richtte aldaar een altaar op, en noemde het: e God Israëls is God!"

Jakob is God niet vergeten. De godsdienstoefeningen worden trouw gehouden bij het altaar van Sichem. En zo heeft Jakob sinds zijn terugkomst uit Paddan-Aram ongeveer 8 a 10 jaar in Sukkoth en Sichem gewoond...

Maar, lezer(es), hebt u het opgemerkt? Jakob is hier op een weg van ontrouw. Een weg van eigenwillige godsdienst. Zoals je het ook vandaag de dag nog zo vaak tegen komt, dat mensen zeggen de HEERE te dienen — maar dan wel op hun eigen manier! Niet naar het Woord! En dan kan die godsdienst van ons voor Zijn aangezicht niet bestaan! Jakob 'vergat' 8 a 10 jaar lang terug te keren naar Beth-El. Hij 'vergat' jaar in jaar uit zijn gelofte in te lossen. Gód had Zijn Woord aan Jakob gehouden — maar Jakob had zijn woord van trouw gebroken. En dat altaar in Sichem was niet meer dan

een doekje voor het bloeden, een pleister op de wond!

Komt hierin niet vooral naar voren het gevaar van de welvaart? Jakob op zijn gekóchte land bij Sichem vergeet het beloofde land. Hij vergeet bij het gegévene te leven. Hij is bezitter geworden, maar niet langer pelgrim, niet langer rentmeester, die alles maar in bruikleen heeft...

Ziet u: Jakob is Israël geworden. Maar Jakob is ook Jakob gebleven. Ondanks Bethel en Pniël. Na ontvangen genade. Toch tot hinken en tot zinken ieder ogenblik gereed.

Hoe is het met ons? Met de kerken en met het volk van Nederland? Een tijd van welvaart hebben we gekend. Het kon niet op. Er leken geen grenzen aan dc groei. Maar we vergaten de HEERE. Of we dienden Hem op onze eigen manier. En dan gaat het van kwaad tot erger...

Van kwaad tot erger. Na Genesis 33 Genesis 34. Die droeve geschiedenis van Jakobs dochter Dina. Ze komt op een plaats waar ze niet hoort. In dat heidense Sichem. Ze wil zo graag een beetje méédoen met die heidense meisjes en een beetje gezien worden door die heidense jongens. Een schijnbaar onschuldige flirt met de wereld! Hoeveel gedoopte jongens en meisjes doen niet als Dina. Kijken hoever je gaan kunt. Wel bij de kerk willen blijven horen — maar toch zoveel mogelijk meenemen van de wereld. Met Dina liep het droevig af. De prins Sichem verkracht haar en wil daarna wel met haar trouwen. Maar de broers van Dina zijn woedend cn met behulp van een gemene list komen ze tot een gruwelijke wraakaktie. Het stadje Sichem wordt uitgemoord door Jakobs zonen, onder leiding van Simeon en Levi. Ze maken er één groot bloedbad en een plunderpartij van.

Jakobs reaktie is dan: jullie hebben mij stinkende gemaakt bij de inwoners van het land — jullie hebben mij in een kwade reuk gebracht — iedereen zal nu tegen ons zijn — in rassenhaat zullen ze ons willen uitroeien.

Zó is de situatie aan het eind van Genesis 34. Een zorgwekkende toestand. Angst en beven bij Jakob. Diep verval — want o, wat is Jakobs 'huis' verheidenst. Er heerst een toon van wereldgelijkvormigheid, geweld, brutaliteit, terecht spreekt een uitlegger van banditisme. Is dit nu de gemeente van de levende God? Een stel niets en niemand ontziende bandieten, die vanuit hun gekwetste trots alleen maar de taal van het geweld en dc weerwraak verstaan!

Nu kan het ons duidelijk zijn in welke omstandigheden Gods stem heeft geklonken (zoals in vers 1 staat): „Maak u op, trek op naar Bcth-El, en woon aldaar — en maak daar een altaar voor die God, Die u verscheen, toen gij vluchtte voor het aangezicht van uw broeder Ezau."

Eigenlijk staat er: sta op. De Stem van God roept Jakob óp te staan uit de verwarring en uit de geestelijke inzinking en uit de angst. Sta op en kom weer tot leven. Sta op uit je dorheid en dofheid. Wordt weer Israël, wordt weer strijder Gods, kom weer tot de orde van Bethel en Pniël! Sta op. en wordt weer profeet, priester en koning! Wat een vermaning in dit woord. Woon aldaar, niet in Sichem. maar in Bethel! Maak daar een altaar, niet in Sichem. maar in Bethel! Voor die God, Die u verschenen is..., maar Die ü vergeten bent!

Toen gij vluchtte — en nu bent u weer in doodsangst, nu bent u wéér vluchteling, nu bent u weer vogelvrij. Terug naar af! Maar Ik ben Dezelfde. Onder Mijn hoede ben je ook nu veilig. Ontroerend is dit toch! Dc HEERE is altijd weer de Eerste. Hij heeft zoveel met Zijn kinderen te stellen! Maar nu zoekt Hij Jakob toch weer op in diens ellende. En Jakob wordt er weer een ander mens van. Wakker geroepen door het Woord. Gewekt door de Stem.

Terug naar Bethel! Hoe kwam het daartoe? Neen, het ging niet van Jakob uit! Maar door Gods hernieuwde openbaring. En zo roept de HEERE ook tot óns. Vanuit onze verwarring, onze vergetelheid, onze verachtering. en verwijdering. Keer weder tot Mij! Laat het nu eens dankdag zijn! Kom heden naar Beth-El. Wat doen we vandaag met Gods appèl? Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de dood. Hoort de Stem van God in het Woord. Hoort en uw ziel zal leven.

2. Hoe vond dat plaats?

Hoe ging dat in zijn werk, die terugkeer naar Beth-El? Kort gezegd: in een weg van reformatie. Zie maar de verzen 3 t.m. 5.

De meer dan honderdjarige Jakob ontvangt vanuit het Woord de kracht om weer eens echt óp te treden. Wellicht is er bij Jakob jarenlang een Eli-houding geweest. Is er veel gedoogd en oogluikend toegelaten. Ja, en dan gaat het achteruit! Onherroepelijk!

Als je de zonde een vinger geeft, neemt deze de hele hand. Langzaam maar zeker glijden we af, een heidens leefpatroon sijpelt door in onze gezinnen. Het Woord heeft het hoe langer hoe minder voor het zeggen in de praktijk van het leven. Het onderscheid tussen kerk en wereld wordt uitgewist. En zo kwam het dat in de tenten van Jakob dezelfde afgoden gediend werden als in de huizen van het heidense Sichem! En de vrouwen droegen in bijgeloof oorsierselen. een soort amuletten of mascottes, om het kwaad af te weren. Zo kom je van het één in het ander. Rachel nam indertijd stiekum de terafim, de godenmaskers, van haar vader mee. Maar nu is het al zo ver dat de afgoden openlijk worden gediend. En draai dan de klok maar eens terug!

Maar nu komt het Woord Gods. Terug naar Beth-El! Dat Woord brengt Jakob tot hernieuwde bekering. Het geeft spankracht aan zijn geloof. Zo vindt er een Reformatie plaats! Wat is Reformatie? Afkeer. Inkeer. Omkeer. Wederkeer. God gebruikt er mensen voor die gegrepen zijn door het Woord. Bij wie het Woord brandt als een vuur in het binnenste!

Denk er om: de God van het Woord is ook de God van de Reformatie. De God die kracht geeft om te breken met verkeerde gewoontes, om te stoppen met de dienst van het godendom. Misschien dat iemand zegt: „ze zullen me aan zien komen. Mijn man. mijn vrouw, mijn kinderen, mijn verloofde. mijn vrienden — hoe krijg ik ze mee? "

Hoor Jakob eens in vers 3. „En laat ons ons opmaken en optrekken naar Beth-El; en ik zal daar een altaar maken dien God, Die mij antwoordt ten dage mijner benauwdheid, en met mij geweest is op de weg dien ik gewandeld heb."

En ze luisteren! Ze gaan er in mee! De afgoden en de amuletten worden in de grond gestopt, smadelijk begraven onder de eikeboom te Sichem. Dadr horen ze! De afgoden moeten goden af worden. Ook de afgoden van onze sterke vuist, onze kracht, óns bezit, waarop de zonen van Jakob hadden vertrouwd in hun overval op Sichem.

Een nieuw begin maken! Nieuwe kleren en allemaal gewassen als uiterlijk teken van innerlijke ommekeer. Onder de druk van de omstandigheden? Zeker, de HEERE kan het kwade doen medewerken ten goede. Hij kan in de nood tot bezinning brengen en in de ellende een roepen tot Hem geboren doen worden.

Maar we zien in vers 4 ook dat het Woord beslag legt. En als we met het Woord komen en ons alleen aan het Woord houden, dan staan we sterk en krijgen we soms mensen mee van wie we dat niet hadden verwacht!

Dankdag heeft alles te maken met Reformatie. Geen wederkeer tot God zonder afkeer van de afgoden. Welke machten voeren heerschappij in ons leven? Waarop vestigen we ons vertrouwen buiten de HEERE? Zijn we in de ban van de tijd? In de macht van de mode? Volgen we de meerderheid in het kwaad? Terug naar het Woord van God! Terug naar Beth-El, het huis van God! Dat is een gezegende weg! We zien het meteen al in vers 5. God beschermt die karavaan. Ze behoeven niet smadelijk te vluchten, maar ze breken op als een feestvierende stoet pelgrims. Wie in de weg van het Woord gaat, die gaat veilig.

3. Waar liep het op uit?

Op de dankdag van vers 7! De HEERE heeft hem bij dat dankaltaar gebracht. Hij heeft Zijn licht en waarheid neergezonden — en zo is Jakob opgegaan tot Gods altaren — tot God, zijn God, de bron van vreugd.

En dan worden zijn gedachten vermenigvuldigd. Dan gedenkt hij aan heel de weg die de HEERE hem geleid heeft, hoe de HEERE hem op zijn vlucht, in zijn angst en onzekerheid, heeft opgezocht. Hoe God hem geantwoord heeft in de dag van zijn benauwdheid! Dan mag Jakob Gods Naam

met blijde erkentenis aanroepen. Zijn weldadigheden niet vergeten, want het is God die ze aan hem bewees. En zijn zegeningen tellen, zodat hij er onder wegzinkt...

El Beth-El. Dc Gód van Beth-El. De Gód van het huis Gods. Dus hij houdt nu alleen zijn God maar over. Het gaat nu niet om engelengestalten, om een prachtige droom, om een heerlijke belofte. Jakob heeft zijn God en dat is genoeg. 'Het is mij goed, mijn zaligst lot, nabij te wezen bij mijn God'. Dat is nu pas recht dankdag houden. Een Gode verheerlijkende dankdag. Veel woorden zijn er niet nodig. E! Beth-El, dat is de Naam van de HEERE aanroepen — en daar ligt nu alles in! Nu is Jakob pas op zijn plaats. Nu eerst is hij terug uit Paddan-Aram! Zo hebben we vers 9 te verstaan. Alsof die jaar in Sukkoth en Sichem er gewoon niet geweest zijn, want dat waren in zekere zin verloren jaren.

Nu komt een heel stuk levensgeschiedenis ook tot afsluiting. De Paddan-Aram periode! Want nu pas is de verloren zoon weer helemaal thuis — daarom wordt dan ook in vers 8 ineens van het overlijden van de oude voedster Debora gesproken, als aanduiding van de afsluiting van een tijdperk!

Een nieuw begin. God maakt alles nieuw. In Beth-el wordt Pni-ël hernieuwd en bevestigd. Zie maar, in vers 10: de nieuwe naam, Jakob wordt Israël! Geen nieuws sinds Genesis 32? Pas op! God spreekt één en andermaal Zijn Woord. Hij bevestigt en vernieuwt Zijn genade. Dat is maar goed ook. Want we kunnen uit het verleden niet leven. Héden zo we Zijn stem horen, leven we en leven we óp. Daarom roept het gedenken altijd weer verwachten op. Met wat de HEERE aan onze ziel gedaan heeft, worden we niet rijk en verrijkt in onszelf. Maar de verwachting wordt steeds hoger gestemd en strakker gespannen!

De HEERE zegt tot Jakob: je héét werkelijk Israël, al scheen je dat vergeten. Lééf

dan ook als Israël. Leef niet op het gekochte land — ook niet op het door je zwaard veroverde land — maar op het beloofde land. Zó ontvang je de zegen van Abraham. Het nageslacht waardoor je gezegend en tot zegen zult zijn.

De kernwoorden van het tekstgedeelte, de kern waar het op dankdag om begonnen is, zijn:

opstaan tot de orde van het Woord;

opbreken uit onze verwarring, uit onze vervreemding, uit de verwaarlozing en verwildering, uit onze angst en uit onze zelfverzekerdheid;

afstand doen van het godendom;

opgaan tot het altaar van God, Hem dienen waar Hij gediend wil worden, waar Hij Zijn stem laat horen — in Beth-El, Huis van God; Gedenken wat Hij heeft verricht; Verwachten wat Hij doen zal voor wie op Hem wacht; Leven uit het beloofde, niet uit het handtastelijke; Als pelgrims op weg blijven naar Zijn toekomst. Dat alles in de kracht van het Woord.

Loof, loof de HEERE, mijn ziel, met alle krachten Verhef Zijn naam, zo groot, zo heilig t' achten — och, of nu al wat in mij is Hem prees! Loof, loof mijn ziel de Hoorder der gebeden; Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden — Vergeet ze niet, 't is God die ze u bewees. (Psalm 103 : 1)

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Terug naar Bethel!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's