De goede strijd gestreden
„Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben." 2 Timotheüs 4:7, 8
Strijd
Het leven van het geloof heet in de Schrift op sommige plaatsen een 'strijd' of 'wedstrijd'. De apostel heeft meerdere keren gekozen voor het beeld dat hem erg aansprak kennelijk. 'Strijd de goede strijd des geloofs...' (1 Tim. 6, 12). 'Indien iemand ook strijdt, die wordt niet gekroond zo hij niet wettelijk heeft gestreden' (2 Tim. 2, 5).
„Wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed..." (Ef. 6, 12). Strijd, wedstrijd. Daaraan verwant is het beeld van de loopbaan, het lopen in de loopbaan. „Weet gij niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat één de prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij die moogt verkrijgen" (1 Kor. 9, 24). „En een ieder die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Deze dan doen wel dit opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke" (1 Kor. 9, 25). In Eilippensen 1, 30 komt het woord 'strijd' weer voor:
„Dezelfde strijd hebbende, hoedanige gij in mij gezien hebt en nu in mij hoort." Kortom: voor de apostel stond zijn arbeid in het Evangelie in het teken van inzet, van inspanning, van moeite, van alles geven, van tot het uiterste gaan. Zoals een atleet in de loopbaan niet vanaf de start tot halverwege de baan gaat en daar uit stapt, maar jaagt naar het doelwit, naar de finish om de prijs te behalen, zo was Paulus' arbeid één jacht naar het einde door God bepaald. Hij kon en wilde niet opgeven, ging de strijd niet uit de weg. Een door God gegrepene, door het doel gestempelde arbeider in het Koninkrijk Gods.
Nu zit hij gevangen. Elk ogenblik kan het zover zijn: de tijd mijner ontbinding is aanstaande. De strijd is gestreden en de loop volbracht. Het geeft, zo te lezen, de apostel een gevoel van tevredenheid. Het was niet gering. De loop was zwaar. De inspanning soms bovenmenselijk. Maar de strijd die Timotheüs nog vóór zich heeft, heeft Paulus thans achter zich. „Hij verkeert nu in het merkwaardige blije ogenblik dat een winnaar beleeft tussen de beëindiging van zijn prestatie en de prijsuitreiking: hij voelt zich uitgeput en gelukkig" (Smelik).
De strijd gestreden en de loop geëindigd. Je zou dat kunnen lezen als de verzuchting van een levensmoe geraakte man. Die blij is dat er een keer een eind aan komt, zoals je soms mensen om je heen hoort verzuchten. Maar zo bedoelt de apostel het zeker niet. Er zit veel eerder blijdschap in opgesloten. Ik ben bijna aan het eindpunt. Ik heb het door Gods genade mogen halen. Ik ben niet halverwege blijven steken. Ik kreeg niet als Demas de tegenwoordige wereld weer lief. Ik ben niet teruggezakt in m'n oude leven van voorheen. Het was een zware wedstrijd maar mij is de kracht verleend om de loop ten einde toe te volbrengen. Dankbaarheid, vreugde steekt er achter deze woorden. Maar óók verwondering. Ik heb de goede strijd gestreden. Voor 'goed' staat een woord dat letterlijk 'schoon, edel' betekent. Ik heb mijn leven mogen besteden aan een schone zaak, aan een edele taak: de verkondiging van de Gekruisigde en Opgestane Heere. M'n leven is niet opgegaan aan ijdele zaken, aan lege woorden. Maar aan de goede zaak van Koning Jezus.
Heeft dan niet de mens een strijd op de
aarde, verzuchtte Job eens (7, 1). En wie zal er aan ontkomen? Maar niet alle strijd is de goede strijd. We jagen van ons zelf uit gezien naar andere zaken: geld, goed, eer, roem, macht, aanzien. Tot we door Gods genade gezet worden in de loopbaan des geloofs. Dan komt die edele wedstrijd op gang in ons leven. Lopen voor de prijs waartoe we van God geroepen werden. Jagen naar het doelwit, naar de eindstreep. Volharden tot het einde. Getrouw zijn tot de dood toe. Strijd, wedstrijd. De vraag mag hier gesteld worden: waar zijn we in ons leven mee bezig? Waar is ons leven op gericht? Ik, belijdt hier Paulus, ik voor mij, ik mag er van getuigen hoe ik de goede strijd heb gestreden en de loop thans heb voleindigd. O, daar zit zoveel verwondering in opgesloten, daar straalt zoveel dankbaarheid van af. Zijn leven was werken, staat er soms op een grafsteen. Paulus mag zeggen: mijn leven was strijden, lopen. Het leven van Gods kinderen is geen lui leven, maar een strijdend, een ijverig leven. Leven om God te behagen, om Zijn wil te volbrengen, om Zijn eer te verbreiden. Het is voorwaarts gericht geraakt. Lopen is de loopbaan ziende óp Hem. Het is vergeten hetgeen achter is en jagende naar wat vóór is. Het is de wedloop naar God toe. We kregen ons thuis, ons domicilie Boven waar Christus is. Daarheen zijn we op weg geraakt. Onze wandel is in de hemelen. De strijd strijden, de loop volbrengen is: wandelen door geloof in een vaste hoop en met een vurige liefde. Zolang we in dit leven zijn geldt dat satan, wereld en eigen vlees niet ophouden ons aan te vechten. Soms raken we strijdensmoe. En wordt het verlangen zo hevig: o daar te zijn waar Jezus is! Vooral omdat we daar volmaakt de Heere mogen dienen zonder zonde, zonder onderbreking. Hier blijft het, wat we soms noemen 'stukwerk'. Gebrekkig, onvolkomen, met veel zonde bevlekt. Het inwonend bederf doet ons soms moedeloos neerzitten. Ik ellendig mens. Wie zal me ooit verlossen uit het lichaam van deze dood? Dan laait de strijd weer op en wordt de loop voortgezet: ik dank God door Jezus Christus, onze Heere.
Leest u goed: ik heb de goede strijd gestreden. Er staat niet: ik heb de strijd goed gestreden of ik heb de loop vlekkeloos geeindigd. Maar we lezen wel: ik heb het geloof behouden. Niet: ik hem mijn geloof weten vast te houden. Maar hèt geloof behouden. Nu kan iemand zeggen: is dat wel zo verwonderlijk? Er is toch een volharding der heiligen? Gods kinderen kunnen het geloof toch nooit meer verliezen? God laat toch niet los wat Zijn hand begon? Zeker is dat waar. Maar dat is geen logica, geen rekensom. Zo wordt het niet beleefd in de loopbaan van het geloof. Het wordt als genade ervaren. Zo klinkt dat hier in de mond van Paulus: o wonder, ik mocht het geloof behouden. Ondanks al die strijd, ondanks afval van aanvankelijke medewerkers om me heen. Ik was in mezelf niet trouwer dan anderen. Maar God deed me het geloof behouden. Ik roem aan het eind van de baan in Gods trouw. Hij hield me vast. Hij deed me strijden. Hij gaf kracht om de loop te beëindigen. Hij bleef trouw aan Zijn werk in mij en voleindigde dat.
Kroon ligt klaar
„Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter in dien dag geven zal..." Pauïus gaat door in de lijn van het beeld van de loopbaan. Bij de eindstreep ligt de prijs klaar. Weggelegd. Ik zal u geven de kroon des levens. Die wettig strijdt, wordt gekroond. Je proeft de zekerheid waaruit de apostel leven mag: weggelegd. Voor mij! Hij had maar niet een 'hoopje', zo af en toe eens even. Is mij weggelegd. Dat staat vast. Die ligt klaar. Wordt hij straks door de beul gedood, dan overschrijdt hij op dat moment de eindstreep. En wordt gekroond met 'de kroon der rechtvaardigheid'. Hiermee geeft hij te kennen dat deze beloning plaats vindt op grond van het onpartijdig, rechtvaardig oordeel van degene die er over beschikt, Christus, die hij daarom ook als de rechtvaardige rechter aanduidt (Ridderbos). Zijn aardse rechters, aan wie hij hier stellig denkt in de gebruikte beeldspraak, waren niet rechtvaardig te noemen. Maar niet zij hebben het laatste woord te spreken. Paulus' lot ligt in handen van de rechtvaardige Rechter Christus. Hem komt de wraak toe. Hem komt het vonnis toe. Hij zal het leven van de apostel beoordelen en kronen met de krans der gerechtigheid. Die kroon wordt toegerekend naar de regels die God hanteert in de (wed) strijd van het geloof. Kroon der rechtvaardigheid. Gevlochten vanwege de gerechtigheid van Christus. Gekroond om Christus' wil. Hij de doornenkroon. Ik de kroon der rechtvaardigheid.
Ze is voor mij weggelegd. Niemand kan er bij komen. Veilig bewaard in de hemelen. Ik kan hem daarom niet ontgaan. Het heil ligt vast en gereed. Dat uitzicht maakte het sterven voor de apostel licht.
Die dag. Dat zal Jezus' gloriedag zijn. Dan wordt de kroon publiekelijk, in het openbaar uitgereikt aan al Jezus' volgelingen. Die dag. De grote dag van Jezus' heerlijkheid die tevens de heerlijkheid van al de Zijnen zal inhouden. Die dag. Na de nacht van strijd en zorgen zal het dag worden, eeuwig dag. Hebt u weieens een nacht lang wakend en tobbend op de dag liggen wachten? Zo zal het voor het geloof ook zijn. Die dag. O, welk een dag der ruste zal dat wezen. Die dag. De kroningsdag van Christus' Bruid. Geen nacht zal er op deze dag meer volgen.
Verlangen
Het weten van 'die dag' roept verlangen op in het hart. Paulus weet zich daarin verbonden met 'allen die Jezus' verschijning liefgehad hebben'. Zijn verschijning duidt op
Jezus' toekomstige heerlijkheid op de jongste dag, hoewel sommigen ook denken aan Jezus' eerste komst in het vlees. Gelovigen zijn mensen die deze verschijning van Jezus lief gekregen hebben. Ze hebben Hem leren beminnen in Zijn menswording, om Zijn vleeswording. Lief gekregen als de Knecht des Heeren, als de Man van Smarten, als de Vorst van Pasen. Zijn verschijning. Wij zeggen weieens van iemand: wat een verschijning! En dan bedoelen we: wat een imponerend iemand, daar gaat wat van die persoon uit als je die ontmoet. Wat een uitstraling heeft Jezus voor het zondaarshart. Als Hij uitgeschilderd staat op het Evangelieblad en als Hij voor ogen getekend wordt in de evangelieprediking. En als daarbij de Heilige Geest alle lichtstralen op Hem laat vallen en onze ogen tevens voor Hem opent. Zijn verschijning liefgehad. Het oog raakte geboeid door Hem. Het hart stroomde vol van wat het oog van Hem zag en het oor van Hem hoorde. Zijn verschijning. Welnu, dat is dan nog in de verhulling van het vlees. In de vernedering, slechts door geloof. Hoe zal het dan wel niet zijn als geloof voor aanschouwen wordt verwisseld. Als we Hem door genade zullen zien van aangezicht tot aangezicht gelijk Hij is. En dan niet alleen, maar met die grote schare. Met allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. Allen. Hier vaak de gedachte gehad: ben ik niet alleen nog overgebleven? Hier soms veel in eenzaamheid geleefd en gewandeld. Niet begrepen door velen. Gemeden en veracht. Maar daar in eenheid verbonden met allen die Jezus' verschijning liefgehad hebben. Heimwee vervult soms het hart. Liefde stuwt naar voren, ja tot Jezus heen. Naar Zijn dag. Zijn gloriedag. Ja, kom, Heere Jezus. Die de Heere Jezus niet liefheeft, die zij een vervloeking. Maranatha!
C. a.d.IJ.
J. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1987
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1987
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's