Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Statenbijbel 350 jaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Statenbijbel 350 jaar

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1) Op 17 september van dit jaar is^het 350 jaar geleden dat de Statenvertaling van de Bijbel verscheen. Op zaterdag 19 september wordt dit feit herdacht in de pas gerestaureerde Grote Kerk in Dordrecht. Tijdens deze bijeenkomst spreekt prof. dr. W. van 't Spijker van de Theologische Hogeschool van de Christelijk Gereformeerde Kerken te Apeldoorn over: de betekenis van de Statenvertaling voor de kerken. Prof. dr. A. Th. van Deurssen van de Vrije Universiteit te

Amsterdam belicht de nationale en culturele betekenis van deze vertaling. Als omstandigheden dit niet verhinderen, zou u er heen kunnen gaan.

In enkele artikelen willen we aandacht aan de Statenbijbel geven. De Statenvertaling werd geboren uit een grote behoefte aan een zuivere weergave van de Heilige Schrift in de Nederlandse taal.

Voorgangers van de Statenbijbel

De Statenvertaling was wel de eerste complete Nederlandse Bijbelvertaling, die rechtstreeks vanuit de grondtekst was overgezet, maar niet de eerste Bijbel die in de Nederlandse taal verscheen. Ze had vele voorgangers. Reeds in 1477 verscheen de eerste gedrukte bijbel in Nederland. En daarna verschenen tot 1637 vele bijbelvertalingen. Zóveel, dat het ondoenlijk is ze alle te noemen. We moeten ons beperken tot de voornaamste.

De bijbel die in 3477 verscheen, was de z.g. „Delftse Bijbel". Het was geen complete Bijbel, want ze bevatte alleen het Oude-Testament en dan nog zonder de Psalmen.

Als de Hervorming ook in ons land intrede doet, begint men al spoedig aan Bijbelvertaling te doen. Reeds in 1522 verschijnt in Amsterdam bij Doen Pietersoen het Evangelie van Mattheüs. Het was vertaald door Joh. Pelt. Niet veel later geeft Jacob van Liesveldt in Antwerpen de Evangeliën uit met de brieven van Paulus en de Algemene Brieven. Het was een vertaling van de Lutherbijbel, waarvan het Nieuwe Testament in 1523 en het Oude Testament in 1534 verscheen. In 1523 komt, weer in Antwerpen, de eerste druk uit van het Nieuwe Testament, vertaald door Ad. van Bergen. Het komt uit in 2 delen: het Evangelie apart en de Brieven apart.

Dan komt in 1526 bij Jacob van Liesveldt de eerste volledige Bijbel na de Reformatie uit. Ze was voorzien van kanttekeningen en is herhaaldelijk herdrukt. Het drukken van Bijbels was in die tijd een riskante zaak. De Roomse kerk was uiteraard met het verschijnen van Bijbels in de volkstaal niet erg ingenomen. Ze ging dan ook na 1517 de drukkers vervolgen. Jacob van Liesveldt zette bij 1 Petr. 2 : 5 deze kanttekening: , Op den steen ge timmert (d.i. gebouwd) zijn, is alle onse hope setten op Christum alleen". En bij Kol. 1 : 2: Genade, dat is vergevinge der sonde door Christum, vrede, dat is dat in ons is te weten dat wij seker gheloven door Christum salich te zyn".

Voor het neerschrijven van deze waarheid werd hij in 1545 te Antwerpen onthoofd. De geschiedenis van Bijbels van gereformeerde signatuur begint in 1556. In dat jaar verscheen te Emden een volledige Bijbel bij Steven Mierdman en Jan Gheyllaart met gebruikmaking van de vanLiesveldts vertaling en die van de Zwitserse hervormers in Zürich. Nog verscheen het Nieuwe Testament van Jan Utenhove, dat voor het eerst uit de grondtaal was overgezet en een gereformeerd karakter had. Door afwijkend taalgebruik vond het weinig ingang. Dit Nieuwe Testament is later door Johannes Dyrkinius herzien. Hiervan verscheen in 1561 een herdruk. Bij die Nieuwe Testament voegde Godfried van Wingen een herziening van het Oude Testament naar de tekst van van-Liesveldt, gebaseerd op de Lutherse vertaling en zo verscheen in 1562 de eerste druk van een gereformeerde Bijbel, voorzien van kanttekeningen. Naar de kanttekening op Nehemia 3 : 5 kreeg deze Bijbel de naam Deux-Aesbijbel. Vaak herdrukt, werd deze Bijbel algemeen gebruikt tot in 1637 de Statenvertaling verscheen. Op de duur voldeden deze vertalingen niet. Er stonden veel fouten in.

Zowel vertaaltechnisch als dogmatisch stonden ze op een laag peil. Het waren vertalingen van vertalingen b.v., uit de hoogduitse vertaling van Luther. Algemeen werd de behoefte gevoeld aan een vertaling van de Bijbel, rechtstreeks uit het Hebreeuws en Grieks.

Marnix van Sint Aldegonde verwoordde die behoefte aldus: „Er moet een nieuw werk komen, want onder al de vertalingen die bestaan — ik moet het eerlijk bekennen — is geen zo ver verwijderd van de Hebreeuwse waarheid als die van Luther, uit welke gebrekkige hoogduitse verzetting onze bijbel is voortgekomen".

Kerkelijke vergaderingen bemoeien er zich mee

Ook op verschillende synodale vergaderingen kreeg de zaak van de Bijbelvertaling aandacht. Reeds op de synode van Emden in 1571 was de wens uitgesproken, tot een oorspronkelijke vertaling te komen. Ook in de daarop volgende jaren heeft menige kerkelijke vergadering zich in die geest uitgesproken. Maar door allerlei omstandigheden werd de zaak vooruit geschoven en gebeurde er niet zo veel.

Iets werd er van kerkelijke zijde wel gedaan. Zo had de Haagse Synode in 1586 aan Marnix van St. Aldegonde opgedragen de Bijbel uit de grondtaal over te zetten. Het ging hierbij vooral om het Oude Testament. Maar toen Marnix zich tot vertalen zette, waren 10 jaar voorbijgegaan. Om dezelfde reden als later de Statenvertalers, verrichtte hij in Leiden dit werk. De Staten Generaal stelden zich garant voor de financiering. Helaas overleed Marnix plotseling in 1598. De Psalmen waren vertaald en het boek Genesis voor een gedeelte.

De synode van Zuid Holland van 1599 verzocht toen aan Wernerius Helmichius en Arnoldus Cornelii met het zo plotseling afgebroken vertaalwerk verder te gaan. Het bracht de zaak niet veel verder. Omdat de Staten Generaal deze nieuwe poging niet geldelijk wenste te ondersteunen en de beide predikanten deze taak bij hun gewone ambtswerk moesten verrichten, schoot het weinig op. Toen Cornelii 5 juni 1605 overleed, was de arbeid nog niet veel gevorderd. Dat bleek toen Helmichius op de particuliere Synode van Noord Holland (1607) als voorlopig resultaat de vertaling van het boek Genesis aanbood. Hij deed dit met verontschuldiging voor het trage tempo waarin het werk voortging. Hij gaf de Synode in overweging zich tot de Staten Generaal te richten, „die dese saecke als de Hooge Overheyt van den lande eygentlyck ende voornemelyck neffens den kereken mede aengaet ende door welcker authoriteyt ende toedoen dit stuck sal moeten volvoert worden".

Ook zou men, zo meende Helmicius, aan enige particuliere synodes, inzonderheid aan die van Gelderland, over deze zaak moeten schrijven. Intussen had de predikant van Zutfen, Wilhelmus Baudartius, gezien deze situatie, een geschrift het licht doen zien getiteld: „Wech-bereyder op de Verbeteringhe van den Nederlantschen Bybel, enz."

Om uit de impasse te geraken, pleitte hij er voor de Duitse letterlijke vertaling van de gereformeerde theoloog Johann Piscator te Herborn in het nederlands te vertalen. Hij

wilde zelf er zich mee belasten. Maar de synode gaf er de voorkeur aan, dat Helmichius met zijn werk doorging. Maar op 29 augustus 1608 stierf ook Helmichius.

Opnieuw bleef de vertaling van de Bijbel onafgemaakt liggen.

De Synode van Dordrecht 1618—1619

Het is deze Synode geweest die in 1618 de Bijbelvertaling als een der eerst nodige zaken tot onderwerp van bespreking heeft gemaakt. Op maandag 19 november 1618 opent de praeses Johannes Bogerman de zesde zitting van de synodale vergadering met een hartelijk en ernstig gebed. O.a. met deze woorden smeekte hij Gods zegen af over dit werk: O, Heere! ofschoon wij in onszclven tot alle dingen enkel duisternis en de onbekwaamheid zelve om iets goeds van heilzame aard te bedenken, te willen of te volbrengen, zoo wijs Gij ons, o Heere, in dezen zwaren en hemelschen arbeid ons den weg, dien wij veilig kunnen inslaan, zonder gevaar vervolgen en op gelukkige wijze alsmede met een zuivere conscientie ten einde toe aflopen. Geef ons, die in den naam Uws Zoons zijn vergaderd, overeenkomstig Uw beloften, Uwen Geest, den Geest der waarheid, der wijsheid, der voorzichtigheid, der onderscheiding, des vredes en der liefde, als praeses, als leidsman en als leeraar. Open de ogen onzes verstands, ontsteek den fakkel der zaligmakende kennis in ons, en leid ons in Uw waarheid, opdat wij aanschouwen de wonderen Uwer wet".

In de geest van dit gebed heeft de Synode wat ze te doen had, ook inzake de Bijbelvertaling, aangevat.

Na deze gewichtige zaak aan God te hebben opgedragen, nemen de besprekingen een aanvang. Bogerman constateert, dat reeds lang de behoefte aan een nieuwe vertaling van de Bijbel bestaat. Dat, wat aan vertaling voorhanden is, wemelt van de fouten. Dat we in ons land toch niet achter mogen blijven bij de ons omringende landen die wèl een goede Bijbelvertaling bezitten. Met nog andere argumenten bepleit hij de noodzaak van een nieuwe vertaling en legt aan de vergadering drie vragen voor:

1. Is een nieuwe vertaling nodig? 2. Hoe kan deze het beste tot stand komen? 3. Aan hoevelen en aan wie moet het werk worden opgedragen?

Een uitvoerige discussie ontstaat. Binnenen buitenlandse synodeleden geven hun oordeel. De grootst mogelijke meerderheid spreekt zich uit voor een nieuwe vertaling. Het moet zijn een vertaling uit de grondtalen. Wat van de Deux-aesbijbel bruikbaar is, zal men handhaven. Gedacht werd daarbij vooral aan de historische boeken van het Oude Testament en de boeken van het Nieuwe Testament. Als eis stelde de Synode dat de aan te wijzen vertalers wetenschappelijk onderlegde theologen zouden zijn van gereformeerde overtuiging maar niet minder van goede levenswandel. „Want" zei de voorzitter, „als men wel rekening houdt met iemands bekwaamheid als theoloog of zijn geleerdheid op taalkundig gebied, maar niet met zijn vrome en heilige levenswandel, zou deze hoogstgewijde arbeid der Bijbelvertaling aan de kerk minder welgevallig zijn."

Voorts werden de volgende regels door de Synode vastgesteld: de vertaling moet zijn naar de grondtekst. Zoveel mogelijk zal de manier van spreken in de oorspronkelijke taal behouden blijven. Moet er voor de duidelijkheid iets worden bijgevoegd, dan gebruikte men daarvoor een andere letter en zet het tussen haakjes. Kanttekeningen moeten de gelijkluidende plaatsen in de Heilige Schrift aangeven en in korte verklaringen duidelijkheid verschaffen over duistere uitdrukkingen. Bij elk boek en bij elk hoofdstuk moet een korte opgave van de inhoud worden gegeven. Sommigen hadden bezwaar om de apocriefe boeken in de nieuwe Bijbel op te nemen. Met name de hoogleraar Franciscus Gomarus pleitte voor weglating ervan. Uiteindelijk werd besloten de apocriefe boeken opnieuw uit het Grieks te vertalen, ze te drukken met een kleinere letter, en de bladen afzonderlijk te nummeren. Ook zou men aangeven dat deze boeken menselijke geschriften zijn en dus goddelijk gezag missen. Ze zouden een plaats krijgen achter de kannonieke boeken van het Nieuwe Testament.

Punt van bespreking was ook het gebruik van de woorden Du en Dij. Het oude voornaamwoord du kwam al in de 16de eeuw niet meer in onze taal voor. Maar Marnix van St. Aldegonde had het als woord om God aan te spreken in zijn psalmberijming — in tegenstelling tot Datheen — in ere hersteld. Op de synode werd tegen het gebruik van GHIJ o.a. aangevoerd, dat tegenover het ene Opperwezen geen woord past dat ook een meervoud kan aanduiden. Anderen zeiden: „du is verouderd en klinkt ook nog lelijk. Wie in het dagelijks taalgebruik du bezigt, bedoelt dit te doen als minachting voor de aangesprokene. Vooral als dit gebeurt in verband met: „salst" — „du salst"; „hebt" — „du hebst" — „bist" — „du bist". Was men vergeten dat het gebruik van het woordje „du" de invoering van Marnix' psalmberijming in de weg had gestaan? "

Het slot was, dat de Synode in haar twaalfde zitting bij meerderheid van stemmen besloot om DU en DIJ te vervangen door GHIJ en U. De naam Jahwe zal worden overgezet met HEERE.

Als de vertalers worden aangewezen voor het Oude Testament:

Johannes Bogerman, van Leeuwarden Willem Baudartius, van Zutfen, en Gerson Bucerus, van Veere

Hun eventuele plaatsvervangers zullen zijn: Antonius Thysius Jacobus Rolandus, en Hermanus Faukelius Voor het Nieuwe Testament en voor de apocriefe boeken werden als vertalers aangewezen:

Jacobus Rolandus, van Amsterdam Herman Faukelius, van Middelburg, en Petrus Cornelii, van Enkhuizen Plaatsvervangers: Festus Hommius Antonius Walaeus, en Jodocus Hoingius

Bovendien werd uit elke particuliere Synode (behalve Drente) aangewezen een resivor (overziener) voor het Oude-en een voor het Nieuwe Testament.

Dat geen beroep behoefde te worden gedaan op de Universiteit, maar dat deze mannen acceptabel werden geacht deze arbeid te kunnen verrichten, was er het bewijs van dat het Moderamen van de Synode uit bekwame mannen bestond. Wat niet wil zeggen dat men later niet de hulp heeft ingeroepen van een professor bij moeilijk

vertaalbare passages. Juist met het oog daarop en mede omdat men dan kon beschikken over een bibliotheek, werd de stad Leiden met haar Hogeschool aangewezen als de plaats waar de vertalers zich tijdelijk zouden vestigen.

Ook achtte men nodig dat de vertalers voor 't vertaalwerk tijdelijk zouden zijn vrijgesteld van alle ambtswerk om zo alle krachten te wijden aan de vertaling. Voor deze ontheffing was wel de toestemming nodig van de Overheid en de betrokken kerkeraad.

Dat ging niet altijd even vlot. Zo heeft men Jacobus Rolandus, predikant van Amsterdam, alleen kunnen vrij maken door uitgeoefende druk van de deputaten van beide Hollandse synodes. En toen Rolandus eindelijk in oktober 1627 naar Leiden kon vertrekken, weigerde zijn vrouw met hem mee te gaan naar de sleutelstad. Ze kreeg daardoor moeilijkheden met de kerk.

Nu restte de Synode nog één zaak. Deze lag op het financiële vlak. Want ook dit werk zou niet zonder geld kunnen worden uitgevoerd. Met het al of niet beschikbaar zijn van de nodige financiën stond of viel heel het vertaalplan. De kerk had het geld er niet voor.

Dus wendde men zich tot de Edelmogende Heeren Staten-Generaal met de vraag of zij de benodigde gelden wilde beschikbaar stellen. Men zond hen een request waarin o.m. te lezen stond: „Ende alsoo tot sulck een werek, volgens dese ordre, merckelycke Oncosten sullen gedaen moeten worden, so versoeckt de Synodus mede dat uwe Hoocli Mog. gelieve dese ordre goet te vinden, ende daartoe te ordonneren sodanighe pennigen als tot draghen van deselve costen noodigh sal wesen, ende boven dien te schrijven aen de respective kereken, daer de dierbaren tot dit werek gedeputeert, in dienst zijn, dat deselve geen swaricheyt en willen maecken, om deselve van hare diensten so langhe te beenderen". Bij dit verzoek sprak de gedachte mee, dat Bijbelvertalen wel een kerkelijke zaak was, maar niet minder van de Overheid. (Wordt vervolgd)

B.

H. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Statenbijbel 350 jaar

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's