Jean Louis Bernhardi, pamflettist en filantroop
Een kilometer of zeven van mijn geboorteplaats, op de uiterste noordwestpunt van het eiland Tholen, ligt het dorp Stavenisse. Het kreeg internationale bekendheid in 1953, toen als gevolg van de watersnood een tiende van de bevolking was verdronken. Vóór die tijd, in mijn kinderjaren, werd de huisarts van dat dorp, dr. J. L. Bernhardi, geroemd om zijn kunde en sterke verhalen deden over hem de ronde. Echt zo'n dorpsdokter die tijdens zijn leven al legendarisch begon te worden. Wisten wij veel van zijn afkomst...? Veel later kwam ik in de kerkgeschiedenis van de vorige eeuw de man tegen die zijn grootvader bleek te zijn geweest, en naar wie hij ook was genoemd: Jean Louis Bernhardi.
Over deze merkwaardige figuur, die in zijn tijd grote invloed heeft uitgeoefend, maar al spoedig een vergeten grootheid is geworden, is een boeiende studie verschenen van de hand van W. van der Zwaag, die eerder een boek schreef over de kerkgeschiedenis van de vorige eeuw, „Om de schat van Christus' Bruid".
Een worm in Achors wegen
Bernhardi was de zoon van een zadelmakersknecht, geboren te Utrecht in 1811, midden in de Franse overheersing. Hoewel hij uiteraard die tijd niet bewust heeft beleefd, hebben de gevolgen zijn leven en denken diepgaand beïnvloed. Immers, in 1814 was Nederland bij de grondwet een neutrale staat geworden: kerk en staat waren gescheiden en alle gezindte mochten aanspraak maken op gelijke bescherming. Bovendien was de oude vaderlandse kerk gekneveld door de besturen-organisatie. Bernhardi heeft dat alles maar moeilijk kunnen verwerken en zijn leven lang heeft, hij in woord en geschrift gestreden tegen de in zijn ogen revolutionaire opvattingen. De schets van deze staatkundige en kerkelijke ontwikkelingen vormen de inzet van dit boek, een uitstekend stuk achtergrondinformatie.
Bernhardi, die nog maar 18 jaar was toen hij in het huwelijk trad, heeft veel huiselijk leed moeten doormaken. Van zijn 1.4 kinderen heeft hij er vier naar het graf moeten brengen. Maar hij vreesde al op jeugdige leeftijd de Heere en hij mocht buigen onder Gods slaande hand. Zijn vroomheid draagt het stempel van de Nadere Reformatie, wat ook blijkt uit zijn taalgebruik. Hij noemde zichzelf „een worm in Achors wegen".
Overigens was hij ook discipel van Kohlbrügge — als dat tenminste een tegenstelling is — en ook van die invloed leggen tal van uitspraken getuigenis af.
Een voorbeeld: „Eens werd hem door iemand die graag over zijn zielservaring sprak, toegevoegd: Ja, maar ik heb een woord uit den hemel ontvangen, waaruit ik weet dat ik op de rechte weg ben. Welnu, antwoordde Bernhardi, ik heb ook een woord uit den hemel, en wel, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben" (51).
Bernhardi werkte aanvankelijk als reizend evangelist onder de armen in Utrecht en omgeving, 's Zaterdagsavonds trok hij te voet door weer en wind naar Maarssen en Breukelen om daar te gaan preken, en door de week kwamen de armen bij hem aan huis om door hem onderwezen te worden. Maar toen zijn opdrachtgevers hem hadden gesignaleerd onder bezoekers van de bijbellezingen van Kohlbrügge, die destijds als ambtloos burger in Utrecht woonde, gaven ze hem ontslag. Sindsdien verdiende hij zijn brood als klerk op het provinciaal archief. Veel vriendschap en steun heeft Bernhardi ondervonden van de bankier E. H. Kol, die ook weer een persoonlijk vriend van Kohlbrügge was. Anders dan Kol, wiens kinderen alle in Elberfeld door Kohlbrügge
werden gedoopt, liet Bernhardi zijn kinderen dopen in Utrecht, hoewel hij zeer kritisch stond tegenover de predikanten aldaar, en waarschijnlijk ook geen trouwe kerkganger is geweest...
Bernhardi is niet oud geworden. Op 4 mei 1873 overleed hij op de leeftijd van 61 jaar. Volgens zijn wens werd de begrafenis geleid door ds. J. J. Gobius du Sart, evenals hij een rasechte Kohlbruggiaan, en naar Bernhardi's inzicht één van de weinige getrouwen in den lande...
De „Zamenspraken"
Bernhardi is bekend geworden door de uitgave van een wekelijks blaadje, de „Zamenspraken", waarin op een eenvoudige manier het politieke, economische en kerkelijke leven onder de loupe werd genomen. „De blaadjes van Kees", zoals de Zamenspraken ook wel werden genoemd, omdat Kees één van de vaste gesprekspartners was, verschenen vanaf 1859 tot de dood van Bernhardi in 1873. Waarschijnlijk werd de uitgave aanvankelijk gefinancierd door Kol, maar later was dat niet meer nodig, want het aantal abonnees liep op tot 20.000... En aangezien zulke blaadjes in die tijd van hand tot hand gingen mogen we aannemen dat het aantal lezers nog veel groter is geweest. Kennelijk had Bernhardi de gave om de snaar van de volksziel te treffen!
„De samenspraak als populaire vormgeving van een bepaalde opvatting", aldus Van der Zwaag, „appelleerde aan de behoeften van het gewone volk. En dat was nu juist de bedoeling van de leke-theoloog Bernhardi. De lezer herkende in de verhandelde zaken eigen geestelijke en natuurlijke problemen. Hierbij ging Bernhardi zich echter niet te buiten aan overgeestelijkheid. Ook de economische en sociale achtergronden van zijn tijd werden herhaaldelijk voor het voetlicht gebracht. Bernhardi kende uit eigen ervaring de — ook stoffelijke — noden van de kleine luyden. Maar hun geestelijk welzijn had bij hem de allerhoogste prioriteit. Resumerend kunnen wij zeggen dat de Zamenspraken een tamelijk complete spiegel geven van het tijdsgebeuren" (66).
Of, zoals prof. Van der Linde reeds eerder heeft opgemerkt: „Door zijn ogen heen krijgen we een zeer bewogen 19e eeuw te zien, veel onmiddellijker en feller belicht dan dat in de plechtiger sprekende standaardwerken gebeurde".
De Datheenpartij
Misschien is Bernhardi wel op de meest kernachtige manier getypeerd door Goslinga: „in het godsdienstige Kohlbruggiaan, in het staatkundige Bilderdijkiaan, contrarevolutionair, anti-constitutioneel, antipapistisch, anti-Fransch".
Om het standpunt van Bernhardi beter te kunnen begrijpen moeten we bedenken dat de wegen van Bilderdijk en Groen van Prinsterer uiteengegaan waren. Bilderdijk, contra-revolutionair, had een afkeer van de volkssoevereiniteit en wilde een absolute monarchie onder de Oranjes. Aanvankelijk zat ook Groen op die lijn, maar vanuit de praktische politiek en in het belang van het christelijk onderwijs heeft hij uiteindelijk de neutrale staat aanvaard. En dat laatste heeft de „Utrechtse factie" hem nooit vergeven! Deze contra-revolutionairen, van wie Bernhardi de woordvoerder was, werden aoor Groen aangeduid als de UtrechtscL Datheen rigting'. Dat was een rake typering, want in wezen ging het om dezelfde tegenstelling als in de 16de eeuw tussen Willem van Oranje, die voor al zijn onderdanen vrijheid van godsdienst wenste, en de felle volksprediker Petrus Datheen, die op grond van Artikel 36 het monopolie van de Gereformeerde religie verdedigde. Ook toen „stonden staatkundige en kerkelijke leiders tegenover elkaar en trad er een conflict-situatie op tussen de eis van Gods Woord en de werkelijkheid" (46).
Vanuit dit contra-revolutionaire standpunt ageerde Bernhardi tegen de gelijkstelling van alle gezindheden, en tegen de constitutie, die de vrucht was van de volkssoevereiniteit, kortom, tegen alles wat de revo-lutie had voortgebracht.
Bernhardi hamerde voortdurend op hetzelfde aambeeld. Dat de koning gebonden was aan de grondwet, en verantwoording schuldig was aan regering en volk, was hem een doorn in het oog. „De koning moet onder de plak uit, hij heeft slechts te gebieden!" Het Goddelijk recht van de vorst mocht desnoods door middel van een staatsgreep worden gerealiseerd!
In dat opzicht is er geen parallel te trekken tussen de 16de en de 19de eeuw... Want hoewel Bernhardi het standpunt van Datheen verdedigde, was er bij hem niet, zoals bij Datheen, een conflict met Oranje. Integendeel, hij was een bijna kinderlijk naief vereerder van het Oranjehuis en onderschreef van ganser harte de uitspraak van Kohlbrugge: „Kerk, Oranje en Vaderland is voor Nederland een drievoudig, heilig en onverbrekelijk snoer". En in die Zamenspraken laat hij Kees zeggen: „Een eerbiedwaardig predikant die Gods Woord gelooft, is tegelijk een groote vriend van het Huis Oranje — dat gaat altijd zeker zamen. Die het Huis van Oranje haat is óók een geslagen vijand Gods — daar behoef je niet aan te twijfelen" (207).
Het moet dan ook een hoogtepunt in Bernhardi's leven zijn geweest, toen hij Koning Willem III persoonlijk mocht ontmoeten en toespreken. Dat kwam zó: in 1861 was dc Bommelerwaard getroffen door een ernstige overstroming. De koning zelf was naar het rampgebied gegaan om van dorp tot dorp de gedupeerden op te beuren en daarmee had hij zich geweldig populair gemaakt. Als huldeblijk voor dit meeleven organiseerde Bernhardi in zijn Zamenspraken een financiële aktie om de koning een Statenbijbel met lessenaar aan te bieden. De aktie sloeg geweldig aan cn Bernhardi smaakte het genoegen op 22 maart 1862 namens alle gevers de „Watersnoodbijbel" aan de koning over te dragen,
Werk van het vrome vlees
Die muis had nog een lange staart, want
na afloop van de audiëntie bij de koning waren Bernhardi en zijn vrienden nog enige tijd bijeen in een logement en daar werd het plan geopperd om in Huizen een weeshuis te stichten. Opnieuw startte Bernhardi in zijn Zamenspraken een financiële aktie en in 1886 kon het Oranje-Weeshuis worden geopend. De herdenking van de inneming van Den Briel in 1872 gaf de stoot tot een nieuwe aktie: een Geuzengesticht in Den Briel. Helaas heeft Bernhardi de opening daarvan (1873) niet meer mogen beleven.
Deze filantropische aktiviteiten zijn des te merkwaardiger wanneer we bedenken dat Bernhardi vuurbang was voor alle soorten van christelijke aktie, die hij allemaal gooide op de ene grote hoop van werkheiligheid. Hij kwam in dit verband dan ook nogal eens tot krasse uitspraken. Terecht stelt Van der Zwaag dat hij „achter diverse organisaties op het gebied van filantropie, evangelisatie en zending de drijfveer van een vleselijk heiligheidsstreven vermoedde" (55).
Liefdadigheidsinstellingen, christelijke scholen, jongelingsvcrenigingen, zendingsen evangelisatieverenigingen — alles werd van tijd tot tijd door zijn banvloek getroffen. Öok de Vereniging van Vrienden der Waarheid, die toch was opgericht met het doel de belijdenis te handhaven en de rechte prediking te bevorderen, kon in zijn ogen geen genade vinden. In één van de Zamenspraken laat hij Kees zeggen: „De duivel speelt nooit gevaarlijker rol dan dat hij eene vereeniging tot verbreiding der Waarheid oprigt. Daardoor vermoordt hij de meeste menschen" (237).
In deze beduchtheid voor werken van het vrome vlees verraadt zich de invloed van Kohlbrügge. Hoewel deze in het algemeen meer bezonnen spreekt zijn ook in zijn werken zulke ongenuanceerde uitlatingen aan te wijzen. Wanneer hij bijvoorbeeld spreekt over Paulus die het slavinnetje in Filippi verloste van de duivel, dan zegt hij laconiek: „Ik heb u wel meer onder ogen gebracht dat, zo Paulus dit niet gedaan had, deze dienstmaagd zeker in Filippi een ijveraarster voor uit-en inwendige zending, en meer zulke werken der duisternis zou geworden zijn..." (Schriftverklaringen, deel 7, pagina 48).
Weinige getrouwen ...
Van Bernhardi moet men zéker geen genuanceerd oordeel verwachten. Hij kende maar twee kleuren, zwart en wit. Wie niet vóór was, was tégen! Dat blijkt ook uit zijn kerkelijk standpunt, dat nogal negatief is. Van de Afscheiding moet hij natuurlijk niets hebben. Evenals Kohlbrügge ziet hij die als „een werk van het vlees". Maar in de Hervormde Kerk zijn de getrouwe Ieraren ook op de vingers van één hand te tellen. De twee gebroeders G. J. en J. J. Gobius du Sart, van wie de eerste in 1861 als predikant van Arnemuiden was overleden, zijn nog een paar anderen de grote uitzonderingen op de regel.
Kees raadt dan ook in de Zamenspraken de geestverwanten aan, maar thuis te blijven en niet alleen de moderne predikanten voor stoelen en banken te laten preken, maar ook de „Vrienden der Waarheid", want „vrome predikanten doen het meeste kwaad. Dat zijn de vuilste tegenstanders van de genade" (240).
Van der Zwaag merkt op dat Bernhardfs „taxatie van het kerkelijk gebeuren mogelijk mede onder invloed van het zijn grote meester aangedane onrecht weieens wat te bevooroordeeld is, te subjectief gekleurd" (246). Dat is wel erg mild geoordeeld! Want hoe bedroevend de kerkelijke situatie in de vorige eeuw ook was, er waren véél en véél meer getrouwe predikanten dan Bernhardi deed vóórkomen.
Weinig kritisch
Dat is trouwens één van de opmerkingen die ik zou willen plaatsen bij deze overigens prachtige studie, dat de auteur te weinig kritisch staat tegenover zijn held. Ook al slaat Bernhardi de plank finaal mis, dan heeft hij altijd nog wel begrip of weet hij verzachtende omstandigheden aan te voeren.
Dat Bernhardi — evenals Kohlbrügge, Capadose en andere Réveilmensen — een verklaard tegenstander was van inënting en verzekering zal ons niet verbazen. Dat hij niets moest hebben van de emancipatie van de vrouw, daarin kunnen we hem ook volgen. Maar wanneer hij stoommachines, spoorwegen en telegrafie „helse werktuigen des duivels" noemt, dan gaat het niet aan om deze uitspraak te vergoelijken met het argument dat Bernhardi bang was dat daardoor de dag des Heeren nog meer zou worden ontheiligd (134). En als Bernhardi spreekt over „het welmeenend aanbod der genade, hetgeen toch onbijbels en volslagen onzin is', en vervolgens de verkiezing over dat aanbod laat heersen, dan heeft Van der Zwaag geen ander commentaar dan „krasse taal, die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is" (109).
Onopgeloste vragen
Er zijn in deze studie nog wel een paar zwakke plekken aan te wijzen. Formeel dat er nogal wat overlappingen in voorkomen, maar dat is te wijten aan de opzet.
Interessant is de vraag of bernhardi, op grond van zijn theocratisch denken, , , eer S.G.P.-er avant-le-date" Genoemd mag worden. Van der Zwaag stelt die vraag uitvoerig aan de orde, maar laat haar in feite onbeantwoord. Ik vrees dat Bernhardi ook de S.G.P. zou hebben gerangschikt onder , , de werken van het vrome vlees"...
Ook over de verhouding Nadere Reformatie-Kohlbrugge wordt in dit boek het laatste woord niet gesproken. Mét Van der Zwaag ben ik van mening dat Kohlbrügge méér van de Nadere Reformatie in zich had dan hijzelf wilde, en zeker dan zijn epigonen ons willen doen geloven. Maar dat wil nog niet zeggen dat Kohlbrügge als een soort uitloper van de beweging moet worden beschouwd. Ik ben dezer dagen nog weer eens geschrokken van de brief die de Elberfeldse
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1987
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1987
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's