Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doopkwesties

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doopkwesties

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die kwamen vroeger in tal van gemeenten voor: doopkwTsties. Ouders die niet kerkelijk meeleefden, ook niet bereid waren een spoor van meeleven te tonen, wilden toch hun kind gedoopt hebben en de kerkeraad weigerde dat. In zo'n geval had je een „doopkwestie". De ouders waren meestal in alle staten en vertelden het tegen ieder die het maar horen wilde: ze hebben geweigerd ons kind te dopen!

Ik heb de indruk dat dit soort doopkwesties nauwelijks meer voorkomt, om de doodeenvoudige reden dat mensen die geen band meer met de kerk hebben, ook geen prijs meer stellen op het sacrament. Men Iaat z'n kinderen gewoon ongedoopt. Mochten die kinderen, als ze volwassen zijn, toch bij de kerk willen behoren, zo redeneren ze, dan kunnen ze altijd nog , , zichzelf laten dopen".

Abuysen

Een duik in de zogenaamde Acta van Reitsma (verkorte aanduiding voor de „Acta der Provinciale en Particuliere Synoden" van Reitsma en Van Veenl leerde me dat doopkwesties niet van gisteren of eergisteren zijn. Maar dan geen doopkwesties in bovenbedoelde zin! Op tal van Synoden in de eerste decennia na de Reformatie is de Doop aan de orde geweest en altijd weer waren er nieuwe vragen en problemen waarover de eerwaarde vergadering zich moest uitspreken. Uit alles blijkt hoe ongebonden het kerkelijk leven was, of, om met de woorden van de Acta te spreken, hoeveel „abuysen" (misstanden) er waren.

Zo werd op de Particuliere Synode van Noord-Holland, gehouden in 1618 te Enkhuizen, de vraag gesteld „of niet goet en zij, dat de ongeregeltheden, die omtrent den doop voorvallen, geremediëert worden.? " Vrij vertaald: of er niet iets gedaan moest worden aan de misstanden rondom de dooppraktijk. De Classis Alkmaar, van wie deze vraag afkomstig was, zal geen ander dan een bevestigend antwoord hebben verwacht^ en zij kréég dat ook. Maar uit dat antwoord blijkt wel op welke „abuysen" men het oog had: „als dat kinderen, openbare godloose, vianden van de religie, ongedoopte, etc., met de kinderen ten doop comen, en dat men over den doop der kinderen nóch ouders, nóch getuygen, vraecht, etc."

Men stelle het zich voor: soms werden dus de dopelingen niet door de ouders ten doop aangeboden, maar door kinderen, zelfs door goddelozen en vijanden van de ware gods-

dienst. En soms konden de doopvragen niet eens worden gesteld omdat noch ouders, noch getuigen aanwezig waren! Terecht vond de Particuhere Synode van Noord-Holland de zaak van zoveel gewicht dat zij van oordeel was dat deze kwesties „behooren te comen tot het synodus nationael". Daarover moest „Dordt" dus een jaar later maar uitspraak doen!

Vanzelfsprekend

Zaken die wij volkomen normaal en vanzelfsprekend vinden moesten in die tijd herhaaldelijk en met nadruk onder de aandacht worden gebracht. Het is verbazend hoeveel keren we in de Acta de vermaning aantreffen om toch vooral een doopboek bij te houden en daarin de namen van de gedoopte kinderen op te tekenen.

Ook de lezing van het Formulier, waaraan V/ij zo gewend zijn, gaf blijkbaar problemen, want de Provinciale Synode van Zuid-Holland, gehouden in 1574 te Dordrecht, stelde vast:

„Overmidts het ghevaerlick is, dat alle dienaren elck eene bijsondere vermaninghe voor de bedieninghe des doops doen souden, soo isset besloten, dat de forme eenerleij sal wesen...".

De synode voelde haarfijn aan dat de predikanten zelf nog weinig grondige kennis van de Gereformeerde religie bezaten en vreesde kennelijk dat ieder de Doop op zijn eigen manier zou uitleggen!

Regelmatig kwam ook de vraag aan de orde op welk tijdstip in de eredienst de Doop bediend moest worden. Daarin liet men de dienaren wel enige vrijheid, maar steevast werd geadviseerd de Doop toch vooral te bedienen vóór het laatste gebed. Het kwam namelijk voor dat de hele dienst beëindigd werd en dat er daarna „nog even" werd gedoopt. De Doop werd dan niet bediend in het midden van de gemeente, maar in de familiekring!

Bovengenoemde Synode van Zuid-Holland had weinig moeite met een vraag van de afgevaardigden van Den Briel „of men een kindt, van eener vrouwe gedoopt, in der kercke doopen sal". Kort en krachtig luidde het antwoord: „ja, overmidts dat vrouwendoop gheen doop en is".

Eveneens op de Zuid-Hollandse Synode, maar dan gehouden in 1591 in Den Haag, kwam een merkwaardig geval ter sprake: „Oock sullen de dienaren ende kercken daerop letten, waer dat eenige haere kinderen meermaels laten doopen". Waarschijnlijk hebben we hier te doen met ouders die de gebruikelijke doopgiften wel twee keer wilden incasseren...

Vroegdoop

Het is zonneklaar dat onze vaderen voorstanders zijn geweest van de vroegdoop. Dat is de praktijk geweest van de Reformatie af tot diep in de 18de eeuw. Wie de doopregisters raadpleegt kan constateren dat er tussen de geboortedatum en de doopdatum hoogstens een paar dagen verschil is. Regel was dat het kind op de eerste zondag na de geboorte werd gedoopt, zonder dat de moeder erbij aanwezig was. Dat wordt bevestigd door een uitspraak van de Synode van Zuid-Holland, 1574:

„Het verbondt Godts sal in den kinderen, soo haest als men den doop christelicken becomen can, met den doope verseghelt worden, tensij saecke datter eenighe swaere óorsaecke sij om den doop eenen tijdt langh wt te stellen, van welcke de consistorie oordelen sal. Maer die affectie der ouderen, die den doop harer kinderen begheeren wt te stellen ter tijdt toe dat de moeders selve hare kinderen presenteren(...) en achten de broeders gheen wettelickeoorsaecke te sijn om den doop wt te stellen".

Misverstand is uitgesloten: de doop moet zo vroeg mogelijk worden bediend. Over eventueel uitstel beslist de kerkeraad, maar afwezigheid van de moeder is geen geldige reden!

En reken maar dat de kerkeraden toezicht hielden dat de ouders hun kinderen lieten dopen! Want — zo constateerde de Synode van Zuid-Holland, gehouden te Rotterdam in 1581 — er zijn Wederdopers en andere verachters van het sacrament, die hun kinderen ongedoopt laten. Maar zulke mensen worden „als verachters van het Verbondt Godes ter gelegenheyt vermaent worden soot behoort".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Doopkwesties

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's