Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leerde Calvijn de veronderstelde wedergeboorte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leerde Calvijn de veronderstelde wedergeboorte

11 minuten leestijd

(2)

Doop en belofte

In de Doopleer van Calvijn stelt hij de belofte centraal. Op de belolte van God in de Doop verzegeld legt hij alle nadruk. Hij is overtuigd, dat buiten de beiofte om, niets van het sacrament te verwachten is. Het sacrament is als sacrament dus niet afhankelijk van ons geloof, of zoals Kuyper wilde, van onbewuste wedergeboorte. Men noemt dat de objektiviteit van het sacrament. J. v. Genderen wijst erop dat we beter kunnen spreken van de integriteit, omdat dit een term is die Calvijn zelf gebruikt, bijv. in de leer van het avondmaal. Integriteit slaat op de zuiverheid, de ongeschondenheid van het sacrament. (J. van Genderen in „Rondom de Doopvont", blz. 275).

De inhoud van deze objektieve belofte Gods die onafhankelijk van ons geloot, bekering of wedergeboorte tot ons komt, is dat „de Doop ons door de Heere wordt voorgesteld om een teken of bewijs te zijn van onze reinigmaking" (Inst. IV - 15, 1). Onder die reinigmaking verstaat Calvijn de vergeving van al onze zonden, die God doorhaalt en uitwist, zodat God ze nooit meer ons in rekening brengt. Hiervan is de Doop een gezegeld handschrift. Dat is het eerste in de Doop dat zij die gedoopt zijn ook het „merk en veldteken" van de Koning dragen, die zij wensen te dienen, ontkent Calvijn niet, maar staat voor hem op de tweede plaats.

De kerk is door haar Bruidegom Christus geheiligd en gereinigd, met het bad des waters in het Woord des levens (Efeze 5 : 26 en Titus 3:5). Het Woord van Gods belofte en de Doop zijn dus nauw en onafscheidelijk met elkaar verbonden. Paulus wil aantonen „dat door het evangelie ons de boodschap van onze afwassing en heiligmaking gebracht wordt, en dat die boodschap ons door de Doop verzegeld wordt" (Idem IV-15, 2).

Duidelijk is in elk geval dat de Doop het zegel van God op Zijn eigen belofte is. Wij moeten afgaan op wat God belooft en niet op wat er in de gedoopte al dan niet aanwezig is. Het verschil met Kuypers leer van de veronderstelde wedergeboorte is van fundamentele aard. De grond voor de Doop is bij Calvijn uitsluitend hetgeen God, niet in de eerste plaats in de Doop, maar in Zijn Woord belooft. „Dus wordt ons in de eerste plaats de genadige vergeving der zonden en de toerekening der rechtvaardigheid beloofd, en verder de genade des Heiligen Geestes, die ons verandert tot nieuwheid des levens (Idem IV-15, 5).

De Doop verzegelt deze belofte. Calvijn is er van overtuigd, dat buiten de belofte om niets uit het sacrament te verwachten is. Dat is dus totaal iets anders dan de bewering dat er buiten de wedergeboorte om niets van de Doop te verwachten is. Het sacramentwordt aan de belotfe toegevoegd met de bedoeling dat het de beloite zeit bevestigt en verzegelt.

De sacramenten in het algemeen bevatten drie weidaden: „in de eerste plaats leert en onderwijst God ons door Zijn Woord; vervolgens versterkt Hij ons door de sacramenten, en eindelijk verlicht Hij onze harten door het licht van Zijn Heilige Geest en opent ons hart voor het Woord en de sacramenten, die anders slechts de oren zouden tretren en zich voor de ogen vertonen, maar het binnenste niet zouden roeren" (Idem IV - 14, 8).

De inhoud van de belofte

Over de inhoud van de belofte, reeds in het voorgaande terloops genoemd, zegt Calvijn dat de zondaar vergeving ontvangt door de dienst der kerk, maar niet zonder de verkondiging van het evangelie. Deze beloften worden ons niet alleen voorgesteld, maar ook aangeboden. In de Doop zelt wordt ons de reinheid van Christus aangeboden. „Zij houdt altijd haar kracht, zij wordt door g^en vlekken verduisterd, maar bedekt al onze vuilheden en wist ze af" (Idem IV - 15, 3).

Door het bloed van Christus worden wij van onze zonden gereinigd. „Daarom is het ook niet twijfelachtig, dat alle vromen gedurende de ganse loop huns levens, zo dikwijls zij door het bewustzijn van hun zonden gekweld worden, zich durven terugroepen tot de herinnering aan de Doop, om zich daardoor te versterken in het vertrouwen op die enige en eeuwige afwassing, die we hebben in het bloed van Christus (idem, IV - 15, 4). Dit maakt de Doop tot een machtige en blijvende troostbron. Hij geldt niet maar voor één moment, maar voor het hele leven.

In de praktijk van het geestelijk leven zijn er ook vaak dieptepunten waar we in verkeren. We zijn dan geneigd te staan naar nieuwe verzekeringen. We haken en hunkeren — om het met de woorden van Erskine te zeggen — dat er opnieuw een belofte met kracht tot ons hart wordt gebracht. Maar tegelijk voegt hij daaraan toe, dat het beter is dat ons hart met kracht tot de belofte wordt gebracht. Hèt kenmerk dat wij uit de waarheid zijn, dus uit Gods Woord leven, is, dat wij onze harten verzekeren voor Hem, dat is voor God de Vader. (1 Joh. 3 : 19).

Zeker vraagt dit geen lijdelijk afwachten, maar gelovige werkzaamheid met Gods beloften. Het geloof schenkt ons niet alleen de inhoud van Gods beloften, iyiar brengt er ons herhaaldelijk naar terug. Herinner u in het geloof uw Doop, roept Calvijn ons toe. Daarin zijn de beloften Gods ons verzegeld.

Is de eerste vrucht van de Doop de vergeving der zonden, ten tweede toont hij ons de doding in Christus en een nieuw leven in Hem (Rom. 6 : 3—4) „Christus maakt ons door de Doop deelgenoten van Zijn dood, opdat wij in die dood ingelijfd worden. En evenals een twijg haar substantie en voedsel trekt uit de wortel, op welke zij ingeplant is, zo gevoelen zij, die de Doop ontvangen met het geloof, waarmee ze dat behoren te doen, waarlijk de kracht van Christus' dood in de doding van hun vlees, en tevens ook de kracht der opstanding in de levendmaking des Geestes". 3 (Idem IV-15, 6). Samengevat: e belofte en vergeving en dagelijkse vernieuwing wTordt ons in de Doop aangeboden.

De gelovigen nu ontvangen door de Doop de zekerheid, dat hun verdoemenis weggenomen en verdreven is." De Heere belooft ons door dit teken, dat de volle en grondige vergeving geschied is, zowel van de schuld die ons toegerekend moest worden als van de straf die wegens de schuld betaald moest worden". Dit is te danken aan de toerekening van de gerechtigheid van Christus. (Idem IV - 15, 10).

Doop en geloof

Calvijn, u hebt het inmiddels al gemerkt, verbindt de door de Doop verzegelde beloften Gods steeds met het geloof. Niet een geloof als iets wat de mens in zich draagt, dank zij een of andere onbewuste levendmakende daad, maar zulk een geloof dat met hartelijk vertrouwen, en klaar bewust van de belofte Gods, zich op God der belofte verlaat. Hij leert ons door Zijn Geest geloven.

De Doop kan ons alleen van nut zijn als wij haar met gelóóf ontvangen. De gelovigen ontvangen door de Doop zekerheid dat Gods beloften voor hen zijn. We moeten de beloften in de Doop door God gegeven in het geloof vasthouden". Wij verkrijgen uit dit sacrament, evenals uit het andere, niets, dan zover we het met geloof aannemen. Indien het geloof ontbreekt, zal het tot een getuigenis van onze ondankbaarheid zijn, waardoor we voor God schuldig gesteld worden, omdat wij de belofte, die daarin gegeven wordt, niet geloven" (Idem IV-15, 15).

De belofte is wel het eerste, maar het geloof is onmisbaar als tweede noodzakelijk. Het geloof betrouwt op Gods barmhartigheid en onze reinheid in de vergeving der zonden, die voor ons verworven is door Christus Jezus. De Doop rust niet in ons geloof, maar het geloof in de Doop rust op de verzegelde beloften Gods.

Maar kleine kinderen kunnen toch geen geloof hebben?

Kuyper trachtte dit „bezwaar" te ondervangen door de wedergeboorte waarmee het „sluimerend" gelof gegeven was, bij de kleine kinderen te veronderstellen. De Wederdopers, en zij die tot in onze tijd toe uitsluitend de volwassenendoop voorstaan,

kiezen voor de afschaffing van de kinderdoop.

De Hervormers werden natuurhjk geregeld met dezelfde vraag geconfronteerd. Toch zijn ze noiot tot afschaffing van de kinderdoop overgegaan, noch hebben zij een constructie a la Kuyper bedacht. Zij hebben een andere weg gekozen. Ook Calvijn wist dat het geloof wel enige jaren lang op de Doop kon volgen. Maar daarmee is allerminst bewezen dat de doop zelf ongeldig is, omdat hij aan ons slechts geheiligd wordt door het woord der belofte met geloof ontvangen.

Het is heel goed mogelijk, en helaas komt het maar al te veel voor, 4. dat wij wel in onze blindheid en ongelovigheid, lange tijd de belofte die ons in de Doop gegeven was, niet gekend hebben.

Ondertussen is toch de belofte zèlf, daar ze van God was, altijd vast, krachtig en waarachtig gebleven. God houdt niet op waarachtig te zijn. „Wij erkennen dus dat de Doop voor die tijd ons van niet 't minste voordeel is geweest, toen de belofte, die ons in de Doop werd aangeboden, en zonder welke de Doop niets is, veronachtzaamd terneerlag. Maar nu, nu wij door Gods genade begonnen zijn ons te bekeren, klagen wij onze blindheid en hardheid des harten aan, daar wij tegenover zo grote goedheid Gods zo lang ondankbaar geweest zijn. Verder geloven wij niet, dat de belofte zelf verdwenen is; ja veeleer overwegen wij aldus: God belooft door de Doop vergeving van zonden en Hij zal ongetwijfeld de beloofde vergeving aan allen die geloven verschaffen. De belofte is ons in de Doop aangeboden: laat ons haar dus door het gelóóf omhelzen. Zij is voor ons wel wegens ons ongeloof lange tijd begraven geweest; laat ons haar nu door het geloof aanvaarden" (Idem IV—15, 17).

We trekken uit het bovenstaande de volgende conclusies:

Kuyper beweert: de Doop is niets als er geen inwendige genade der (desnoods veronderstelde) wedergeboorte aanwezig is.

Calvijn zegt: de Doop is niets zonder belofte Gods.

Kuyper zegt: de Doop is alleen geldig op grond van wedergeboorte. Calvijn houdt staande: de Doop blijft geldig, ook al gelooft men de belofte (nog) niet. Bekering komt tot stand door Gods genade, breekt in de bekering het geloof door, dan omhelst het geloof de in de Doop verzegelde belofte Gods en schenkt God wat Hij beloofd heeft.

Ik wil dit met een beeld verduidelijken. Wordt iemand een brief aangeboden, die bovendien vanwege de hoogst belangrijke inhoud ook nog verzegeld is, dan kan hij die brief ongeopend laten. De inhoud blijft hem onbekend. Hij kan die brief voorlopig opbergen. De inhoud van het verzegelde stuk blijft hem wel onbekend, maar daarmee verandert er aan de inhoud niets. Komt hij in omstandigheden die aanleiding geven om de brief eindelijk te openen, en zodoende kennis te nemen wat er de inhoud van is, dan blijkt dat er aan die inhoud nog niets veranderd is, ook al zou hij er 25 jaar niet naar omgekeken hebben. Hoogstens kan hij beschaamd het hoofd buigen omdat hii verzuimd heeft acht te geven op datgene wat allang voor hem bestemd was. Niettemin kan hij de afzender op de inhoud daarvan aanspreken. Dat is nu werkzaamheid des geloofs waar het om de inhoud van de Doop gaat.

Calvijn en Bullinger waren het er over eens, dat het nut dat wij van de sacramenten verkrijgen, niet beperkt moet worden tot de tijd en het ogenblik waarop ze aan ons worden bediend." Want hen die in hun prille jeugd gedoopt zijn, doet God in de kinderjaren of bij het begin van de volwassenheid, soms ook in de ouderdom wedergeboren worden. Zo strekt het nut van de Doop zich over de gehele loop van het leven uit, omdat de belofte die erin ligt, voortdurend van kracht blijft (Consensus Tigurinus, geciteerd bij J. van Gelder, a.w. blz. 273).

En als wij niet vernieuwd worden, ligt de fout bij ons. Als er bij de gedoopte geen geloof is, noemt Calvijn zijn Doop soms een leeg teken of een nutteloze figuur, maar hij zegt nergens dat het geen Doop was of alleen een schijndoop of een halve doop. Hij gebruikte ergens het beeld van de vloeistof en het vat: er komt geen vloeistof in het vat, als het gesloten blijft (Idem IV—14, 7).

Bij Titus 3 : 5 wordt opgemerkt: Hoewel de goddelozen door de Doop noch afgewassen, noch vernieuwd worden, niettemin behoudt hij die kracht wat God betreft, want hoe zij de genade van God dan ook versmaden, deze wordt hun toch aangeboden."

Het misbruik neemt de aard van de sacramenten niet weg. De Doop is het bad der wedergeboorte, al zou de hele wereld ongelovig zijn.

Had Kuyper deze objectiviteit van de waarachtigheid van Gods belofte, verzegeld in de Doop, meer bedacht, nimmer zou hij

tot de gewrongen constructie van de veronderstelde wedergeboorte zijn gekomen, maar in het spoor van Calvijn gebleven zijn die zegt: „Ook al waren alle mensen verloren, Christus blijft toch de zaligheid" (Idem IV—15, 17).

K.a.Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Leerde Calvijn de veronderstelde wedergeboorte

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's