Het leven een dankoffer
Ik bid u dan, broeders, door de onlfermingen Gods, dat gij uw lichaam stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw r delyke godsdienst. En wordt van deze wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed, opdat gij mag beproeven welke de goede en welbehaaglijke en volmaakte wil Gods zij. Romeinen 12 : 1 en 2
1. Het motief van dat dankoffer
De kerninhoud van deze tekst is de oproep: laat uw leven een dankoffer zijn! Daartoe roept de apostel op met een beroep op de ontfermingen Gods. Daarvan spreekt de Romeinenbrief immers voor en na. Vandaar ook het meervoud: ontfermingen. Ontferming Gods die goddelozen rechtvaardigt (Rom. 3; Rom. 5). Ontferming Gods die het leven vernieuwt en waarachtige toekomst geeft (Rom. 8). Ontferming Gods die ons geeft dat onze oude mens met Christus begraven mag zijn en de nieuwe mens in Christus tot een nieuw leven herrezen (Rom. 7). Ontferming Gods die onherroepelijk vasthoudt aan Zijn verkiezing en verbond (Rom. 9, 11).
En deze ontfermingen Gods die in het geloof worden gekend, zijn het motief dat de oprechte christenen van alle tijden en plaatsen beweegt om hun lichamen — dat wil zeggen heel het concrete mens-zijn, in zijn dagelijkse handel en wandel, in alle facetten van het leven op aarde — voortdurend te stellen tot een offer aan God.
Als voorbeeld kunnen we nemen wat er gebeurt wanneer de avondmaalgangers weer opstaan van de tafel, nadat ze hebben gegeten van het brood en gedronken van de wijn en nadat er — zoals onder ons de goede gewoonte is — een bijbelgedeelte is gelezen en een psalm is gezongen. Wat doen de avondmaalgangers dan op dat moment.? Ze geven een gift in de schaal of de bus van de avondmaalscollecte. En wat betekent dat.?
Neen, dat is heus geen gift om voor het brood en de wijn te betalen, zoals helaas nog altijd door sommigen gedacht wordt. Het is een gift voor de diakonie, voor de armen. En de symbolische betekenis van die e-gift is, dat de avondmaalgangers zichzélf willen geven, dat ze hun leven willen wijden ten dienste van God en van de naaste.
Als we gelovig ten avondmaal gaan, weten we: we kunnen van onszelf niets meebrengen en dat behoeft ook niet. Want we vertrouwen alleen en volkomen op het ene zoenoffer van de Heere Jezus, Hij heeft door Zijn overgave tot in de dood voor al onze zonden volkomen betaald.
Maar als we ons dan aan de tafel des Heeren verwonderd hebben over 'de ontfermingen Gods' en we staan weer op om het volle leven weer in te gaan, dan mogen we het dankoffer brengen. Dat wil zeggen: met ons ganse leven waarachtige dankbaarheid aan de HEERE bewijzen.
Zien we nu het motief van dit dankoffer.? Niet om in de hemel te komen. Niet om aan de hel te ontkomen. Maar uit hefde tot de HEERE, Die ons eerst zo uitnemend heeft liefgehad. Op de toonhoogte van psalm 116: Ik zal Uw Naam met dankerkentenis, verheffen, U al mijn geloften brengen; 'k Zal liefd' en lof voor U ten offer mengen, in 't heihgdom, waar 't volk vergaderd is.
2, Het wezen van dat dankoffer
Wat moeten we er ons bij voorstellen, wanneer we lezen dat het leven van de christen een dankoffer dient te zijn voor de HEERE.? Laten we eerst maar eens op een rijtje zetten wat de tekst daar allemaal over zegt:
a. het is een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande; b. deze offerande is onze redelijke godsdienst; c. deze offerande houdt in dat we deze wereld niet gelijkvormig worden; d. deze offerande betekent dat we veranderd worden door de voortdurende vernieuwing van ons gemoed.
We gaan eerst eens even in gedachte naar het voorhof van de tempel in het Oude Testament. Kijk, daar komen mensen met een dier aan om te offeren. Het is een gaaf dier, een dier zonder gebrek. Immers, een kreupel dier offeren zou gehjk staan met de HEERE te beledigen en Hem te vertoornen. Dit dier wordt door de Levieten geslacht en het wordt door de priester geofferd. Het bloed stroomt over de grond, het vlees gaat in rook op en een aangename geur verspreidt zich.
Maar wat betekent nu dit offer.? Wel, als het een zoenoffer of een schuldoffer is, dan wil dat zeggen: zoals dat dier door het vuur verteerd wordt, zo heb ik het verdiend óm te komen in het vuur van Gods toorn. Dus dat dier gaat plaatsvervangend voor mij, de offeraar, de dood in. Wie zo'n schuldoffer brengt, staat er — als het goed is — dus in verslagenheid, in verootmoediging bij.
Die beleeft iets van wat in Psalm 130 staat: Zo Gij in het recht wilt treden, O HEERE, en gadeslaan onz' ongerechtigheden, ach — wie zal dan bestaan! Maar het kan ook een dankoffer zijn. Zoals in Psalm 118 staat: De HEERE is God, door Wien w' aanschouwen, het vrolijk licht na bang gevaar. Bindt de offerdieren dan met touwen tot aan de hoornen van 't altaar.
Deze dankoffers worden met vreugde gebracht, En de betekenis is dan: zoals deze dieren geheel ter beschikking worden gesteld voor de Heere, zo willen wij zèlf Hem geheel ter beschikking staan, geheel Hem toegewijd zijn. Niet als een offer dat ons moeilijk valt, maar als een offer dat ons vreugde geeft. Wij willen namehjk niets liever dan de HEE-RE dienen in ons hele bestaan, 's zondags en door de week. De 'redehjke godsdienst', d.w.z. de 'geestelijke eredienst' of te wel de 'hturgie volgens het Woord', is nu dat we niet een dood dier laten offeren door een priester — maar dat wij zelf priesters mogen zijn die onszelf offeren, die onszelf géven aan de HEERE. En dat is Hem welbehagelijk, want de HEERE wil van mensen gediend zijn. Hij roept er zelf toe op in Zijn Woord: 'Mijn zoon. Mijn dochter, geef Mij uw hart'. Kennen we zo in ons leven de geestehjke betekenis van het zoenoffer, maar ook de
geestelijke betekenis van het dankoffer.? De geestelijke betekenis van het zoenoffer is dat we in de geest aan de voet van Golgotha staan, dat we opzien naar de gekruisigde Heiland en dat we in geloof mogen weten: de Heere Jezus heeft daar ook voor mijn zonden volkomen betaald. De geestelijke betekenis van het dankoffer is dat we weten niet meer van onszelf te zijn, dat we ook niet meer vóór onszelf willen leven en evenmin óver onszelf wensen te beschikken.
Maar dat het leven mag in ons hart: HEERE, U behoor ik toe, laat mij een instrument zijn in Uw hand, laat heel mijn leven tot Uw eer mogen strekken.
We krijgen de ere Gods in alles op het oog. Ja, de eer van God gaat ons nog zwaarder wegen dan de zaligheid van onze ziel.
Welnu, als ons leven zo door Gods genade een dankoffer mag zijn, dan betekent dat meteen ook dat we déze wereld niet gehjkvormig mogen worden. In het grieks staat een werkwoord waarin ons woord schema mee-klinkt. Er kan dan vertaald worden: laat u niet gelijkschakelen met het schema van deze wereld-tijd, ga niet in het gareel van deze wereld die in het boze hgt, deze wereld ook die op z'n eind loopt.
In het volgende hoofdstuk, in Rom. 13 : 12, duidt de apostel dit schema nader aan als een nacht-schema. Het nacht-schema van de wilde feesten die in het heidense Rome gehouden werden. Het nacht-schema van overdadige zwelgpartijen en drinkgelagen, van alcoholisme en andere verslaving en onmatigheid. Het nacht-schema van allerlei sexuele uitspattingen, van bandeloosheid en zedeverwildering.
In Romeinen 1 is daar uitvoerig over geschreven. Daar is de neergang van de romeinse beschaving getekend, die klemmend overéénkomt met de ontbindingsverschijnselen van onze eigen westerse cultuur in 1988!
Het is ook het nacht-schema van twist en nijdigheid, van egoïsme en zelfzucht, van haatdragendheid en liefdeloosheid. Een leven met de rug naar God toe, een leven waarin alles draait om het eigen ik, een leven waarin je jezelf een god voelt in het diepst van je gedachten.
Paulus zegt dan dat de nacht van deze wereldtijd bijna voorbij is en dat de nieuwe dag van Christus' komst voor de deur staat. Christenen leven nu alvast bij dat dagschema en laten het nacht-schema achter zich. Het is dus niet zo dat christenen mensen zijn die achter blijven en niet met de tijd mee kunnen komen. Christenen zijn juist hun tijd vóóruit, ze weten hoe laat het is, ze weten dat de nacht van deze wereldtijd bijna voorbij is en daarom leven ze midden in de nacht reeds als kinderen van het hcht!
Vandaar het verzet tegen de tijdgeest. De tijdgeest weerstaan vanuit het verstaan van de Geest van Christus. Neen-zeggen tegen de wereldgelijkvormigheid vanuit het ja van de Christus-gelijkvormigheid!
Toch is er altijd weer die bedreiging dat we ons weer laten gelijkschakelen met dat wereldse schema. Dat we — ook wanneer we door Gods genade tot levend geloof gekomen zijn — weer terugvallen in een zondig verleden. Het grote gevaar dat we gaan schipperen, dat we niet langer radicaal gehoorzaam zijn en dat we niet meer totaal ter beschikking van de HEERE staan — en dat zo de grens tussen kerk en wereld wordt uitgewist.
Vandaar dat een voortdurende vernieuwing noodzakelijk is in ons leven. Een wedergeboorte die maar niet tot één bepaald moment beperkt is, maar die ons hele leven omvat. Anders gezegd: een dagelijkse bekering. In de tekst staat het zó: 'maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed'. In het grieks treffen we het woord
metamorfose aan. Een totale gedaanteverwisseling, een verandering van binnenuit die naar buiten treedt, die openbaar komt en zichtbaar wordt in onze handel en wandel.
Onderga een metamorfose door innerlijke vernieuwing. Dus niet alleen uiterlijk anders gaan leven, zoals iemand die 'van de kroeg naar de kerk bekeerd' is. Maar vanuit een verlicht verstand, vanuit een vernieuwde wil, vanuit een gereinigd hart leven.
Maar dat kun je toch zèlf niet.? Mensen kunnen niet veranderen, als Gód geen mensen verandert. Maar Gód verandert mensen, en daarom zien we hoe mensen metterdaad veranderen. Er staat: wordt veranderd. Daar zit iets passiefs in. Niet: verandert u. Alsof het ooit in eigen kracht zou kunnen. Dus er is afhankelijkheid van Gods genade. Maar er is ook verantwoordelijkheid. Want er staat niet: 'och, mocht u nog eens veranderd worden', maar, als een opdracht, wordt veranderd! We zijn wel passief in de wedergeboorte, maar we mogen niet passief, lijdelijk, staan tegenóver de wedergeboorte!
We hebben ons altijd weer te begeven in het krachtenveld van Woord en Geest. We mogen biddend pleiten op Gods beloften. We mogen ons naar de HEERE uitstrekken en Zijn vernieuwend werk inwachten.
En dan gebeurt het — voor het eerst, maar ook telkens opnieuw — dat de levendmakende, hartvernieuwende kracht van de Geest door ons heen stroomt en dat we ons leven mogen stellen tot een dankoffer voor de HEERE!
3. De praktijk van dat dankoffer
We komen dan bij de laatste woorden van de tekst: „opdat gij moogt beproeven welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God is."
Als kinderen wihen gehoorzamen aan hun ouders moeten ze eerst weten wat hun ouders willen. Soms is dat heel gemakkelijk.
Als een jongen een steen door de ruiten wil gooien, behoeft hij niet eerst te gaan vragen of dat wel mag. Zijn vader en moeder zullen hem aan zien komen! Natuurhjk mag dat niet en dat weet hij heel best. Maar het kan ook zijn dat hij iets wil gaan doen, waarvan hij echt niet weet of het nu wèl of niét mag. Dan kan hij twee dingen doen. Hij kan het er op wagen en dan later, als hij een standje krijgt van zijn ouders, zeggen: 'maar ik wist helemaal niet dat het niet mocht'. Dat is dan niet helemaal eerlijk. Wat hij beter kan doen is het gewoon van te voren vragen. Dan weet hij tenminste zeker of het nu wèl of niet mag. Zo is het nu ook met de gehoorzaamheid aan de HEERE.
Sommige dingen zijn heel duidehjk. Die staan bijv. in de Tien Geboden, die elke zondagmorgen worden voorgelezen. We weten dat we geen afgodsbeelden mogen maken, niet mogen vloeken, niet mogen stelen. Maar andere dingen zijn niet zo eenvoudig. Dan is het echt een vraag voor ons: wat zou de HEERE nu willen.?
Laten we het Hem dan vragen in het gebed. Het gebed om wijsheid, om de leiding van de Heilige Geest en zo het verstaan van het Woord.
Er zijn in onze tijd zoveel vraagstukken. Problemen in het persoonlijke leven, in de gezinnen bij de opvoeding van de kinderen, vraagstukken in de maatschappij en in de pohtiek. Dan zitten we vaak met de vraag: hoe moeten we handelen, wat is verantwoord en wat niet.? Nu heeft de HEERE ons Zijn Woord gegeven als een lamp voor onze voet en een hcht over ons pad. Maar daarmee hebben we niet de antwoorden op al ónze vragen op een briefje. Daarmee hebben we geen kant en klare recepten hoe we in bepaalde situaties moeten handelen. We zullen er biddend werkzaam mee moeten zijn wat in ónze situatie de wil van God is, wat het goede is, hetgeen Hem behaagt en wat volmaakt is, dat wil zeggen: wat aan Gods doel beantwoordt. Het gaat om een vragend leven en om een luisterend leven.
Daarbij is ook het gesprek binnen de gemeente nodig, op de verenigingen en bijbelkringen en catechisaties. Om samen te gaan spoorzoeken en elkaar te behoeden voor dwaalsporen.
We kunnen niet zomaar de Bijbel open slaan om een antwoord te vinden op vragen rond — ik noem maar wat — euthanasie, kernbewapening, omgang met geld en goed, keuze van een pohtieke partij. Maar... als we de dagelijkse omgang kennen met de Bijbel als het boek van God, ja als we de verborgen omgang met God Zelf kennen, dan krijgen we a.h.w. 'feeling' voor Gods wil.
Er was een jonge weduwvrouw die alleen voor de opgave stond om haar kinderen groot te brengen. In allerlei situaties dacht ze: 'wat zou mijn man hiervan gezegd hebben als hij nog geleefd had'. En heel vaak hielp dat haar verder — want ze had haar man zo goed gekend, dat ze intuïtief aanvoelde welke beslissing hij genomen zou hebben.
Zo is nu ook de levenspraktijk van wie wandelen met God. Ze krijgen als het ware 'een soort radarsysteem voor de wil van God' (van Ruler). De goede verstaander heeft dan maar een half woord nodig, hoewel hij of zij naar het hele Woord luistert. In Rom. 12—16 zien we geïllustreerd aan de hand van een aantal voorbeelden wat de praktijk is van het leven als een dankoffer voor de Heere. Het is een heerlijk leven. Wie het kent, zou het een ieder wel gunnen, maar het zelf nooit meer willen missen.
Wie het niet kent, die weet niet wat hij of zij mist. Maar die moet wèl weten, dat hij nog in het nacht-schema leeft, dat zo er geen waarachtige ommekeer komt in de eeuwige nacht zal eindigen. Daarom hoor toch naar de indringende nodiging en de belofte van Psalm 25 : 6:
'Wie heeft lust de HEERE te vrezen, 't allerhoogst en eeuwig goed; God zal Zelf zijn Leidsman wezen, leren hoe hij wand'len moet. 't Goed dat nimmermeer vergaat zal hij ongestoord verwerven; en zijn God geheiligd zaad, zal 't gezegend aardrijk erven.'
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1988
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1988
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's