Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Tot mijn gedachtenis”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Tot mijn gedachtenis”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(7)

Versta wat u leest,

Ooit vroeg Filippus aan de Moorman: „verstaat u wat u leest? " Met deze vraag werd bij deze „vreemdeling in Jeruzalem" de behoefte aan nader onderricht gewekt. Ik wil het tweede stuk van de ware zelfbeproeving, met het oog op de viering van het heilig Avondmaal beginnen met u dezelfde vraag van Filippus voor te leggen. Want van het hardnekkig misverstand, dat bij velen op dit punt heerst, schijnt men maar moeilijk genezen te kunnen (willen? ) worden. In het pastoraat rondom het Avondmaal komt men voortdurend dezelfde vragen tegen.

Sommigen denken nog stees dat dit tweede stuk gemakkelijker is dan het eerste. Van de grondige kennis van zonde en vervloeking naar de volle zekerheid van de vergeving der zonden lijkt hun een al te lichtvaardige overstap. Je kunt toch niet „zomaar" geloven. Het geloof wordt de mens op die manier al te gemakkelijk gemaakt. Hiertegenover staan zij die vinden dat het formulier het hun toch al te moeilijk maakt.

Meermalen kun je horen: Dat eerste stuk, daar heb ik niet zoveel moeite mee. Dat kan ik wel volgen, soms ook nog wel invoelen.

Alsof het zo vanzelfsprekend is dat een mens, hoogmoedig schepsel als hij is, zo maar zich voor God verootmoedigt. Ik belief dit niet te geloven. Maar goed, laat iemand het oprecht menen, en erkennen dat zijn zonden en vervloeking hem als een zware last voor God neerdrukken, dan nog, of liever dan juist, ziet men vaak het geloven van de gewisse belofte Gods als een neergelaten slagboom, die de weg naar het Avondmaal verspert. In de vergeving der zonden geloven enkel om des Middelaars bloed? Ik zou het willen dat het waar was. Maar als ik dat eerst moet weten, en zolang ik dat niet zéker weet, hoef ik er niet over te peinzen om aan te gaan zitten aan de Dis des Verbonds.

Hiermee hangt ook samen de opvatting dat ik wis en zeker moet zijn van het feit dat ook mij vergeving van zonden geschonken is. Velen zullen zich in bovenstaande overweging herkennen, want dezelfde vragen komen in het pastoraat steeds weer op al onze ambtsbroeders af. Waarom is dat een hardnekkig misverstand?

Allereerst om de eenvoudige reden dat de kennis van zonde en vervloeking niet moeilijker, of wilt ge het omdraaien, niet gemaken vergeving der zonden. Omdat het beide keiijker is dan het geloof in de verlossing een zaak van het geloof is. Rechte zondekennis, zo zagen we bij de bespreking van het eerste stuk is een gelóófsactiviteit. Het is de Heilige Geest, die werkzaam is en mij schenkt te geloven wie ik ben. Welnu, het is wederom het geloof, en evenzeer het werk des Geestes, maar dan in Zijn vertroostende werking ter anderer zijde, die mij het geloofsoog voor de genade Gods in Christus opent.

Indien er al sprake zou zijn van een slagboom op de weg naar het heilig Avondmaal, dan zouden dat toch veeleer mijn zonden en vervloeking moeten zijn, die mij weerhouden van het naderen tot de Dis, dan Gods vergevende zondaarsliefde, in Christus

geopenbaard. Gods gewisse belofte heeft juist ten doel datgene, wat u in het naderen veroordeelt, radicaal uit de weg te ruimen.

In de tweede plaats — en het is steeds, ik mag wel zeggen de eeuwen door al gebeurd — vraag ik u: wanneer leest men nu eens wat er staat. Immers niet of gij deze belofte van God, gewis, met een welverzekerd geloof, gelooft. Ook niet dat men van zijn eigen geloof zó verzekerd is, dat niet de minste twijfel in het hart is overgebleven. Wèl dat ge „deze gewisse belofte van God gelooft". Dat is niet alleen maar net iets anders, maar dat is een verschil van de dag en de nacht. Het maakt een groot verschil of ge van uw geloof verzekerd zijt, of dat uw geloof van Gods gewisse belofte verzekerd is.

Wat houdt Gods gewisse belofte in?

Voordat we nu gaan nadenken over het geloof in de gewisse belofte van God, is het raadzaam dat wij eerst op de inhoud van deze belofte letten. Het is de belofte: dat hem al zijn zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn, en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigen toegerekend en geschonken is, ja zo volkomen, alsof hij zelf in eigen persoon, voor al zijn zonden betaald, en alle gerechtigheid volbracht had. Het gebroken brood en de vergoten wijn betuigen de verzoening, de vergeving, de rechtvaardigmaking. Hier klopt het hart van het reformatorisch belijden. We mogen dit de grondbelofte van het Evangelie noemen. We worden gewezen op het onbedriegelijke woord van God. We hebben de kennis van de vergeving der zonden niet anders dan in Gods belofte. Het Evangelie houdt in de vergeving van zonden, de toegerekende en geschonken gerechtigheid van Christus, de vrijspraak des Vaders op grond van Christus' aangebrachte gerechtigheid, alléén om Zijn lijden en sterven. Meen niet dat de grond voor uw geloof in uw geloof zélf ligt, maar weet dat hij buiten u ligt in het heilsfeit van Christus' verzoeningsdood aan het kruis, en in dit heilsfeit absoluut, resoluut en volkomen.

In deze gewisse belofte van God in het Evangelie geopenbaard ligt van Gods zijde de volle rijkdom van verzoening en vrijspraak, van vergeving en vrede, voor eeuwig vast. De vergeving der zonden geschiedt om het sterven van Christus. Op Golgotha is al mijn schuld betaald. God is bevredigd in het offer van Zijn Zoon. Deelachtig word ik die vergeving door de genadige weldaad der toerekening, geschonken door de Vader, toegepast door de Heilige Geest, en als mijn eigen gerechtigheid voor God ervaren door het aannemend geloof, waarmee ik Christus als mijn Zaligmaker mag omhelzen. Zo merken wij op dat de zekerheid des geloofs niet wortelt in het onderwerp, de gelovende zondaar, maar in het voorwerp des geloofs, de algenoegzame Christus, die ons van de Vader geschonken is tot wijsheid, tot rechtvaardigheid, ja tot een volkomen verlossing.

Gelijk een drijvend schip nimmer kan worden vastgelegd aan zichzelf, maar aan het anker dat in het stroombed klemt, zo schuilt de vastigheid des geloofs niet in, maar buiten de mens. Zijn anker is in het heiligdom. Bij het Avondmaal staat deze belofte van God in het middelpunt.

Gods kinderen worden daar versterkt in de weldaad der schuldvergeving en in de uit vrije genade toegerekende gerechtigheid. Wat zou ik aan het Avondmaal moeten zoeken als die vergeving der zonden door mij niet begeerd wordt en dit Evangelie mij nooit iets te zeggen heeft gehad?

Is het mishagen aan mij zelf waarachtig ben ik inderdaad voor Gods aangezicht die doemwaardige zondaar, dan zal de echtheid ervan blijken in het verlangen naar verzoening en vrijspraak.

En de woorden vergeving, verzoening, vrijspraak, toerekening van Christus' gerechtigheid zijn hemelse muziek in onze oren. Ik moet naar het kruis van Golgotha heen, naar het hart des Vaders. Vanuit mijn verloren staat in de staat van een rechtvaardige, ja zo volkomen alsof ik zelf in eigen persoon voor al mijn zonden betaald, en alle gerechtigheid volbracht had. Niets mankeert er, niets ontbreekt er aan de volkomen gerechtigheid en genoegdoening van Christus. Maar nu mankeert er ook niets meer aan mij. Christus betaalt voor al de Zijnen, en daarmee hebben zijzelf betaald en hebben zelf de wet volbracht. Zodra een borg uw schuldeiser heeft voldaan, kijkt die schuldeiser u er niet langer op aan alsof u nog betalen moet. Hij is tevreden met het bedrag dat op tafel is gelegd. Zo liggen de zaken bij God. Hij vraagt niet twee keer betaling.

Het woordje „alsof" wil zeggen: ikzelf heb niets betaald, maar God rekent dat ik het wèl gedaan heb. Deze toerekening van de gerechtigheid van Christus is de grond voor de rechtvaardiging. En deze rechtvaardiging wordt ons nu aangeboden in de gewisse belofte van God. De toezegging die van God komt moest ons genoeg zijn. Het is onmogelijk dat God liegen zou. Gods belofte is gewis, omdat God haar gaf.

Onderzoek des harten

Tot de rechte voorbereiding behoort dus ook dat ieder, wil hij getroost Avondmaal vieren, zijn hart onderzoekt of hij deze gewisse belofte van God gelóóft. In wezen is het onderzoeken van zijn hart bij zichzelf nagaan of er het vertrouwen is op de Heere en Zijn belofte. Het vertrouwen en de overgave aan Gods onbedriegelijk woord is een zaak des harten. Met de mond belijdt men ter zaligheid, maar mate het hart gelooft men ter rechtvaardigheid. (Rom. 10 : 10).

Daarin doet het eerste stuk van de zelfbeproeving volledig mee. De rechte avondmaalganger verschijnt als zondaar. Hij komt niet als een mens, die naast zijn schuld toch wel iets op zijn creditzijde kan aantonen. Ook het geloof waarnaar in dit gedeelte onderzoek wordt gedaan, is niet een creditpost, die wij meebrengen. „De avondmaalganger komt niet met zijn geloof, maar in geloof" (C. van der Wal). Het onderzoek des harten is geen verwijzing naar zijn eigen geloof, om in zijn geloof te geloven. De vraag is of hij de belofte Gods betrouwbaar genoeg acht om daar „Amen" op te zeggen.

Om werken geeft God niets en die heeft Hij ook niet nodig, zegt Luther. Maar dit heeft Hij nodig, dat wij Hem voor waarachtig houden in Zijn beloften. Dit vraagt derhalve een klaar en van iedere andere mening onafhankelijk prediken van Gods beloften. Laten zich de dienaars van het Evangelie dit Evangelie niet schamen, maar met vrijmoedigheid spreken de verborgenheid van Christus. Opdat de Heilige Geest zich van dit gepredikte Woord kan bedienen en Christus in Zijn onuitsprekelijke genade een plaats verovert in het hart. Zodat de Geest het Woord der belofte zo kan indragen, dat Hij daardoor het geloof in die belofte werkt. Terughoudendheid om met vrijmoedigheid te naderen kan en zal er zijn, maar laat de oorzaak daarvan toch niet liggen in de prediking. We hebben de ganse Christus te prediken, de algenoegzame Christus voor een verdoemelijk zondaar.

Verder moeten we de kleingelovige met zachtmoedigheid onderwijzen. Hem zeggen dat als hij steeds bezig is de maat te nemen van zijn geloof, de diepte daarvan, de zekerheid daaromtrent, de omvang, dat hij bezig is zichzelf naar boven, en de onmetelijke rijkdom van Gods genade naar beneden te meten. De Heere vraagt niet naar een gewis geloof, maar naar geloof, hoe zwak en aangevochten ook, in de gewisse belofte.

Christus dient u schuldig hart zo voor Zichzelf in te winnen en in te nemen, dat u geen kant meer uit kunt, en u betuigt: „tot wie zouden wij anders heengaan, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens". Dan zal de Heere ook het zwakke geloof tot een welverzekerd geloven brengen, juist door deel te nemen aan het heilig Avondmaal. Daartoe is het ingesteld, tot onze troost moet u weten.

Het geloof door de Heilige Geest gewerkt, kan niet alleen vaak bestreden en aangevochten zijn, maar dat is het en dat blijft het, ons leven lang. De christen verkeert, de ene tijd meer, de andere tijd minder, maar altijd in de strijd des geloofs, totdat de volkomen overwinning in het geloof behaald is. Het zou geen echt geloof zijn, als het niet aangevochten, beproefd en gelouterd zou worden, telkens weer. Om juist zo zijn echtheid te bewijzen in het omklemmen van de gewisse belofte Gods. God is mijn Steun en Rots. Op Zijne gunst mij toegezeid.

Vertrouw 'k in eeuwigheid. Nooit boven de strijd uit en toch rustig, zeker, omdat de zekerheid des geloofs het geloof eigen is en door het geloven, door de daad des geloofs, in de oefening des geloofs, zich op het Woord des geloofs mag verlaten. Het komen tot het Avondmaal op de manier van „Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp" is een belijdenis van eigen machteloosheid en onwaardigheid. Hier is de belijdenis van eigen ongeloof niet anders dan een zaak van het geloof. Het ware geloof kan zijn schuldig ongeloof belijden en voor God neerleggen.

Het schijngeloof, of het nabijkomend geloof kan wel een taal spreken die er op lijkt. Maar als men niet komt tot het „ik geloof', dan heeft de bede „kom mijn ongelovigheid te hulp" geen zuivere klank. Ook hier moet

men goed onderscheiden. Er staat niet wat men meestal hoort, kom mijn ongeloof te hulp. Het zou tegen Gods eigen Wezen, en tegen Zijn genade strijden om het ongeloof de helpende hand toe te steken. God is niet als wij, die ons ongeloof zo vaak in bescherming nemen. Maar als we te kampen hebben met ongelovigheid, met de voortdurende neiging om van het geloof in de vaste grond van zahgheid af te wijken, welnu, daarin wil God in Christus de aangevochtenen altijd te hulp komen. Geloof dan die gewisse belofte van God. Is Hij het niet waard.? Gods belofte is zeker en gewis voor twijfelende en dikwijls bestreden gelovigen. In ongeloof doet men Hem schande en oneer aan.

Ongeloof is de oorzaak, de schuldige oorzaak dat velen niet kunnen aangaan. Wilt u dit wel toestemmen of zijn we daar nog te vroom en te hoogmoedig voor.? Het klinkt voor onszelf altijd zoveel vromer en aannemelijker voor ons vrome vlees, om te zeggen: „ik heb geen vrijmoedigheid, dan ik heb geen geloof".

Maar het is zaliger om als een gans ellendige het voorwerp van Gods belofte te worden en de ganse Christus als het Voorwerp van ons geloof te omhelzen, of Hem desnoods bij de zoom van Zijn kleed aan te raken.

K.a.Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

„Tot mijn gedachtenis”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's