Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geborgenheid der vromen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geborgenheid der vromen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hierom zal U een ieder heilige aanbidde in vindenstijd; ja, in een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken. Gij zyt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Psalm 32 : 6 en 7

het gebed der vromen

We hebben overdacht hoe David na een lange en bittere tijd van zwijgen kwam tot belijden. Hij kon het tegen de HEERE niet meer uithouden. Het had David aangeklaagd. Het had als een zware last op hem gedrukt. Tenslotte moest hij alles aan de HEERE bekendmaken. Ja, en toen was er ook zomaar de vergeving. De HEERE wilde er niet meer aan denken. Alles was vergeven en vergeten.

En David beseft het goed. Mijn ervaring is niet privé. Wat ik heb meegemaakt is geen uitzondering. Zoals ik tot de HEERE gekomen ben, zo mag een ieder tot de HEERE komen met de nood van z'n schuld en z'n zonde. En niet minder met de nood van z'n zorgen en moeilijkheden.

Als ik dat zo schrijf kan dat vanuit de tekst verwondering wekken. Daar wordt immers gesproken over aanbidden. Aanbidden is danken en loven. We aanbidden de HEERE om de grote en heerlijke dingen die Hij heeft gedaan. We kunnen hier denken aan Zijn wonderhjke vergevende genade. Dat de HEERE geen zonde meer ziet in Jakob en geen overtreding in Israël. Daarom is Hij toch te aanbidden, te loven en te prijzen!

Maar het grondwoord dat we hier vinden betekent slechts een hoogst enkele keer danken. Het is eigenlijk het gangbare woord voor smeken. In de psalmberijming vinden we dat terug. We zingen: Dies zal tot u een ieder van de vromen in vindenstijd met ootmoed smekend komen.

David spoort daartoe als het ware aan. We kunnen vertalen: Laat iedere heihge smekend tot Hem komen. Zoals ik zelf voor Hem ben neergevallen, zo mag iedere vrome dat doen. Het is dwaas om je zonde en n schuld te verbergen voor de HEERE. Het brengt je alleen maar onrust. Het is dwaas ook om je afhankelijkheid te verbergen voor de HEERE. Te doen alsof je het zelf wel redt in de moeilijkheden van het leven. Het is het beste om als een arm en hulpeloos schepsel aan Zijn voeten gevonden te worden. Zelfbediening brengt niets dan onrust en ellende. Je laten bedienen, je laten helpen door Hem dat is verreweg het beste deel. Dat geeft troost, bhjdschap en vrede.

Van hieruit krijgen we ook het rechte zicht op dat „heihge" van onze tekst. We hadden misschien verwacht dat er zou staan: ieder zondaar. Hierom zal een iedere zondaar in vindenstijd in smeken tot U komen. Maar er staat heihge of vrome. In ons taalgebruik heeft dat laatste soms een nare klank. Vroom, dat is al gauw: huichelachtig. We denken al gauw aan mensen die vroom doen, maar ondertussen niet te vertrouwen zijn. In de Bijbel is vroom oprecht. Vromen zijn mensen die oprecht begeren te wandelen in de wegen van God. En als u vraagt: Waarom begeren ze dat en hoe kunnen ze dat, moet het antwoord zijn: Ze hebben in God hun hoogste zahgheid gevonden en ze verwachten nu ook alles van Hem. Het woord is de grondtekst voor vrome is precies hetzelfde woord als dat voor goedertierenheid. De trouwe genade en hefde van Zijn verbond. Dat de HEERE het volhoudt ondanks wie wij zijn in onszelf, ondanks al onze zonden en tekorten. Nu daar leeft de vrome van en daar leeft hij ook in.

Daarom maakt het eigenlijk ook niet zoveel uit dat hier geen zondaar staat, maar vrome of oprechte. Die oprechte is in zich zelf niet anders dan een zondaar en hij bhjft dat ook, maar het geloofsvertrouwen verbindt hem aan de HEERE, verbindt hem aan Zijn genade in de Heere Jezus Christus. En doet daarvan alles verwachten.

David schrijft er nog bij in vindenstijd. Dat is een moeilijke uitdrukking. Ze is voor velerlei uitleg vatbaar. Al in de kanttekeningen van de Statenvertaling worden verschillende mogelijkheden geboden. Vaak wordt er onder verstaan in de tijd waarin God te vinden is. In Jesaja 49 lezen we over de tijd van het welbehagen. En Jesaja 55 zegt dat we de HEERE moeten zoeken terwijl Hij te vinden is. In 2 Korinthe 6 betuigt de apostel Paulus onder aanhaling van Jesaja 49: Nu is het de welaangename tijd. Nu is het de dag der zaligheid. Nu, wil de apostel zeggen, is het vindenstijd. Nu heeft de HEERE Zich tot op het laatste toe geopenbaard in de Heere Jezus Christus. Nu wordt ons Zijn evangelie verkondigd.

In vindenstijd. Moeten we dan niet zeggen dat dat heden is.? Het heden der genade. Het heden waarin God tot u komt met Zijn evangelie. Het zoeken en vinden van de HEERE kan geen uitstel hjden. Straks is de tijd voorbij.

Vandaag komt God in Christus nog tot ons. Hij wil Zich laten vinden. Hij wil het voor u vindenstijd laten zijn. De tijd w^aarin u aan Zijn voeten neerzinkt met de ootmoedige behjdenis van de tolenaar: O, God wees mij de zondaar genadig.

hun geborgenheid

En wat hgt er in dat gaan tot de HEERE dan een geborgenheid. David kan het hartelijk aanbevelen. Bij de HEERE zijn we pas echt veilig.

Bij plotselinge regen kon in het oude Kanaan een lawine van water naar beneden storten. Zo'n watervloed sleepte meedogenloos alles mee. Maar wie schuilt bij de HEERE zal door zo'n overloop van grote wateren niet worden aangeraakt. David ziet er zoveel heerhjkheid in, dat hij zich met een persoonlijke belijdenis en lofzegging tot de HEERE zelf richt. Hij zingt er van: Gij zijt mij een verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt me met vrolijke gezangen van bevrijding. Deze woorden doen denken aan een kind bij moeder op schoot. Het kruipt dicht tegen moeder aan, het nestelt zich op dat veilige en warme plekje. Het denkt niet meer aan de donkere en bange dagen. Aan die grote hond op straat. Aan die nare jongen die plagen wilde. Bij moeder is het veilig.

En dat kind leeft ergens diep van binnen bij ons allen voort. Het is een van de meest fundamentele menselijke gegevens om te verlangen naar geborgenheid. Onveiligheid maakt ons onzeker en bang. Wat kan ons allemaal niet overkomen. We bevinden ons als in een donker bos waar vanuit alle hoe-

ken onverwachts de wolven je bespringen kunnen. Daarom zoeken we veiligheid en bescherming. Safety first, zeggen de Amerikanen, veiligheid gaat voorop.

Mensen zoeken hun zekerheid in van alles. In bezittingen. In het levenspatroon waarin ze zijn opgevoed en dat ze altijd zo hebben voortgezet. Al dat oude en vertrouwde, het lijkt zo veilig, zo vast. En zo is er nog veel meer.

David zingt hier: Gij zijt mij een Verberging. Gij behoedt mij voor benauwdheid. Gij omringt me met vrolijke gezangen van bevrijding. Hij weet zich veilig bij de HEERE. Die is als een vurige muur om hem heen. De vijanden mogen de stad van zijn hart en leven belegeren. Ze zullen haar niet kunnen overweldigen. De HEERE is hem als een rots. De golven mogen hoog opspatten. Hij is veilig. De HEERE helpt. De HEERE bewaart.

Niet, dat er dan nooit moeilijkheden zullen zijn en dat ons levenspad over rozen zal gaan. Integendeel. We zingen in psalm 33: Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot. En soms lijkt het wel alsof de HEERE juist die vromen hebben moet. Asaf had het daar moeilijk mee. De goddelozen konden maar raak leven. Ze konden zelfs spotten met de HEERE en met Zijn dienst. Het leek allemaal niets uit te maken. Hun kracht bleef fris tot hun dood toe. Maar hijzelf had het zo moeihjk. De ganse dag werd hij geplaagd. Elke morgen was er z'n moeite weer. Ook van David weten we dat hij zijn deel heeft gehad van zorg en moeite. Wat heeft Saul hem niet achterna gezeten. Als een opgejaagd hert heeft hij rondgezworven door de woestijn. Er zijn ogenblikken geweest in Davids leven dat het verloren leek. We horen hem klagen: Ik zal nog een dezer dagen omkomen door de hand van Saul en al mijn vijanden. En later heeft hij zelfs voor z'n eigen kind Absalom moeten vluchten.

Het verzoende leven, het leven met God, is geen onbedreigd, geen onaangevochten leven, we moeten zeggen: geen onbeproefd leven. Hier scheen ons 't water te overstromen, daar werden wij bedreigd door vuur. Een ongeneeslijke ziekte overvalt ons. We moeten een man, een vrouw, een kind naar het graf brengen. In ons werk breekt alles ons bij de handen af. En dan die innerhjke tegenheden. Die stemmen die ons altijd maar weer ons heil in Christus betwisten. De vijand die nooit ophoudt ons aan te vechten. In onze tekst wordt het woord benauwdheid gebruikt. Dat is dat je er tussen zit. Dat je samengeperst wordt. En hoe vaak is dat de ervaring niet. Lichamelijk en geestehjk. Nee, zo gladweg verloopt dat leven van het geloof niet. En toch bij alle strijd, bij alle aarzeling, bij alle wankeling is er een rustpunt, hebben wij een zeer vast huis om daar in te wonen. Een schuilplaats waar ons hart steeds toevlucht vindt in smart. Gij zijt mij een Verberging, Gij behoedt mij voor benauwdheid. We mogen tot de HEERE vluchten. Hij verbergt ons in het verborgene van Zijn tent. Bij Hem zijn we veilig. En al kunnen we zelf niet bezien hoe het allemaal zal gaan. We mogen weten dat de HEERE alles in Zijn hand houdt. Geen schepsel kan zich zonder Zijn wil roeren of bewegen.

Wat is dat geweldig. Een kind zoekt bescherming bij vader en moeder. Maar er komt een tijd dat vader en moeder zeggen moeten: Kind nu kan ik je ook niet meer helpen. Nu moet je jezelf redden. Zo'n tijd komt er bij de HEERE nooit. Hij is een eeuwige woning. Zijn goedertierenheid is van eeuwigheid tot in der eeuwigheid over degenen die Hem vrezen.

En als we dan nog eens bedenken hoe dat alles kan en mag. Nee toch, niet om onszelf. Wij hebben gezondigd. En wij zondigen telkens weer. Het geheim van Davids hed schuilt in Christus' kracht. Hij vond geen rust en evenmin ontferming in Zijn verdriet. Toen het donkerste uur van Zijn leven aanbrak verborg Zijn Vader Hem niet, maar verborg zich voor Hem.

In de wonden van Christus vinden wij allerlei vertroosting. In de wonden van

Christus vinden we ook deze vertroosting: Gij zijt mij een Verberging. Gij behoedt mij voor benauwdheid. Gij omringt mij met vrohjke gezangen van bevrijding, 't Verzoende leven, dat is geborgen leven. Een leven met Christus, geborgen in God. De apostel zegt: Er kan verdrukking zijn, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard. Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem die ons heeft liefgehad. Daarom kan ook geen dood of leven, engelen of overheden, of machten tegenwoordige of toekomende dingen ons scheiden van de hefde Gods in de HEERE Jezus Christus. In alle strijd is er de vreze, deze sabbathsvrede: Gij zijt mij een Verberging. Gij behoedt mij voor benauwdheid. Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding.

God is 't verbroken hart, 't verbrijzeld en bedrukt gemoed ten allen tijd nabij en goed in tegenheid en smart. Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot, maar uit die alle redt hem God: Hij is zijn heil alleen.

K.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Geborgenheid der vromen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's