Onder Pontius Pilatus
Met de Goede Vrijdag in zicht heb ik een passende gelegenheid een vraag te beantwoorden die al enige tijd geleden werd gesteld. De kwestie is zeker niet nieuw en er is al veel over gesproken en geschreven, maar belangrijk genoeg om weer eens aan de orde te worden gesteld.
Hoe komt de naam van Pontius Pilatus in de Apostolische Geloofsbelijdenis? Dat is dan de zaak die ons bezig houdt. We zijn dat zo gewend, dat elke zondag die naam wordt genoemd: „Die geleden heeft, onder Pontius Pilatus is gekruisigd, gestorven en begraven" Maar als je erover nadenkt is het nogal wat, dat de gemeente van alle tijden tot het einde der dagen toe haar geloof in de Zaligmaker belijdt en daarbij altijd weer de naam noemt van de heidense procurator, die de Heiland overgaf aan de kruisdood.
Ik ga nu maar voorbij aan het probleem waar de komma moet staan, vóór of na de woorden: „onder Pontius Pilatus". Meestal wordt het zó gezien: „Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd..." Maar dat wekt de indruk alsof Hij alleen onder Pontius Pilatus zou hebben geleden, terwijl onze Catechismus terecht zegt dat Hij de ganse tijd van Zijn leven op aarde geleden heeft. Daarom geef ik persoonlijk de voorkeur aan de lezing: „Die geleden heeft, onder Pontius Pilatus is gekruisigd". Maar daarover kunnen we van mening verschillen.
Waarom deze naam?
Waarom heeft de Oude Kerk reeds de naam van de Romeinse stadhouder opgenomen in het Credo? Omdat hij een rol heeft gespeeld in het lijden van de Heere Jezus Christus? Maar daarin is hij lang niet de enige. In het Evangelie komt de naam van Judas óók vele keren voor, en dikwijls met de toevoeging „die Hem ook verraden heeft". En waarom zou de hogepriester Kajafas die geprofeteerd heeft dat het nuttig was dat één Mens stierf voor het volk, dan niet genoemd zijn? En de Heere Jezus Zelf heeft van Maria, die Hem zalfde, gezegd dat overal waar dit evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, ook tot haar gedachtenis gesproken zal worden van wat zij gedaan heeft. Er zou dus alles voor te zeggen zijn geweest om ook de naam van deze Maria op te nemen in het Apostolicum!
Maar niet één van deze namen wordt in de Geloofsbelijdenis genoemd. Behalve de Naam van de Drieënige God komen in het Credo slechts twee namen van mensen voor: die van Maria, de moeder des Heeren, en die van Pontius Pilatus, de stadhouder-
Een tijdsbepaling
Het eerste dat gezegd kan worden is dat de woorden „onder Pontius Pilatus" bedoeld zijn als een datering, een tijdsbepaling. In die tijd, waarin onze kalender nog onbekend was gebruikte men voor de datering van bepaalde gebeurtenissen de regeringsperiode van een vorst of een ander overheidspersoon. Daar geeft ook de bijbel diverse voorbeelden van. De aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper vindt plaats „in de dagen van Herodes" (Luk. 1 : 5). De geboortegeschiedenis van Christus Zelf bevat de aanduiding „toen Cyrenius over Syrië stadhouder was" (Luk. 2 : 2). En wanneer Johannes de Doper begint met zijn openbaar optreden vermeldt Lukas weer nauwkeurig: En in het vijftiende jaar der regering van de keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder was over Judea, enz". (Luk. 3 : 1—2).
Zo kunnen de woorden „onder Pontius Pilatus" worden opgevat als een verwijzing naar de historiciteit van het lijden en sterven van Christus. Het is toen en toen gebeurd, het kan navraag lijden.
Dat was ook van het hoogste belang met het oog op het Docetisme, de hardnekkige dwaalleer die in de Oude Kerk zo wijd verbreid was. Het Docetisme leerde dat de Middelaar niet een Mens was van vlees en bloed, maar dat Hij slechts een schijnlichaam had aangenomen. De consequentie hiervan was dat ook de verlossing slechts een schijnverlossing zou zijn geweest! Om elke gedachte daaraan uit te sluiten heeft de Kerk beleden dat de verlossing door het bloed van het kruis een historische werkelijkheid was: de Mens Jezus Christus is onder het bestuur van de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus tot de kruisdood veroordeeld. Dat was voor ieder controleerbaar. Met het noemen van de naam van Pilatus wordt de heilsgeschiedenis als het ware gezet in het kader van de wereldgeschiedenis.
De bevoegde rechter
Toch is de tijdsbepaling niet het enige, en zelfs niet het belangrijkste motief. We hebben in het Credo te doen met een geloofsbelijdenis, dus een geloofsuitspraak van de Oude Kerk. De Heidelbergse Catechismus heeft immers ook de vraag naar het aandeel van Pontius Pilatus in het lijden van Christus aan de orde gesteld, en het antwoord op die vraag gaat vèr uit boven een tijdsbepaling.
„Waarom heeft Hij onder de rechter Pontius Pilatus geleden? Opdat Hij, onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld zijnde, ons daarmee van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde" (Zondag 15, vraag 38).
De Catechismus vestigt hiermee de aan-
dacht op de specifieke functie van Pilatus als rechter. De stadhouder had een bevoegdheid die door Christus Zelf werd erkend. Wanneer Pilatus aan Christus vraagt: Weet Gij niet dat ik macht heb U te kruisigen en macht om U los te laten? " dan antwoord H: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het U niet van boven gegeven ware". Het heilshandelen van God bedient zich van de bevoegdheid van de stadhouder, die herhaaldelijk betuigen moest geen schuld in Jezus te vinden, maar Hem uiteindelijk toch tot de kruisdood veroordeelde. Als wettige rechter velt Pilatus het vonnis over de Zoon des mensen. De Catechismus erkent volledig de willekeur in deze rechtspraak — - onschuldig veroordeeld — en maakt toch het vonnis niet los van de bevoegdheid van de stadhouder. Zoals telkens in de lijdensgeschiedenis wordt het menselijk handelen door het Goddelijk handelen doorkruist. En de Catechismus ziet terecht de ondoorgrondelijke samenhang tussen het doodvonnis over Christus en de vrijspraak van de zondaar in het gericht van God. Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Cor. 5 : 21). •
Voor een goed verstaan laat ik even prof. dr. A. A. van Ruler aan het woord, die schreef: \
„hij (Pilatus) vertegenwoordigt de romeinse staat. Deze was stevig opgebouwd in een voortreffelijke rechtsorde. Er vindt dan ook een uitvoerig onderzoek plaats. In volle openbaarheid. Jezus wordt niet heimelijk vermoord. Hij komt ook niet toevallig om in een straattumult. Zijn dood is het resultaat van een rechtmatige rechtsgang. Er zit iets openbaars en officiééls in. Zijn dood heeft wereldlijke rechtskracht. Pontius Pilatus stelt als rechter de onschuld van Jezus vast. Dat staat als een paal boven water. Hij zegt het met zoveel woorden: ik vind in deze Mens geen schuld! Toch wordt Jezus tot de dood veroordeeld. De christenheid heeft in deze grievend onrechtvaardige gang van zaken altijd iets van het mysterie van het heil gespeurd. Jezus heeft onschuldig geleden, Hij is onschuldig gestorven — daarin ligt de hoge realiteit van de verlossing: dat Hij voor anderen, dat Hij voor ons geleden heeft en gestorven is, dragende onze schuld".
(A.. A. van Ruler, Ik geloof, pag. 86—87)
De goede belijdenis
Nu we toch even naar Van Ruler hebben geluisterd willen we nog een opmerking van hem ter harte nemen. Hij besluit als volgt:
„Tenslotte: waarom stelde de vroege christenheid zo'n prijs op deze clausule in de belijdenis? Omdat de christenen van de eerste eeuwen zelf telkens voor de overheid kwamen te staan en daar het geloof hadden te belijden! De staat moest gekerstend worden. De keizer moest onderworpen worden aan de Kurios Jezus. Tegenwoordig willen de christenen dat niet meer. En onze bloedeloze staat in het westen is er ook niet meer in geïnteresseerd. Het hele christendom is een zouteloos zaakje geworden.
Maar vroeg of laat wordt dat zonder enige twijfel weer anders. Dan worden wij weer geroepen, de goede belijdenis niet op Palmzondag in de kerk alleen, maar ook voor Pontius Pilatus af te leggen — en dat met gevaar voor eigen leven".
Dat zijn woorden die we vandaag zeker ter harte mogen nemen. Niet voor niets heeft Paulus aan Timotheüs geschreven: Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, dat gij dit gebod houdt, onbevlekt en onberispelijk, tot op de verschijning van onze Heere Jezus Christus" (1 Tim. 6 : 13-14).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1989
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1989
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's