Gebed om Pinksteren
En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid. Johannes 14 : 16
Zijn gebed
Bij advent denken we onmiddellijk aan Kerstfeest. Niet aan Pinksteren. Dat komt door de gang van het kerkelijk jaar zoals ' wij die kennen. Vier adventszondagen bereiden ons voor op de viering van het Kerstfeest, het hoge feest van Gods lage komst. Vreemd eigenlijk dat we zo'n adventszondag, zo'n voorbereiding voor Pinksteren niet kennen. Misschien heeft het er wel mee te maken dat eigenlijk alles van Advent, van Kerst, van de lijdensweken en Pasen één grote voorbereiding is voor Pinksteren.
Pinksteren, dat is immers: God komt nog een keer. God wil nu in de Heilige Geest woning maken, in de gemeente en in onze harten. Pinksteren, dat is dat het oude woord van de profeet Joël wordt vervuld: Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen. Zo heeft Petrus zelf al dat wonderlijke van de Pinksterdag duidelijk verklaard.
Met Pinksteren loopt het niet af, gaat het licht dat zo heerlijk ging stralen met Kerstfeest niet als een nachtkaarsje uit. Met Pinksteren wordt het hoogtepunt bereikt. Het hoogtepunt van Gods grote heil voor zondaren. Zondag mogen we dat vieren en we willen ons daar dan toch ook op voorbereiden. Daarbij denken we na over het diepste geheim van Zijn komst. Dan moet het volle hcht vallen op de Heere Jezus Christus. Op Zijn werk, op Zijn gebed. Zo staat het heel duidelijk m de tekst te lezen: En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven.
Met dat , , En Ik" vestigt de Heere Jezus de aandacht voluit op zichzelf. Deze woorden spreekt de Heere Jezus uit in de opperzaal waar Hij met Zijn discipelen het Paasfeest heeft gevierd. Hij heeft ook laten zienhoe dat Pascha vervuld werd in het Heilig Avondmaal. Het brood was Zijn vlees dat gebroken zou worden, de wijn Zijn bloed dat vloeien moest tot een volkomen verzoening van alle zonden. Het nieuwe verbond, waarvan de profeet Jeremia al gesproken had, zou vast zijn in Zijn bloed. Na dat Avondmaal laat de Heere Jezus nog meer zien van wat er gebeuren gaat. Vooral spreekt Hij over Zijn heengaan naar de Vader. Hij zal niet langer bij hen zijn zoals Hij altijd bij hen geweest is. Ze zullen Hem niet meer zien zoals nu. Hem niet meer van alles kunnen vragen, zo rechtstreeks en onmiddellijk als nu.
En toch zal dat geen echt gemis voor ze zijn, want zo horen we de Heere Jezus zeggen: Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven. Die Trooster, die in de plaats van de lichamelijk tegenwoordige Christus komt zal niet zo maar komen, niet op eigen initiatief. Nee, Hij zal komen op het gebed van Christus. Dat is het diepste fundament van het komen Gods in de Heilige Geest. De biddende Christus. Hij staat voorop. Hij gaat aan alles vooraf met Zijn gevouwen handen. In Lukas 24 lezen we over de zegenende handen van Christus. Hier gaat het over Zijn gevouwen handen. Als we naar Pinksteren heenleven worden we daar allereerst op gericht.
Ons gebed
Dat kon wel eens nodig zijn. We zitten wel eens om de Geest verlegen. U ook.? Dat is niet vanzelfsprekend. Van huis uit hebben we aan onze eigen geest en de geest uit de afgrond: genoeg. Daar laten we ons helemaal door leiden. En dat leidt nergens toe, of beter gezegd dat leidt naar de ondergang. Ergens anders kan en wil die geest ons niet brengen. Hoe fraai hij zichzelf soms voor doet. Wie dat een beetje leerde begrijpen kan zo om de Geest verlegen zitten. Het is allemaal zo kil van binnen. Het laat je allemaal zo koud. Je bent er zo ongevoelig onder. Brandde er nu maar eens wat van binnen. Was er nu maar eens iets van de gloed van Pinksteren. En wat moet je dan.? Bidden, zeggen we tegen elkaar.
En dat is waar. De Heere Jezus heeft Zelf gezegd: Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal worden opengedaan. En daarbij blijkt het vooral te gaan om de Heihge Geest. Want een paar verzen verder lezen we in Lukas 11: Indien dan gij die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan hen die Hem bidden.
En we weten hoe de discipelen ook gebeden hebben na de Hemelvaart van de Heere Jezus. Ze zijn teruggegaan naar Jeruzalem. Daar hebben ze de Heere groot gemaakt en gedankt voor Zijn heerlijke beloften, maar ze hebben ook gebeden. In Handelingen 1 lezen we van hen: Deze waren allen eendrachtig, volhardende in het bidden en smeken. Ons gebed is niet verkeerd, het is zelfs nodig, het gaat niet zonder ons gebed, zonder ons vurig pleiten op de beloften van God, dat die uitgestorte Pinkstergeest ook zal doorwerken in ons leven. Dat mag ons niet onverschilhg laten. Daar mag het ons om te doen zijn.
Als we maar goed beseffen dat ons gebed nooit de grond kan zijn. Wie zijn wij immers! We hebben al gezien mensen die maar al te vol zijn van hun eigen geest, en van de geest dezer eeuw. Mensen, die van huis uit Gods goede Geest tegenstaan. Ja, Hem niet minder dan het volk Israël smarten aandoen. Hem bedroeven door onze zonde en onze ongerechtigheid. Door onze innerhjke weerstand en vijandschap. Als wij onze handen uitstrekken naar de hoge zijn dat altijd vuile handen. Hoe we ook geprobeerd hebben onze handen in onschuld te wassen het lukte maar nooit. Alrijd weer is er het tekort en de schuld, is er de smet van de zonde op ons leven.
En nu horen wij Christus zeggen: Ik zal de Vader bidden. Dan is alles anders. Als Hij bidt is alles goed, is alles volmaakt. Want Hij is Zelf volmaakt. En wat meer is: Hij heeft het werk der verzoening volbracht. Hij heeft het offer van Zijn leven gegeven tot een volkomen verzoening van al onze zonden. Jezus is in de hemel niet alleen als zegenende Hogepriester, maar ook als biddende Hogepriester. En dat is eigenlijk het zelfde, want als Hij bidt dan is daar de zegen voor verloren mensenkinderen. Dan is daar de zegen van de Heihge Geest. Jezus
bidt en Hij heft reine handen naar Zijn Vader op. Uit die handen komt ons Pinksteren toe. Nu alles volbracht is, nu de schuld is betaald en de zonde verzoend, nu kan de Geest rusten op zondige mensen. Nu is voor de Geest de weg gebaand om te wonen in zondaarsharten, in uw hart, in mijn hart.
Waar moeten we zijn voor Pinksteren? Nee, we moeten niet blijven staan bij onze vurige en innige gebeden, bij onze vrome wensen. We hoeven daar niet te blijven staan. Gelukkig maar niet, want zo vurig en zo innig is het allemaal niet, zo vroom als het lijkt is het helemaal niet. Er zijn zoveel bijklanken. Er mengt zich zoveel onzuivers in onze gebeden. In Zijn gebeden niet. Met ons Pinksterverlangen mogen we schuilen bij Hem, bij Jezus.
Als je bij de klaagmuur staat in Jeruzalem kun je zien hoe orthodoxe joden briefjes tussen de stenen daarvan stoppen. Het zijn briefjes met gebeden. Zo mogen wij het nu ook doen met onze gebeden. Ze bij Christus neerleggen. Zo mogen we ook vertrouwen. Hij zal ons niet beschaamd doen uitkomen. Christus mag immers zeker zijn van de verhoring. Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven. Er staat niet: misschien zal Hij u. Nee, Hij zal u een andere Trooster geven. Christus is zeker van de verhoring. En als een arme zondaar schuilt bij Christus mag hij dat ook zijn. Nog enkele verzen terug horen wij de Heere Jezus zeggen: Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.
Onze bekering
Doet het onze er dan helemaal niet meer toe? Nee, eigenlijk niet. Zeker niet als wij menen een positieve bijdrage te kunnen leveren aan Pinksteren. Zeker niet als wij menen met onze gebeden Pinksteren wel te kunnen maken. De biddende Hogepriester is de verborgen Bron van Pinksteren. Zijn biddende handen, Zijn doorboorde handen. Uit die handen stroomt ons de zegen van Pinksteren toe.
Voor ons arme zondaren blijft er slechts over om daarin te schuilen. Maar er is meer. Er is voor ons niet alleen de weg van het gebed, er is ook de weg van het gebod. We lezen in het voorafgaande vers: Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden. En dan volgt: En Ik zal de Vader bidden. En Hij zal u een andere Trooster geven.
In de adventstijd wordt nog wel eens gepreekt over Johannes de Doper. De heraut, de wegbereider, die aan de komst van de Heere Jezus voorafging. Johannes was een boeteprediker. Hij riep krachtig en indringend op tot bekering. Het volk moest belijden dat ze er tot nu toe weinig van terecht gebracht hadden. Het moest nu voortaan werkelijk ernstig rekening gaan houden met Gods geboden.
Naar Pinksteren toeleven dat is het biddend verwachten van de biddende Hogepriester, maar dat is niet minder je stellen in de weg van Zijn geboden.
Mensen vragen zich soms af waarom het zo vast zit in hun leven. Ze zouden zo graag eens een doorbraak beleven. Ze zouden zo graag echt eens vol willen zijn van de vreugde om Gods heil. U hebt misschien zulke tijden gekend in uw leven. Tijden, waarin uw geloof uitbloesemde als de vruchtbomen in het voorjaar. De liefde tot uw Heiland en Zaligmaker verwarmde uw hart. Maar die dagen zijn lang vervlogen. Het is allemaal zo anders. Uw kerkgang, uw gebed, zo plichtmatig. En wat zit het vast, er is geen beweging in te krijgen.
Moeten we onszelf dan ook niet eens afvragen hoe het staat met dat „Mijn geboden bewaren". Zijn er haast ongemerkt dingen in ons leven gekomen die daar niet mee stroken? Dingen, waarvan we wel weten dat ze eigenlijk verkeerd zijn, maar waar we toch niet vanaf willen? En willen we zo onder de biddende handen van de Heere Jezus Christus neerknielen en vragen om Zijn Geest? Hoor wat Hij zegt: Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden.
We verlangen ook wel eens naar een opwekking in de kerk, in de gemeente. En wie zou dat niet willen. In deze verwarde wereld. Dat de gemeente weer echt eens helder het licht uitstraalt van het evangelie. Dat ze met het élan van de geestelijke vreugde in de wereld staat. Dat haar opofferende liefde weer beslag legt op veler harten. Maar ook dan geldt: Zo bewaart
Mijn geboden. Wat is er allemaal niet in de gemeente waardoor het blokkeert. Barricades van wereldgelijkvormigheid, die we langzamerhand hebben opgetrokken. Zelfgenoegzaamheid waarmee we ons vermeien in eigen groep. En zoveel vrome zonden meer.
Voor Pinksteren geldt niet minder dan voor Kerstfeest de oproep tot inkeer, tot bekering. Tot ommekeer naar de weg van Christus' geboden.
En als het over die geboden gaat gaat het direkt over de liefde. Er is niets wat de doorwerking van de Heilige Geest in ons leven meer tegenhoudt dan liefdeloosheid. Dan hoogmoed waarin we ons zelf een paar streepjes hoger achten dan de ander. En dat hoger gaat dan vooral over de godsdienst. Wie zich in vroomheid verheft boven een ander bedroeft de Pinkstergeest ernstig. We houden de doorbraak van de Heilige Geest tegen.
Maar voor wie kan het dan nog Pinksteren worden? Niet voor hem of haar, die meent dat zijn gebeden hem er recht op geven. Ook niet voor hem of haar die meent dat zijn bewaren van de geboden het waardig hebben gemaakt. Wel voor een mens die alles tekort komt en zich met al z'n zonden en ellenden wendt tot onze Heere Jezus Christus. Wie Hem verwacht komt niet beschaamd uit.
Verwerp mij van Uw aangezicht toch niet, ai, laat van mij Uw Heil'ge Geest niet scheiden! Die kan alleen op 't rechte spoor mij leiden. Bestier mijn gang, daar Gij mijn zwakheid ziet; geef mijn gemoed; , dat nu angstvallig vreest, de blijdschap weer. doe op Uw heil mij hopen. Laat mij. gesterkt door ene eed'Ie geest, volvaardig 't pad van Uw geboden lopen.
K.
W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1989
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1989
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's