Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sterken en zwakken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sterken en zwakken

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(n.a.v. 1 Corinthe 8 : 7—13)

Spijs brengt niet bij God

Afgoden zijn nullen en nietsen. Ze bestaan niet al beelden velen zich in van wel. Die geloofskennis is ons geschonken, geeft de apostel de „sterken" in de gemeente toe. Maar er zijn ook anderen in de gemeente.

, , Doch in allen is de kennis niet; maar sommigen, met een geweten des afgods tot nog toe, eten als iets dat de afgoden geofferd is; en hun geweten, zwak zijnde, wordt bevlekt".

Paulus wil zeggen: de gemeente Gods in haar geheel is bijgebracht dat afgoden niets vermogen, dat slechts Eén God is. Maar lang niet bij iedereen is dit geloofsinzicht al zover doorgedrongen dat het nu ook echt voor hen leeft dat het afgodenoffer daarom ook helemaal niets is. Voor hun besef is er toch wel wat aan de hand met het vlees dat aan een afgod geofferd is. Het is toch niet helemaal meer zoals het was. Sommigen, in hun geweten nog niet helemaal los van de afgod, eten dit vlees toch als afgodenoffer en hun geweten dat nog zwak is, wordt erdoor belast. Dat heidendom, dat heidense denken, is zo diep in hun existentie gekerfd, dat zijn ze zomaar niet kwijt ook al zijn ze tot het geloofsinzicht gebracht dat er maar één God en één Heere is.

Hun geweten is nog zwak. Het „geweten" is wel gekarakteriseerd als het registratiecentrum in de mens, een maatstaf, een beoorde-

lingsvermogen. „Het is een soort zeef, waar het verkeerde niet doorheenvalt. Wie kwaad gedaan heeft en daarna zijn geweten raadpleegt, vindt er zijn slechte gedachten, motieven, woorden en daden allemaal geregistreerd" (F. J. Pop, commentaar op 1 Corinthe blz. 169). Een zwak geweten wil dus zoveel zeggen als: al is het gevormd, beter her-vormd geworden door de geloofskennis van Christus, het is toch nog niet geheel in staat te oordelen en beoordelen vanuit deze kennis. En als ze daarom spijs eten afkomstig van gebrachte offers, dan brengt hen dat voor hun gevoel toch weer in de sfeer van de afgoden. De openingen van hun geweten zijn niet van dien aard dat dit erdoor heen valt. De zwakheid van het geweten hangt samen met de zwakheid van hun geloof. „Hun geloof is nog niet sterk genoeg om het hele heidendom weg te geloven als een niets.... Het geweten registreert het eten van vlees als zonde, als afval van Christus" (F. J. Pop, a.w. blz. 170).

Bij de „zwakken" leeft, aldus Calvijn in elk geval het besef dat we beter maar geen vingen kunnen verroeren als het onzeker is of het God mishaagt wat we doen. Het is kenmerkend voor de vreze Gods dat we in alle dingen op Gods wil letten. Al hebben de „sterken" in zoverre helemaal gelijk dat het niet uitmaakt of je al dan niet offervlees eet. Ze misbruiken echter hun christelijke vrijheid om wèl te eten dat het net is of de verhouding tot God ermee staat of valt. En dat gaat toch veel te ver. Want... , , De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek". Of, om een andere vertaling hier te citeren: Nu zal wat wij eten, ons niet bij God brengen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wèl, wij zijn er niet meer om. Deze wat duistere regel wil zoveel zeggen als: De „sterken" in het geloof moeten niet denken dat het eten van offervlees waaruit het sterke geloof blijkt door God extra zal worden gehonoreerd door hen bv. meer van Zijn gunst te laten blijken. En de „zwakken" hoeven niet te vrezen omdat ze geen offervlees nuttigen als gevolg van hun nog zwakke geloof dat ze daarom bij God minder in de gunst zouden staan. Immers, de spijs maakt ons bij God niet aangenaam. Het Koninkrijk Gods dat geestelijk van aard is, aldus Calvijn, is niet gelegen in deze uitwendige onderhoudingen. De middelmatige dingen gelden daarom niet voor God!

Dat mochten wij soms onder ons ook weieens meer in de gaten houden. Wat een oordelen en veroordelen soms juist vanwege de door Calvijn „middelmatige" dingen genoemd. Criterium voor de Schrift is hier dat zaken van „spijs en drank" niet bepalend zijn voor het ingaan in en deelhebben aan het Koninkrijk Gods. Niet het volgen van een bepaalde gedragscode, het vasthouden aan soms tijdbetrokken menselijke regels en geboden, niet een soms louter uitwendige levensstijl brengt ons bij God en maakt ons aangenaam tot God. Het Koninkrijk Gods is immers een geestelijke realiteit. Wedergeboorte zet ons er in. Vleselijkheid houdt ons er buiten.

Zwakke en sterke broeders

De sterke broeders in de gemeente lopen gevaar door hun al te ver doorgevoerde konsekwente levenswandel om de zwakke broeders ernstig te hinderen in hun geloofsleven. Vandaar het vermaan: , , Maar ziet toe, dat deze Uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen die zwak zijn". Wat een leerzaam en tevens heilzaam vermaan van de grote heidenapostel. Voor hem betekende de hele stijl van leven van het heidendom helemaal niets. Zo diep was hij dankzij Gods genade verankerd geraakt in het Evangelie van de vrije genade Gods in Christus. Hij wist zich geheel en al vrijgemaakt van welke bindingen dan ook. Hij mag staan in de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods. En toch, wat een aandacht, wat een zorg juist voor de zwakken in het geloof. Hij stond niet ver boven hen, keek vervolgens niet diep op hen neer. Maar vraagt pastorale aandacht en zorg voor hen. Ze plegen meestal versmaad te worden, aldus Calvijn, maar God wil en gebiedt dat men juist op hen acht zal hebben. Al hebben we dan veel van de Heere mogen leren in ons leven, al zijn we dankzij hemels onderwijs verder dan anderen gevorderd op de weg des levens, dat geeft ons nimmer een vrijbrief om hooghartig met de pasgeborenen en de kleinen in het geloof om te gaan. Bovendien, al zijn de „zwakken" minder ver dan de „sterken", ze zijn nochtans door Gods ontferming wel uit de dood tot het leven geroepen. Ze delen daarom net als de „sterken" in het volle heil. Ze durven het alleen nog niet in de volle breedte en diepte van hun leven waar te laten zijn. Ze hebben daarin nog voortgaand onderwijs nodig. Voor hun besef kunnen ze nog niet alle dingen doen. Hun vrijheid wordt nog enigszins beknot door hun vroegere leven. En daar hoort het eten van offervlees ook bij. „Voor hen zou dineren in een heidense tempel een verraad aan het evangelie zijn. Zij vinden: als je christen bent, dien je je te onthouden van alles wat met de afgoden verband houdt" (F. J. Pop, a.w. blz. 171).

Wie nu als „sterke" in het geloof de „zwakke" hindert door zijn gedrag, loopt het gevaar de „zwakke" te verleiden tot iets wat met zijn geweten niet overeenkomt en waardoor zijn geloofsleven in de war raakt. Dat kan nimmer Gods bedoeling zijn, dat de vrijheid van de een en de ander in de gemeente Gods tot een aanstoot wordt. „ Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, zal het geweten deszelven, die zwak is, niet gestijfd worden, om te eten de dingen, die aan de afgoden geofferd zijn? En zal de broeder, die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is? "

Stel, de „zwakke" ziet u aanzitten in een afgodstempel. U, als „sterke" kunt dat zonder gewetensnood doen. Want die tempel is voor u immers net als een restaurant (F. J. Pop). Afgoden bestaan niet. De „zwakke" vindt uw gedrag indrukwekkend. Hij zou dat ook wel willen. En u, als sterke" in het geloof, bent er op uit de „zwakke" te winnen voor de volle vrijheid van de kinderen Gods. En dat is op zich genomen een goede zaak. Maar wat is in werkelijkheid het resultaat, bedoelt de apostel? De „zwakke" volgt u na door ook te eten in de afgodstempel. Maar hij geraakt niet tot de vrijheid waarin u als „sterke" delen mag. Want terwijl hij aanzit, overvalt hem zijn nog zwakke geweten met zielsbenauwende vragen van ontrouw aan de Heere, met aanklachten dat hij gemene zaak heeft gemaakt met de dienst aan de afgoden.

Wat gebeurt er? De zwakke gaat verloren door uw kennis, een broeder, om wiens wil Christus gestorven is. Dat is uiteraard bedoeld als een voorbeeld, een theoretisch geval. Maar de apostel wil wel aangeven hoe riskant het gedrag van de „sterken" kan zijn juist voor de „zwakken" in de gemeente. De geloofsband aan Christus van de „zwakke" wordt door het gedrag van de „sterken" ondermijnd, onder zware druk gezet. Terwijl Christus toch ook voor hem, de zwakke broeder (zuster) gestorven is. Welk een verheven voorbeeld is Christus hierin voor Zijn gemeente. Hij stierf niet voor „sterke broeders". Terwille van de „zwakke broeders" ging Hij de dood in. Hij offerde liever Zijn eigen leven dan dat Hij de zwakke verloren zou laten gaan. Hoe liefdeloos is het gedrag van de „sterke". Maar hoe vol liefde is de daad van Christus. Zó dienen we onder elkaar en met elkaar om te gaan. Dit woord leert ons, aldus Calvijn, hoe hoog wij der broederen zaligheid behoren te achten. Niet van een deel der gemeente slechts of van enkele uitgelezenen. Maar van ieder, daar het bloed van Christus voor een ieder vergoten is. Als we vanuit deze Reformatorische, meer nog: bijbelse geest eens meer met elkaar zouden omgaan, het zou er op veel plaatsen, in veel gemeenten heel wat geestelijker aan toe gaan. Acht geven op eikaars zaligheid. Van jongeren en van ouderen.

Zondigen tegen Christus

De konsekwentie van het al te zeer verheffen op de christelijke vrijheid ten overstaan van de „zwakken" is: , , Doch gij, alzo tegen de broeders zondigende en hun zwak geweten kwetsende, zondigt tegen Christus". Zondigen tegen de broeders staat gelijk aan zondigen tegen Christus. Als de hoge en dure prijs van Christus' bloed ook voor de „zwakken" is gebracht, waar halen we dan de euvele moed vandaan juist hen te ergeren en van Christus af te voeren. Dan misleiden we niet alleen de „zwakke" medebroeder, maar we zondigen tegen Christus. Paulus trekt als apostel voor de gemeente deze conclusie: , , Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere".

Als de christelijke vrijheid wordt tot zonde tegen de broeders en daarom ook tot zonde tegen Christus dan dient de liefde de overhand en de overwinning te behalen. Ook al doet het Paulus helemaal niets om offervlees te eten daar hij geheel in de christelijke vrijheid staat, hij maakt er liever geen gebruik van als daardoor zijn broeder wordt geërgerd. Conclusie: de situatie bepaalt of we in voorkomende gevallen van onze christelijke vrijheid gebruik kunnen maken. Dat kan, zo leert ons hier de Schrift, alleen als we daardoor geen geestelijke schade toebrengen aan onze naaste en zo het behoud van de ander in de gemeente in de weg staan. Ik sluit af met de verzuchting die Calvijn dan slaakt in de toepassing van de uitleg van dit Schriftwoord: „Och, of dit wel overwogen, die alles zó tot hun voordeel wenden, dat zij zelfs geen haarbreed van hun recht willen wijken om der broederen wil... Hoe hoog staat de apostel boven ons!

C.a.d.IJ.

J.M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Sterken en zwakken

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's