Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godsbeelden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godsbeelden

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kinderen

Ik zie hem nog zitten: een beetje voorovergebogen en op zijn manier heel aandachtig luisterend. Hij was van de tien, elf jongens en meisjes, die elke donderdagavond, de schaars verlichte consistorie bij de Oude Kerk van Ede binnen stommelden. Ze kwamen uit een gezinsvervangend tehuis in de wijkgemeente. En elke donderdagavond in de winter waren ze present. Samen zingen en klappen, kijken naar de platen en luisteren naar de verhalen uit de Bijbel. En vooral, vertellen van hun vader, hun moeder, hun zus, van wat ze gemaakt hadden op de werkplaats, of de zangavond waar ze geweest waren enz. enz.

En hij zat er ook altijd. Heel ernstig keek hij. En als iedereen dan zo'n beetje uitgepraat was, kwam hij steevast een beetje stotterend met zijn vraag naar voren: Maar dominee zit God dan op een hoge toren, en kijkt Hij dan naar ons allemaal?

Ik vroeg dan wel eens of hijzelf wel op een hoge toren was geweest. En natuurlijk waren er dan direkt heel enthousiast reakties van de anderen, die daarover mee konden praten. En zo probeerde je duidelijk te maken, dat God wel alles ziet, maar dat het toch anders is dan een hoge toren. Maar als de volgende keer het verhaal weer uit was en de stemmen even stil vielen, was hij er weer met zijn hoge toren.

Hij had zo zijn beeld van God. En zo kunnen we od allerlei voorstellingen van de HEERE stuiten. Niet alleen bij verstandelijk-gehandicapten, maar net zo goed bij „gewone" kinderen.

Juist die Godsbeelden bij kinderen zijn de laatste tijd volop onderwerp van bezinning en gesprek. Over geloofsopvoeding verschijnt publikatie na publikatie. Wat blijken er een wonderlijke voorstellingen van God te zijn bij kinderen. Heel bekend is de oude man met de lange witte baard in de hemel. Over een meisje van 11 jaar las ik ergens: Ik dacht altijd dat God bij het kerkhof zat in een klein huisje... En als je je hoofd of zo stootte, dat Hij dat dan wilde omdat jij had gevloekt, het was je straf. Of als je 's avonds niet bad, dat je dan de volgende dag ziek werd. En als het onweerde, dat Hij dan heel erg boos was.

En wat kunnen kinderen vanuit zo'n Godsbeeld soms ook eindeloos doorvragen. Ouders van jonge kinderen weten er alles van. Na een stuk of tien waaroms, halen we een beetje geprikkeld onze schouders op, en zeggen: Hou nou maar eens op met je gevraag, je denkt toch niet dat ik alles weet en je kunt toch nog niet alles begrijpen.

Geloofsoverdracht

Zulke Godsvoorstellingen, die bij kinderen al heel vroeg wortel hebben geschoten, hebben vaak een lang en taai bestaan. Tot in de volwassenheid toe blijven ze op de achtergrond het geloofsleven bepalen. Want ze zijn bepaald niet onschuldig. Ze beïnvloeden ons leven met God. Hebben ouders of anderen, kinderen steeds het Godsbeeld van een grote boeman voorgehouden, bijvoorbeeld omdat dat goed bruikbaar was als de stok achter de deur van de opvoeding, dan kan een onbijbelse vrees nog lang de verhouding met God bepalen. Maar ook de voorstelling van de goede, lieve suikeroom, die alles wel goed maakt heeft blijvende schade aangericht.

Het is dan ook geen wonder, dat van verschillende kanten wordt aangedrongen op een verantwoorde bijbelse manier van spreken over God met kinderen. Natuurlijk zal dat altijd mogen en moeten naar de wijze der kinderen. Paulus zegt zelf ook: Toen ik een kind was sprak ik als een kind. En dan geldt zonder meer de eis van stuk aanschouwelijkheid en konkreetheid. Maar kinderlijkheid hoeft nog geen kinderachtigheid te zijn. En kinderlijkheid mag ook nooit betekenen, dat we tot onverantwoorde, onbijbelse beelden van God de toevlucht nemen, om het voor een kind maar zo begrijpelijk mogelijk te maken. Indien ergens dan gelden hier soberheid en fijnzinnigheid.

In de huidige bezinning op deze zaken is echter niet alleen de vraag aan de orde hoe we Godsbeelden overdragen aan het volgende geslacht, het gaat niet in het minst ook om welke Godsbeelden. Er is een grote onvrede te konstateren met de traditionele Godsbeelden. In allerlei publikaties worden daar de grootste bezwaren tegen aangetekend. Op de manier van vroeger zou het echt niet langer meer kunnen. We worden dringend opgeroepen tot een nieuw spreken en denken over God. En dat is werkelijk niet alleen een zaak van theologen. De theologie is zeker in Nederland niet een élite-zaakje van enkele hooggeleerden, dat aan het volk vrijwel voorbijgaat. Allerlei populaire boekjes op dit terrein vinden gretig aftrek. Krant, radio en t.v. dragen het hunne bij aan de verspreiding van het modern theologisch gedachtengoed.

Daarom lijkt het me goed om ook in ons blad er een paar artikelen aan te besteden, en eens te kijken welke Godsbeelden vandaag aan de dag worden gepropageerd.

Het tweede gebod

Ik kan me echter voorstellen, dat onder het lezen iemand al heeft zitten denken: lles goed en wel, maar zitten we met heel deze zaak niet op 'n verkeerd spoor? Er is toch ook het gebod van God? En dat heeft toch ook iets te zeggen over beelden van God? Inderdaad, laten we daar eerst eens naar luisteren. De HEERE zegt in het tweede gebod: ij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in de hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. En verder lezend merken we, dat dat vooral gericht staat op het buigen voor en dienen van zulke beelden. Het hebreeuwse woord voor gesneden veronderstelt allereerst houtsnijwerk. Toch kan het ook gebruikt worden voor het houwen van steen en gieten van ijzer, vgl. Ex. 34 : 17, Lev. 19:4, Jes. 40 : 19 en 44 : 10. Deze ruime betekenis van gesneden kan in verband worden gebracht met het feit, dat houten beelden nogal eens overtrokken waren met een laag plaatijzer. Zo kon ook het gouden kalf verbrand worden, Ex. 32 : 10. Het is bovendien goed om dit gebod ook te zien tegen de achtergrond van toen. De godenbeelden uit die tijd doen vaak heel bizar aan. Het gaat niet zozeer om een afbeelding, maar om een aanduiding van het kenmerkende, het karakteristieke van de godheid. Bij de god van de vruchtbaarheid valt dan ook de nadruk op de dingen, die daarop wijzen. Men dacht de godheid aanwezig in zo'n beeld. Hij had daarin de gelegenheid om in de wereld te verkeren en zich te openbaren.

Op haar beurt achtte het volk zich door haar beeld verzekerd van de godheid. Men hoefde niet bang te zijn de godheid te zullen verliezen. Men beschikte erover. Maar de vrijmachtige soevereiniteit van de HEERE kon zulk een beschikking nooit gedogen. We herinneren aan het gebeurde met de ark te Silo. De dienst van de HEE-RE heeft zo onder Israël altijd een geestelijk karakter gehouden. Toen de romeinse veldheer Pompeius in 64 v. Chr. met zijn troepen Jeruzalem binnendrong en

nieuwsgierig ook het Heilige der heiligen inging, was hij grotelijks verbaasd daar geen godenbeeld aan te treffen. Voor zijn besef aanbaden de joden een leegte. En het leek hem en zijn mannen maar bespottelijk. Maar juist dat bespottelijke was voor allen, die de HEERE vreesden teken van Gods soevereiniteit en geestelijkheid. Beeldendienst kon kleurrijk en boeiend lijken, ze was tenslotte maar grof en zinnelijk.

Maar geldt dit gebod nu ook voor denkbeelden? Mag je je eigenlijk ook geen gedachtenbeeld van God maken? En zitten we dus met een bezinning op Godsbeelden zondermeer verkeerd? Daar is niet zo een, twee, drie een antwoord op te geven. Je kunt zeggen: Waar pieker je over, gesneden beelden zijn heel wat anders dan denkbeelden. Die twee gelijkstellen is spijkers op laag water zoeken. In zekere zin is dat ook wel zo. Maar we moeten ons wel terdege bewust zijn, dat er ook bij onze denkbeelden het gevaar is van verzelfstandiging. Dat ze dus een eigen leven gaan leiden, los van het Woord en los van God Zelf. We menen met onze denkbeelden God in onze macht hebben. Hij is voor ons hanteerbaar en handelbaar geworden. Het is duidelijk, dat we zo niet minder dan beeldaanbidders overtreders zijn van het tweede gebod.

Maar dit misbruik heft het goede gebruik niet op. De Bijbel reikt ons dat zelf aan. In allerlei beelden en begrippen getuigt zij van God. Hij is een Vader, een Held, een Koning, een Herder enz. En we kunnen toch eigenlijk ook niet anders. Hoe zou er anders nog te spreken zijn over God. In de theologie zit een abstraherende tendens. Maar zelfs de meest abstrakte woorden en begrippen worden ergens nog gedragen door voorstellingen en beelden. We kunnen wel proberen daarboven uit te stijgen, maar dan verliezen we ons in het niets. Er zijn zeker wijsgerige systemen geweest, die zo over God als het volkomen onbepaalde wilden spreken. Maar dan houdt uiteindelijk alle spreken op en moeten we eindigen in het mystieke zwijgen. De God van de Bijbel is echter niet de God, die het best gekend wordt als leegte, als onbepaaldheid. Hij is niet de God van het mystieke zwijgen. Hij is God, Die Zich in Zijn Woord openbaart.

Karakteristiek is daarbij wel de volheid van beelden. En ook hun partieel en verwijzend karakter. Op hetzelfde moment, dat wij ons willen vastzetten op een bepaald beeld en ons dat aanschouwelijk willen voorstellen, is er al weer een ander beeld, dat daar storend op inwerkt. We krijgen nooit de gelegenheid om de figuur op het scherm van onze geest af te maken. Typerend is wat dat betreft het troongezicht van Johannes op Patmos, beschreven in Openbaring 4. Over Hem, die op de troon zit schrijft hij slechts vergelijkend en aanduidend. En zo vinden we het ook op andere plaatsen in de Bijbel, vgl. Ex. 24, 33 en 34 en Ez. 1. In Exodus 33 vs. 24 lezen we dat Mozes slechts de achterste delen van de HEERE zal zien.

Daarmee is de kennis van God niet onbetrouwbaar geworden. We hoeven elkaar niet te ontmoedigen, alsof het tenslotte toch allemaal maar schijn is, en buitenkant. Eigenlijk en wezenlijk zou God niet te kennen zijn. Nee, we kunnen en mogen op Zijn openbaring aan. Zoals Hij Zich openbaart, zo is Hij. Dat is Zijn waarachtigheid, Zijn onverborgenheid, Zijn betrouwbaarheid. Maar tegelijkertijd is Hij toch altijd meer en groter dan Zijn openbaring.

Van de beelden, die Hij van Zich geeft in Zijn Woord mogen wij dan ook dankbaar en ootmoedig gebruik maken. De HEERE laat Zich aan ons zondige mensen kennen. Wat een wonder van genade is dat eigenlijk, en blijft dat. Wat wij van huis uit met de ware Godskennis doen laat Paulus ons wel zien in Rom. 1 vers 18 vv. We verdraaien en misvormen haar. We vormen onszelf denkbeelden. En inderdaad die zijn, hoe diepzinnig ook, altijd wangestalten. En altijd weer opnieuw dienen we ze nederig te toetsen aan de woorden Gods.

K.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Godsbeelden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's