Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vader en zijn liefde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vader en zijn liefde

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Hij zeide: een zeker mens had twee zonen".

Lucas 15 : 11a (zie verder Lukas 15 : 11—24) l

De derde gelijkenis uit Lucas 15 is onmisbaar een situatieschets van ons aller leven. Jezus tekent het levensportret van twee soorten zondaren, de onfatsoenlijke en de fatsoenlijke. De overeenkomst zit in het woord zondaar. Het verschil is niet doorslaggevend. Op het punt van zondaar zijn voor God discrimineert de Bijbel in elk geval niet. Dat merkt u al direct bij het begin van de gelijkenis als Jezus zegt: Een zeker mens had twee zonen. Geen ongelijke behandeling dus, al denkt de oudste zoon, , , brave Hendrik", dat zijn vader zijn jongste broer, slampamper als hij is, wel degelijk voortrekt.

Al denken farizeërs en schriftgeleerden dat Jezus expresselij k meer op heeft met de wettelozen dan met hen, de wet-en gezagsgetrouwen.

Twee zonen, het woord „zoon" opent zeer zeker het geheim van de mens in zijn verhouding tot God. Adam heet volgens Lukas 3 : 28, de zoon van God.

Alle adamskinderen zijn van oorsprong Gods zonen. Gesteld in het kindschap Gods. Geschapen in gemeenschap met God, die Zich Vader weet en Vader heet. Dat is in algemene zin. Maar in nog een heel andere betekenis laat God zich als een Vader kennen. Israël wordt Gods zoon, Gods kind genoemd.

Uit het verloren mensengeslacht heeft God Israël verkoren en dientengevolge heten zij kinderen van het verbond. Over die verbondskinderen spreekt Jezus hier. Een heel belangrijk punt. Denk er om, jullie farizeën en schriftgeleerden, de tollenaars en zondaars die jullie verachten, zijn jullie broers en zusters. Het is volop familie, in de eerste graad nog wel.

Elk mens, van wat staat of kwaliteit hij ook is, staat tot God in dezelfde verhouding als een zoon tot zijn vader. O zeker een zoon kan ontaarden, vader op het hart trappen, hem afschrijven, maar vader blijft zijn vaderlijke rechten claimen. Hoe diep gevallen adamskinderen ook zijn, God doet geen afstand van zijn recht. Zelfs blijft Zijn hart naar de twee zonen uitgaan. Naar de één niet meer dan naar de ander. Naar de ander niet minder dan naar de één.

De vader die de jongste zoon ontvangt met open armen, is dezelfde vader die eveneens „verloren" oudste zoon aanspreekt met „kind" (vers 31).

Daarmee zet Jezus God de Vader, God als Vader levensgroot in het centrum van deze gelijkenis. Daardoor krijgt de gelijkenis het karakter van een geschiedenis. Echt gebeurd en zich steeds weer herhalend.

Eerst vraagt de Heiland aandacht voor de jongste zoon.

De breuk

Het komt tussen de jongste zoon en zijn vader tot een radicale breuk. Op een kwade dag staat hij voor zijn vader, heel wat mans. Met een brutale blik in zijn ogen eist hij: vader geef mij het deel van mijn goed dat mij toekomt.

Geef mij waar ik recht op heb. Daar begint de zondeval van de jongste zoon. De rest het vervolg is slechts gèvolg. Hij weigert pertinent langer kind in huis te zijn. Vrij, vrij, niet langer aan vaders handje lopen, niet langer aan de leiband. Dat traditionele sfeertje thuis! Lees maar even mee m'n jonge vrienden. Hij zegt het vaderschap resoluut op en plaatst zich hiermee meteen buiten het kindschap. De breuk is definitief. Als wil hij zeggen: wij hebben voor elkaar afgedaan. Spiegel van de wortel van ons aller ellende. Adamskind heten wil vanaf Adams val alleen nog maar zeggen: verloren zijn. God en ik? Wij hebben voor elkaar afgedaan.

Wij derven allen de heerlijkheid Gods. Moedwillige ongehoorzaamheid, zelfbeschikkingsrecht voeren wij hoog in het vaandel, en verlaagt ons diep. We zijn beroofd van het kindschap Gods. Naar de zondaars en de tollenaars toe betekent dit dat zij resoluut met God hebben gebroken. Hetzelfde verhaal van altijd, dat zich afspeelt in talloze gezinnen. Jongste zonen die het niet meer harden kunnen, die de knellende band van een christelijke opvoeding beu zijn. Vroeger moest ik, nu bedank ik er voor. Ik laat mijn ontwikkeling en ontplooiing niet langer in de weg 5 , ' staan. Ll^ Intussen bedenken wij modewoorden voor het verlaten van God, en spreken over spanningen, generatieconflicten, de overdreven christelijke sfeer. Maar dat is het niet! Het is het oeroude conflict, in het Paradijs begonnen, massaal bedreven en soms met te veel begrip bepleit, zelfs door kerkelijke voorgangers.

Langzamerhand is het zo dat er moed voor nodig is om nog een goed woord te zeggen ten gunste van je ouders, en de dienst van God.

De mens wil vrij zijn

En niet vele dagen daarna, de jongste zoon alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een vergelegen land. Eindelijk vrij! Geld in overvloed en zo duikt hij onder in het bonte leven. Nu begin ik pas te leven, denkt hij. Wel vraag je je af, waarom zei die vader niet: van mij geen cent. Wil jij je in het luxe, moderne en mondaine avontuur storten, dan moet je dan zélf weten, maar dan niet van mijn geld. Niets er van.

Vader deelde hun het goed. Hij zei niet: als ik er niet meer ben. Hij telde de erfenis uit, met pijn in het hart, met tranen in zijn ogen wellicht. Een oud en tegelijk actueel probleem. Kinderen kunnen je de vraag stellen, die bij jezelf sluimert. Waarom heeft God die val in Adam niet verhinderd? God dwingt niemand thuis te blijven. Hij wil uit liefde gediend zijn. Als blijkt dat velen niet met Jezus willen wandelen en heengaan, vraagt hij notabéne aan zijn eigen discipelen: Wilt gijlieden ook niet heengaan? Omdat Hij de mens zo graag kwijt wil? Nee, maar omdat Hij ons helemaal hebben wil, niet half. Mijn zoon geef Mij uw hart. Maar de jongste zoon smijt de deur achter zich dicht. Opgelucht! Geen grijze eentonigheid meer. Het leven lokt. Eén groot, zonnig en amusant avontuur. Zo kiezen ze koers naar het vergelegen land, gezien vanuit het huis van de hemelse Vader.

Dan valt er iets van je af. De band met thuis, met je ouders, met God en de kerk doorgesneden. Hier zien ze me nooit weer, heeft die jongen gedacht. Wacht maar als ik zestien ben, of achttien, dan geef ik grif en grof gehoor aan de lokken-

de geheimen van het leven. En in dat verre land, zo ver mogelijk bij zijn vader vandaan, zover mogelijk bij God vandaan, ziet hij en velen met hem zijn kans schoon.

Daar heeft hij zijn goed doorgebracht, levende overdadiglijk. Het kon immers niet op. Het is wel Vaders gift, je gezonde lichaam, je stel pientere hersens, die handen die van wanten weten. Maar het wordt allemaal te grabbel gegooid, zeker in onze westerse welvaartsmaatschappij. Levende overdadiglijk. Heel letterlijk zegt Jezus: daar verstrooide hij zijn bestaan, reddeloos levend. Zo laat de mens zich vallen in handen van de machten die hem God doen vergeten. Vrij? Helaas niet meer vrij om zichzelf een halt toe te roepen op het hellende vlak. En het kapitaal dat zo groot scheen, slinkt door klinken en drinken en wat dies meer zij, onrustbarend. Ik heb nog een leven voor mij, denk je. Een dag later ben je oud; nog een dag later en je bent dood. En zo wordt als ras je leven.

Een ontluisterde droom

De grote slag valt. En als hij alles verteerd had werd er een grote hongersnood in dat land, en hij begon gebrek te lijden. Als een wrak op de levenszee duikt hij onder in een verschrikkelijke leegte. Zo lees ik het woordje „honger".

Een gat, zeggen de mensen die het helaas weten, die reddeloos vegeteren op de restanten van een totaal uitgeblust bestaan. Los van God leven, is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Zoals een afgebroken tak gedoemd is dood te gaan. Hunkering leidt tot honger en honger leidt tot walging.

Het voorheen lokkende leven, kun je nu wel bij je keel uittrekken. De werkelijkheid bracht in het leven van de verloren zoon de ontluistering van zijn dromen. Hoogstens een sprong in de leegte. Een noodsprong waagt hij.

Door de honger gedreven voegt hij zich als een vagebond bij één der burgers van dat ellendige land. Van zijn vader kon hij eisen, maar tussen de vreemden moet hij smeken: geef, geef al was het maar een béétje eten. Maar dat ging niet. Hij vroeg om werk, hij wrong zich in duizend bochten, hij kleefde aan de burgerman vast staat er. Het énige wat hem werd toegestaan was onreine zwijnen weiden. Van het varkensvoer moet hij echter afblijven. Toekijken is het parool.

Want als de wereld haar ware aard openbaart, gaan varkens voor mensen. Tellen economische belangen meer dan een verloren leven. En als je helemaal spaak loopt zeggen ze: „eigen schuld". Zo „vriendelijk" is de wereld.

Geen peuleschil is dat. Er achter te komen wat de wereld te bieden heeft. Wat dan? Een levenslang dragen van de gevolgen der zonde. Een zakenman die achter de tralies terecht komt. Een alcoholist die zijn huwelijk, zijn gezin verwoest. Wat een hemel had kunnen zijn is een hel geworden. Als u zich niet bekommert om God en de eeuwigheid dan moet ge op het einde zeggen: verloren, voor eeuwig verloren. Heus dat kan ook nog met een mooie buitenkant, zolang ge voor God nog dood zijt in zonden en misdaden. Toen kwam het, en toen gebeurde het wonder in het leven van deze jonge man. Er kwam:

Bekering

En tot zichzelf gekomen zijnde. Daar begint de bekering. Waar een mens zijn nood en ellende recht en grondig leert kennen. Tot het inzicht komt wat hij eens geweest en nu geworden is door de zonde. Kern van de bekering is schuldbesef. Er is vergelijkend materiaal voor handen. Hij

ziet in dat vele slaven van zijn vader het oneindig beter hebben dan hijzelf, het kind, de zoon. Nu stoot hij het er uit; ik verga van honger.

Of in geestelijk opzicht gesproken: ik kom voor eeuwig om. Maar bekering kent ook een andere zijde, zoekt geen uitvluchten, maar kiest de weg terug.

Berouw raakt tot het onontkoombaar besluit: Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan. Niet het brood lokt, maar de vèder trekt. Voor het eerst komt de gedachte aan vader boven. Denkt u wel eens aan God? O zeker, vermengd met tranen die op zijn vermagerde handen druppen. Met schuldbesef dat door zijn lege ziel snijdt als een mes.

Ik heb gezondigd vader, tegen de hemel en voor u. Tegen God en mijn vader. Dat is bekering. Beginnen in te zien dat het radicaal fout zit in onze relatie tot God en ook tot de naaste. Verticaal en horizontaal. God en mijn naaste moest ik liefhebben, zo eist de wet. Van nature geneigd God en mijn naaste te haten. Dat ben ik. Hoe staat het met u? met jou?

Waar geen zonde gezien wordt en geen schuld erkend is geen sprake van bekering. Zij is levensnoodzakelijk. En zo wordt het heimwee naar het vaderhuis de zoon die nu zichzelf aanklaagt, te machtig. Uit de verte trekt de liefde van zijn vader, en hier in de stilte breekt hij uit in een snik... vader... vader!

Misschien kijken slechts een paar zwijnen naar hem, maar zij vreten onverstoord door. Intussen: Ik verga van honger! Van waar zou op dit moment de Vader in de hemel deze noodkreet van een zondaar horen? Vanuit een achterbuurt, vanuit een isoleercel, vanuit een of andere drugstent? Ook vanuit de kerk hoop ik!

In zekere zin voelt hij op het punt van de terugkeer zich belemmerd door de gedachte van zijn hart: Ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden, maak mij als één van uw huurlingen.

Want, ziet u, men kan zichzelf wel van het kindschap beroven, maar men kan zichzelf het kindschap niet teruggeven. Wie tot dit schuldbesef nimmer gekomen is, heeft de moeilijke les der zelfkennis nog niet ten einde toe geleerd.

Toch blijft hij in dit dieptepunt niet steken. Bekering is ook het keerpunt vinden.

En opstaande ging hij naar zijn vader. Opstaande, alhoewel de volle vrede nog niet gevonden is. Die ligt ook niet in de ontdekking maar in de ontmoeting met de vader.

Het is een onbijbelse en onpastorale behandeling de mensen systematisch in de zogenaamde ellendekennis te houden. De voet van de zondaar zoekt de weg terug, om de zonde te haten, de wereld te verlaten. In een verlangen dat niet verder durft te gaan dan tot de loondienst van een huurling, in het besef van niet meer, niets meer waard te zijn. Onder de leiding van de Heilige Geest tot het inzicht komen: ik ben een zondaar, een goddeloze, een onwaardige, meer niet.

Er zijn mensen die doen voorkomen dat zij op een goede dag besluiten om maar eens een kind van God te gaan worden. Alsof vergeving en aanneming tot kinderen een vanzelfsprekende zaak is. Maar wie het besef wordt ingescherpt dat de zonde tegen de allerhoogste majesteit Gods bedreven, tijdelijke en eeuwige straf verdient en verzoening behoeft, belijdt dat hij zichzelf geen kinderhart ooit schenken kan. Maar hém wacht juist het Vaderhart.

De ontmoeting

En als hij nog ver was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen en toelopende viel hij hem om de hals en kustte hem. Als was er geen kinderhart meer, er was nog wel een vaderhart. Het vaderschap laat zich wel ontkennen in een liefdessmart die zijn weerga niet kent. Maar het vaderhart laat zich nimmer verloochenen.

Zo is God voor verloren zondaren, die zijn hart, waar u en ik zo vaak op hebben getrapt, openstelt om te redden en te behouden.

Overrompelende verrassing. Dat is de grote gebeurtenis. Zijn vader stond al zolang naar hem uit te zien. Wie zal de liefde beschrijven waarin het ganse verleden wordt verslonden en dat de ganse toekomst in zich bevat? Wie zal het wonder verklaren van de rechtvaardiging van de goddeloze? Vergeving van schuld en recht op eeuwig leven. Voor hij het weet valt vader - en dat kunnen vaders en moeders met verloren zonen het beste bevatten - valt déze vader zijn zoon om zijn gore en ongewassen nek. Omhelst hij het zwijn van een jongen in zijn vuile haveloze plunje. En onder vaders tranen, die over de vermagerde wangen van deze jongen stromen, stamelt hij als een hoopje ellende:

Vader ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden. De rest, dat van dat huurling maken, komt niet meer aan de orde. Vader kust het van zijn lippen. Meer dan schuldbelijdenis hoeft onze hemelse Vader van u niet te horen. Hij maakt van verloren zonen en dochters geen loonslaven, die de plaats in het vaderhuis zelf moeten verdienen. Hij begiftigt de zondaar met Eénmansverdiensten. De jongen is thuisgekomen in de armen van de vader, waarin hij als baby gelegen had. Dat was lang geleden. Het leek wel een eeuwigheid.

Daar was heel wat in gepasseerd. Maar nu, nu kan hij wel zingen, De schuld uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan. Kinderlijk teer.

En het voltrekt zich in een ogenblik. God heeft geen jaren nodig om schuld kwijt te schelden. Met eeuwige liefde zal Ik Mij over u ontfermen. Een nieuw kleed, het beste, werd hem aangetrokken; een zegelring, gegraveerd met de vadernaam, kreeg hij om zijn vinger; schoenen aan zijn voeten, en het vaderhuis stroomt vol feestgedruis. Tot in de hemel klinkt het. Tot bij de engelenkoren zingt het. En eer het feestmaal begint verzekert de vader: Deze mijn zoon was dood en is weer levend geworden. Hij was verloren en is gevonden. In schuldvergeving wordt openbaar wat verkiezende liefde betekent. En zij begonnen vrolijk te zijn.

Wie de thuiskomt kent, de vergeving der zonden, de aanneming tot kinderen, en het waarmerk der eeuwige liefde Gods draagt door de Heilige Geest, die heffe met mij de lofzang aan. En zij begonnen vrolijk te zijn.

Wel eens gehoord van de beginselen der eeuwige vreugde die ik hier in mijn hart gevoel? Dan hebt u ook kennis aan de bron waaruit die vreugde stroomt.

Wij dan gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus. Want waar geen kleed meer dekt voor de doordringende heiligheid Gods, daar wordt de uitgebluste zwerver het kleed van Christus' gerechtigheid omgeworpen.

En waar u uw schamele en schuldige schande belijdt wordt u hersteld in het kindschap Gods. De Heilige Geest verzegelt de liefde Gods aan het hart, en in nieuwe schoenen lopen zij de weg der geboden Gods. Christus is de kus op het voorhoofd van Gods kinderen. Die dood was wordt levend door de opstanding van Christus, die voor onwaardigen het kindschap verdiend heeft in Zijn Godverlatenheid. Er is een Vaderhart en er is een feest voor wie tot de Vader terugkeert. De weg loopt over Golgotha.

K.a.Z.

H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Vader en zijn liefde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1989

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's