Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kleine Kroniek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kleine Kroniek

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luther en Augustinus

In Ecclesia (voorheen , , Kerkblaadje"), Orgaan van de Stichting Vrienden van dr. H. F. Kohlbrugge, van 28 december 1990, is het eerste deel opgenomen van een lezing gehouden door dr. J. van Oort te Zeist over Luther en Augustinus. Van deskundige zijde krijgen we zo onder ogen hoe nauw Luther zich bij Augustinus heeft willen aansluiten. Daarom stelde de Reformatie terecht geen nieuwlichterij te zijn, maar terug te grijpen op de vroege kerk. De Reformatie is een „herbronning"geweest.

We laten dr. Van Oort graag aan het woord:

„Wie een blik slaat in het lang verwachte en vrij recent verschenen registerdeel bij de befaamde Weimarer Ausgabe van Luthers werken, constateert reeds direkt dat hier de kerkvader Augustinus een bijzondere plaats inneemt. Pagina na pagina en kolom na kolom wordt opgesomd waar Luther de man uit Afrika ter sprake brengt, welke geschriften hij van hem citeert en tevens ziet men in eerste instantie op welke wijze hij dat doet. „De christenheid heeft na de apostelen geen betere leraar dan de heilige Augustinus"; „Augustinus verwijst ons naar de Schrift".

Nu stond Luther in deze bijzondere waardering voor Augustinus zeker niet alleen. Wie werken van tijdgenoten of voorgangers raadpleegt, ziet eenzelfde beeld voor zich oprijzen. Voor de basistekst van alle middeleeuwse scholastieke theologiebeoefening, de Senteniae van Petrus Lombardus (geschreven rond 1150), leverde Augustinus 90% van alle citaten. De ontelbare commentatoren die sindsdien dit dogmatische handboek als uitgangspunt hadden genomen, hielden zich bijgevolg intensief bezig met Augustinus' theologie, in ieder geval met belangrijke componenten hiervan. Hoogtepunten van een hernieuwd en dikwijls orgineel beroep op de kerkvader vormden, voorafgaand aan Luther, figuren als Aegidius Roma-nus (rond 1300), Thomas Bradwardine ( + 1349) en meer nog de „doctor authenticus" Gregorius van Rimini ( + 1357). De eerst-en laatstgenoemde worden bijvoorbeeld door Adolar Zumkeller beschreven als belangrijke stadia in de ontwikkeling van een middeleeuwse „Augustinerschule" en op het al of niet bestaan hebben van een dergelijke schoolrichting komen wij later nog terug. Maar ook tijdgenoten van Luther zoals Erasmus of - meer dichtbij en veelzins anders - Staupitz en Karlstadt wisten zich verregaand aan Augustinus verplicht. Luther stond in dit opzicht zeker niet alleen en hij wist dat ook. Maar hij ging in veel opzichten wel andere wegen en ook dat was hij zich bewust. Wanneer we ons afvragen of de reformatie te beschouwen is als een „augustiniaans réveil", een beweging waarin Augustinus een belangrijke plaats heeft ingenomen en zijn theologie fungeerde als katalisator en ijkpunt, dan willen we allereerst en allermeest de ontwikkeling van Luther en zijn omgang met Augustinus nagaan. Want hoe men het wendt of keert, wanneer men spreekt over de reformatie als een apart moment in de Westerse kerk-en geestesgeschiedenis, weliswaar niet als een losstaande episode, maar wel

als een speciale „Epoche", dan dient men allereerst en voor onze thematiek zelfs allermeest Luther ter sprake te brengen. Hij wist zich in bijzondere mate verbonden met Augustinus, zag in hem zijn bondgenoot: „Augustinus... meus totus est: Augustinus is geheel van mij"; „Hij was een fijne man. Wanneer hij nu leefde, zou hij aan onze-kant staan".

Waarin dan het bijzondere van Augustinus voor Luther was gelegen, komen wij allereerst op het spoor door een nadere analyse van Luthers bekende „Vorrede". Bedoeld is daarmee de inleiding op de eerste verzamelband van zijn Latijnse werken (Wittenberg 1545). Luther geeft hier een terugblik op de gebeurtenissen uit de tijd van de aflaatstrijd en spreekt vervolgens over zijn eigen reformatorische ontdekking. Hij is gestuit op de woorden „gerechtigheid Gods" in Rom. 1 : 17, maar hij haat deze woorden, want volgens alle doctores moet onder de gerechtigheid van God op filosofische wijze de formele of actieve gerechtigheid verstaan worden volgens welke God rechtvaardig is en de zondaren en onrechtvaardigen straft.

Dat raakt Luther in zijn diepste (monnikenwezen, maar hij gaat toch door met op de tekst te „kloppen": k klopte echter onophoudelijk op die tekst van Paulus, zeer begerig om te weten wat de heilige Paulus zeggen wilde". Voor „onophoudelijk" schrijft Luther letterlijk „importunus": lastig, ontijdig, ongelegen", en dat herinnert aan 2 Tim. 4 : 2: e ware Schriftuitlegger moet altijd doorgaan met op de tekst te kloppen, „gelegen en ongelegen, tijdig en ontijdig", en dan doet de barmhartige God de schatten van Zijn Woord open! Luther vervolgt dan, en ik geef nu dat vervolg zo letterlijk mogelijk in vertaling weer: Door Gods erbarming mediteerde ik dag en nacht (over dit alles) totdat ik eindelijk de samenhang van de woorden in het oog kreeg. Er staat namelijk: De gerechtigheid van God wordt daarin (nl. in het evangelie) geopenbaard, zoals geschreven staat: e rechtvaardige lééft uit het geloof". Toen begon ik de gerechtigheid van God als die gerechtigheid te verstaan, waardoor de rechtvaardige door het geschenk van God (dono Dei) leeft, namelijk uit het geloof (ex fide), en ik begreep dat dit de betekenis was: oor het evangelie wordt de gerechtigheid van God geopenbaard, namelijk de passieve gerechtigheid waardoor ons de barmhartige God rechtvaardigt door het geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige leeft uit het geloof". Bij die gelegenheid voelde ik mij geheel en al nieuw geboren en door geopende poorten het paradijs zelf binnengaan. Direkt daarop vertoonde de gehele Schrift zich aan mij in een ander gelaat. Ik doorliep vervolgens de Schriften, voorzover ik ze in mijn geheugen had, en constateerde ook bij andere begrippen hetzelfde: erk Gods is het werk dat God in ons werkt, kracht Gods is de kracht waardoor Hij ons sterk maakt, wijsheid Gods is de wijsheid waarmee Hij ons wijs maakt, sterkte van God, heil van God, eer van God. Met zo grote haat ik voorheen de uitdrukking „gerechtigheid Gods" haatte, met zo grote liefde prees ik haar nu als het voor mij liefelijkste begrip. Zó werd voor mij deze plaats bij Paulus werkelijk de poort tot hét paradijs. Daarna las ik Augustinus' De Geest en de letter, waarin ik boven verwachting erop stuitte dat ook hijzelf de gerechtigheid Gods op gelijke wijze uitlegt, namelijk als de gerechtigheid waarmee God ons bekleedt wanneer Hij ons rechtvaardigt. En hoewel dat nog onvolkomen gezegd was en met betrekking tot de toerekening (imputatio)

niet duidelijk alles verklaart, beviel het mij toch dat hier de gerechtigheid van God geleerd wordt als die gerechtigheid waardoor wij gerechtvaardigd worden".

Het is speciaal in deze tekst dat Luther, minder dan een jaar voor zijn dood, in een terugblik verslag geeft van zijn reformatorische „doorbraak". Nu laat het zich verstaan dat de tekst van deze inleiding met het oog op die reformatorische doorbraak al dikwijls is bestudeerd. Door Bernhard Lohse zijn reeds twee verzamelbanden uitgegeven onder de titel „Der Durchbruch der reformatorischen Erkenntnis bei Luther" (1968; 1988) en in vele van de hier samengebrachte opstellen - de discussie gaat trouwens sindsdien nog door - neemt de tekst uit 1545 een gewichtvolle plaats in. Wanneer vond de defintieve doorbraak plaats van Luthers reformatorische inzicht, ook wel bekend als de „Turmerlebnis"? De dateringen hiervoor lopen uiteen van 1513, het jaar van de eerste colleges van Luther over de psalmen, tot zelfs midden 1519, het tijdstip van het dispuut te Leipzig met Eek. Maar wie de inleiding onbevangen leest, het oor niet wil lenen aan een gelegenheidsargument als zou de oude Luther zich hier vergist hebben, en vooral kijkt naar het hart van de zaak waar het hier om gaat, moet wel komen tot een datering in 1518 of wellicht 1519.

Nu behoeven wij de diverse argumenten hiervoor niet op te sommen. Men kan ze nalezen bij onderzoekers als Aland Brecht, Otto Hermann Pesch en meer recent bij bijvoorbeeld Reinhart Staats. Het meest voor de hand liggend is toch wel voorjaar 1518. Maar dat betekent dan tegelijkertijd dat pas sindsdien voluit, helder, zonder enige aarzeling op reformatorische wijze over de gerechtigheid Gods en haar betekenis gesproken wordt. Martin Brecht bijvoorbeeld heeft dat in een prachtig opstel onder de titel „Iustitia Christi. Die Entdeckung Martin Luthers" duidelijk gemaakt door de diverse stadia van doorbrekend in zicht bij Luther te laten zien. Staats heeft op het Augustinus-congres dat in 1986 te Rome gehouden werd eveneens een dergelijke these verdedigd. In zijn onlangs gepubliceerde studie wijst hij erop, dat het door Augustinus' geschrift De Geest en de letter was, dat Luther zijn nieuwe ontdekking op bijzondere wijze zag bevestigd. Tevoren kende hij het begrip „passieve gerechtigheid" zeker wel. Maar nu ontdekt hij de „connexio verborum", het verband van de woorden in Rom. 1 : 17, namelijk het verband tussen de eerste helft van het vers: De gerechtigheid van God wordt in het evangelie geopenbaard" en de tweede helft: De rechtvaardige lééft uit het geloof". Het nieuwe is, kort gezegd, de levenswerkelijkheid van de rechtvaardigingsleer, de concretisering van een reeds lang bekend maar theoretisch gebleven theologisch weten in het werkelijke leven, de persoonlijke ervaring van de heilszekerheid: De rechtvaardige leeft uit het geloof". En deze ontdekking, gemaakt bij Paulus, wordt dan krachtig bevestigd door Augustinus: de gerechtigheid van God is niet de gerechtigheid waardoor God rechtvaardig is, maar die gerechtigheid waarmee Hij de mens bekleedt wanneer Hij de goddeloze rechtvaardigt". Luther citeert in zijn terugblik van 1545 deze tekst uit De Geest en de letter IX, 15 met nadruk. Zij is voor hem, zoals ook in diverse andere getuigenissen van Luther die terugblikken op zijn beslissende ontdekking naar voren komt, van grote betekenis geweest. Alle theologische doctores hebben, aldus Luther in Genesisvorlesung van 1545, Rom. 1 : 17 niet goed verstaan,

met één uitzondering: ugustinus. „Hoe dikwijls ik de tekst ook las, ik wenste dat God nooit het evangelie geopenbaard had. Want wie zou een toornende, een richtende, een verdoemende God kunnen liefhebben? Tot ik eindelijk, door de Heilige Geest verlicht, de uitspraak van Habakuk (in Rom. 1 : 17) zorgvuldiger overwoog: De rechtvaardige leeft uit het geloof". Toen kwam ik tot de conclusie, dat er leven uit het geloof bestaat en ik betrok het abstracte op het concrete en toen opende zich voor mij de gehele Heilige Schrift, ja de hemel zelf".

Nu moge vaststaan, dat Luther deze beslissende ontdekking heeft gedaan bij Paulus. Het is de bijbeltekst (bijvoorbeeld ook Ps. 30 (31):2: Verlos mij door Uw gerechtigheid") die hem moeilijkheden geeft, in het nauw drijft zelfs, en vanuit de bijbeltekst gaat hem het licht op. Maar tegelijkertijd vinden we in vrijwel alle getuigenissen van Luther over deze doorbraak met nadruk gesteld, dat het Augustinus was die hem in zijn reformatorische ontdekking bevestigde. Luther noemt hem in de Heidelbergse disputatie van 1518 de „interpres fidelissimus", de meest betrouwbare uit-legger van Paulus, en zo is Augustinus voor hem een geweldige steun in de rug. Wat nu gezegd wordt, is geen nieuwlichterij, maar voluit katholiek, want de veruit belangrijkste vertegenwoordiger van de kerkelijke traditie staat erachter! De theologische vooruitgang van de eerste naar de tweede helft van de tekst Rom. 1 : 17 wordt immers op het krachtigst door de grote Augustinus bevestigd. „De rechtvaardige leeft uit het geloof... de rechtvaardige leeft op grond van een geschenk van God... het werk Gods, dat is het werk dat God in ons werkt... de gerechtigheid van God, dat is de gerechtigheid waarmee God ons bekleedt wanneer Hij ons rechtvaardigt...". Wie trouwens verder zoekt in de „voorrede" van 1545 ontmoet meer bewuste en zelfs onbewuste herinneringen aan Augustinus. Luther zegt, dat hem het volle verstaan van de gerechtigheid Gods als levenswerkelijkheid eerst na lang „mediteren" geschonken is; hij wil, zo besluit hij zijn voorrede, niet behoren tot degenen die zomaar de Schrift denken te verstaan, maar als Augustinus is hij door ervaring gevorderd, al schrijvend en docerend. En herinnert de zinsnede in de voorrede, dat direkt na zijn ontdekking de gehele Schrift zich aan hem „in een ander gelaat vertoonde" niet duidelijk aan een overeenkomstige ervaring van Augustinus? De kerkvader beschrijft in boek VII van zijn Confessiones, hoe hij gretig grijpt naar de geschriften van Paulus en dan ineens alle moeilijkheden verdwijnen: , .. aan mij vertoonde zich het ene gelaat van de zuivere woorden, en ik leerde mij verheugen met beven". Zó een parallel kan toch moeilijk toevallig zijn! En men kan ook wijzen op de belangrijke plaats die de woorden „De rechtvaardige lééft uit geloof" (Hab. 2 : 4; Rom. 1 : 17; Hebr. 10 : 38) in een werk als Augustinus' De stad van God hebben ingenomen, een geschrift dat Luther uitstekend heeft gekend. In de eerste volzin van De stad van God, waarin naar goed antiek gebruik reeds het hele thema van het werk wordt uitgezegd, klinkt het programmatisch: De zeer heerlijke stad van God, ... die nu in den vreemde vertoeft, levend uit het geloof...".

Het is in het licht van deze gegevens geoorloofd om over de doorbraak van Luthers reformatorische inzicht te spreken als een augustiniaans, of zelfs nog toegespitster gezegd: als een augustijns réveil."

V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kleine Kroniek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's