Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bidstond voor de reis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bidstond voor de reis

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen riep ik aldaar een vasten uit aan de rivier Ahava, opdat wij ons verootmoedigden gezicht van onze God, om van Hem te verzoeken een rechte weg, voor ons, voor onze k voor al onze have. Ezra 8 : 21

Opnieuw staat een schare ballingen gereed om de grote reis van Babel naar Jeruzalem te ondernemen. In het verleden zijn al duizenden Israëlieten naar hun land teruggekeerd. Nu gaat er weer een groep, onder leiding van Ezra, de schriftgeleerde.

Zo'n lange tocht is natuurlijk niet zonder gevaar. Een afstand vanJSOO kilometer, en dan een karavaan, rijk beladen met geld en goederen. Dat is een buitenkansje voor de roofbenden, die op eenzame wegen altijd operatief zijn. Zuiver menselijk gezien is de positie van Ezra en van zijn reisgenoten uiterst zwak. Als er wat mocht gebeuren zijn ze machteloos en weerloos.

En toch heeft Ezra niet gevraagd om een militaire escorte. Daar zou hij zich, zo vertelt hij zelf, voor geschaamd hebben. Niet omdat hij zich flink wilde voordoen. Maar omdat hij tegenover de koning had gesproken van zijn vertrouwen op zijn God.

Dat was een belijdenis, tegenover die heidense koning! Ezra wist zich beschermd door de goede hand van zijn God. Die hand boven hem, dat betekende veiligheid, geborgenheid. En die hand, zei Ezra, is ten goede over allen die Hem zoeken. Over allen die Hem verwachten en zich aan Hem toevertrouwen.

Wanneer je nu zo'n belijdenis hebt uitgesproken, dan kun je toch het volgende ogenblik niet om een gewapend escorte vragen? Dat zou toch betekenen: met onze God durven we het bij nader inzien toch niet te wagen...

Dat wil niet zeggen dat geloof en vertrouwen in alle gevallen het gebruik van de middelen uitsluit. In dagen van ziekte mogen we niet zeggen: de Heere zal me wel beter maken, daarom hoef ik geen arts te raadplegen. Of wanneer er oorlog dreigt: de Heere zal ons land wel beschermen, we hoeven geen leger op de been te brengen.

We hebben hier te doen met een uitzonderlijk geval. Ezra heeft gesproken van zijn onbeperkt vertrouwen op de Heere. Dan zal hij het in de praktijk ook met de Heere alleen moeten wagen.

Maar tussen die geloofsbelijdenis en die geloofsbeslissing hgt het gebed. Daarom roept Ezra een vasten uit bij de rivier Ahava, één van de bevloeiïngskanalen in de buurt van Babel. Daar houdt Ezra met zijn mensen een bidstond voor het welslagen van de reis.

Opdat wij ons verootmoedigden... Dat is de enige houding die ons, zondaren, past tegenover de Heere: verootmoediging. Daarmee belijden wij onze onwaardigheid. Wij zijn het niet waard, dat die grote en goede God Zich met ons bemoeit. Dat hebben we op alle manier verzondigd.

En tegelijk belijden we onze afhankelijkheid. Zonder de Heere kunnen we niet verder, geen enkele schrêe... Als Hij niet meegaat, niet voorgaat, dan komen we er niet.

Babel is ver hier vandaan en de bidstond van Ezra is lang geleden. We hebben ook niet een reis voor de boeg, zoals Ezra en zijn gezelschap. Maar die twee dingen zijn onmisbaar in ons leven: onwaardigheid en afhankelijkheid.

Wanneer we al de zegeningen zien waarmee de Heere ons overlaadt, dan moeten we zeggen: Heere, dat ben ik niet waard, dat heb ik dubbel en dwars verzondigd. En toch kan ik niets doen, niets ondernemen, zonder Uw hulp en Uw leiding.

Onwaardigheid en afhankelijkheid

En dat brengt Ezra voor het aangezicht van zijn God! Hij praat niet tegen de mensen over zijn onwaardigheid. Hij loopt niet rond te bazuinen dat immers aan voor de het zegen aan-van de Heere alles gelegen is. inderkens, en Hij gaat ermee naar de Heere. Opdat wij ons verootmoedigden voor het aangezicht van onze God.

In zekere zin zijn we altijd voor het aangezicht van God. De ogen van de Heere doorlopen de ganse aarde. Waar we ook zijn, wat we ook doen. Hij is ervan op de hoogte.

Maar voor het aangezicht van God zijn we vooral in het gebed. En neem dat dan maar heel letterlijk: wij moeten de Heere recht in de ogen kunnen zien.

Kan dat dan? Is dat mogelijk? Dat zondige mensen Hem in de ogen kunnen kijken, Die te rein van ogen is om het kwade te aanschouwen? Nee, we zouden door één blik van die ogen worden verteerd.

Maar die God staat tot Zijn volk in een bijzondere relatie. Hij is, zegt Ezra, onze God. Want die hoge, heihge God, heeft met dat zondige volk een Verbond opgericht. Een Verbond, waarbij Hij heeft beloofd: Ik zal u tot een God zijn.

Ook met ons heeft de Heere dat Verbond opgericht! Toen wij gedoopt werden in de Naam des Vaders, toen heeft God de Vader betuigd en verzegeld dat Hij met ons een eeuwig Verbond der genade oprichtte. En dat verbond hebben wij al duizenden keren geschonden, maar Hij blijft trouw aan Zijn eens gegeven Woord.

Hoe is dat mogelijk, dat de heilige God Zijn aangezicht laat zien aan zondige mensen? Die vraag kan niet worden beantwoord aan de rivier Ahava, waar Ezra zijn bidstond houdt. Daarvoor moeten we zijn op die heuvel, even buiten Jeruzalem. Waar de Middelaar van dat Verbond door Zijn dood en bloedstorting dat nieuwe en eeuwige Verbond bezegelt. En waar Hij de weg vrijmaakt naar de troon der genade.

Dat Ezra een bidstond mag houden om het aangezicht van zijn God te zoeken, dat heeft hij te danken aan Hem Die de weg baande om weer tot God te komen. En Die Zelf ons ertoe aanspoort, dat we

met vrijmoedigheid zullen toegaan tot de troon der genade. Want op grond van Zijn Middelaarswerk mogen we alles van hem verwachten.

Om van Hem te verzoeken... Ezra dient dus een verzoek in bij het hof des hemels. Hij zendt een request op naar de troon der genade.

En hij doet dat in de geloofswetenschap dat de Heere een Hoorder is van het gebed.

Hij gelooft dat het waar is:

Gij hoort hen, die üw heil verwachten,

O Hoorder der gebeên...

Want het is een zaak van geloof! Het ongeloof zegt: bidden helpt niet, je kunt er toch niets aan veranderen, het komt toch allemaal zoals het voor je klaarligt. Maar het geloof zegt: we hebben een God Die Zich laat verbidden.

God regeert de wereld door de gebeden van Zijn heiligen!

Wat verzoekt Ezra nu van de Heere? Een rechte weg. Dat is een vlakke weg, een veilige weg. Een weg waarop de struikrovers geen kans krijgen. Een weg waarop de bewarende hand van God tastbaar is.

Ook ons levenspad is vol van gevaren. We hebben immers eenmaal de rechte weg verlaten. We zijn onze eigen kromme wegen ingeslagen. Een weg die ons recht scheen, maar het waren wegen des doods. Doodlopende wegen.

En nu worden ons allerlei wegen gewezen, en allerlei veiligheidsmaatregelen worden ons aangeprezen, maar het zijn allemaal wegen die naar het verderf leiden.

Er is maar één goede, veilige weg. Achter Hem Die Zelf de Weg is. En Die gezegd heeft: wie Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.

Hij is de Weg voor mensen die de weg niet weten, die aan het einde van hun doodlopende wegen zijn gekomen. Die geleerd hebben: buiten Hem is het nergens veilig. Hij biedt Zich aan, en zegt: Ik zal de blinde leiden door de weg die ze niet geweten hebben. En Hij i belooft: wie op deze weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen.

Elke keer wordt die weg ons gewezen. Dit is de Weg, wandelt daarin. En elke keer mogen wij vragen: Heere, maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend.

Maar Ezra denkt niet alleen aan zichzelf. Hij denkt ook aan de kinderen die meegaan op deze lange tocht. Misschien zijn daar jonge kinderen bij. Voor hen is zo'n lange reis helemaal bezwaarlijk. Die hebben in het bijzonder de bewarende hand van God nodig.

Wie denkt hier niet aan ónze jonge mensen? Aan de kinderen van de gemeente? Ze staan nog aan het begin van de levensweg. En die weg is nooit gemakkelijk geweest, maar in onze tijd zéker niet. En er liggen zoveel andere wegen open, die veel aantrekkelijker zijn. De weg van roem en eer. De weg van het materialisme. De weg van plezier en vermaak. De weg van genot en verslaving.

Ouders, bent u weieens bezig met de weg die uw kinderen in het leven zullen gaan? Dat mag u voor het aangezicht van de Heere brengen. En die weg mag u uw kinderen wijzen. Ezra geeft het voorbeeld: hij vraagt een rechte weg, ook voor de kinderen. En voor die kinderen liggen er beloften: Zijn trouw rust zelfs op het late nageslacht, dat Zijn Verbond niet trouweloos wil schenden.

Maar er is nog meer dat Ezra in zijn gebed betrekt: al onze have. Dat zijn de goederen en de kostbaarheden die ze bij zich hebben. Alles wat begeerlijk is voor de struikrovers. Heere, wilt U ook waken over onze bezittingen?

Ook de gewone dingen van het leven vallen onder de zorg van de Heere. Hij is niet te groot om Zich met de kleinste dingen van ons leven te bemoeien. En als we Hem mogen kennen, dat zullen we Hem juist ook in die kleine dingen nodig hebben. Dan brengen we alles voor Zijn aangezicht. Ons gezinsleven, onze werksituatie, onze studie, onze vakantie en onze vrije tijd. Dan kunnen we geen stap verzetten zonder Hem.

Daarvan is zegen te verwachten. Kijk maar naar Ezra. Hij heeft gevraagd om een rechte weg, en later mag Hij het zeggen: de Heere liet Zich verbidden. Ezra is er niet in beschaamd. Hij heeft het gewaagd met zijn God alleen. En de Heere betoont Zijn welbehagen aan hen die nederig naar Hem vragen...

Dat wil niet zeggen dat alles altijd van een leien dakje zal gaan. De weg is soms vermoeiend en gevaarlijk. Er komen tijden dat we denken het doel niet te zullen bereiken. Maar ziende op Hem Die voorgegaan is mogen we het weten:

Hoe donker soms de weg ook Het eind zal zeker zalig zijn. schijn

Van allen die ontkomen zijn uit Babel is er nooit één onderweg omgekomen. En aan het einde van die weg ligt Jeruzalem. Jeruzalem dat boven is. Soms mogen we van verre die stad zien. Soms hebben we het pelgrimslied op onze lippen:

Elk onzer zal in 't zalig oord Van Sion haast voor God verschijnen.

Wat zal het een wonder zijn voor heel die schare die teruggekeerd is uit het land van de ballingschap... Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een ieder naar zijn weg... Maar Hij heeft ons op de rechte weg gebracht, en op de rechte weg gehouden. Zijn goede hand was over ons, zodat we niet onderweg omgekomen zijn.

Onze voeten zijn staande in uw poorten, O Jeruzalem...

En daar zullen we het pas ten volle verstaan:

Niets uit ons, en al uit Hem, Zo komt men in Jeruzalem.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Bidstond voor de reis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's