Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stelen of delen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stelen of delen

11 minuten leestijd

CATECHISMUS

Zondag 42

Zij zijn Mijn volk

Het achtste Wetswoord regelt de eigendom. Verbod en gebod grijpen op elkaar in. God gebiedt en God verbiedt (vr. 110, 111). Hij verbiedt ons op slinkse wijze aan bezit te komen.

Niet naar je toegraaien wat je maar te pakken kunt krijgen; ook niet er op gaan zitten alsof het van jou is: gierigheid. Evenmin met een gat in je hand rondlopen; verkwisting van Gods gaven heet zoiets. Dus: kom eerlijk aan je bezit. God gebiedt tevens dat wij eerlijk van ons bezit Afkomen. Zoals de welgestelde discipelinnen van Jezus, die Hem en de Zijnen dienden van hun goederen. Nu begrijpt u misschien een beetje het opschrift boven Zondag 42.

Het gaat over stelen, maar ook over delen. Wie steelt is een dief, maar wie niet deelt haast nog groter.

Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij mede te delen heeft aan degene die nood heeft. Met dit vermaan richtte Paulus zich tot de gemeente van Efeze. Mensen die tevoren kinderen des toorns waren, maar nu uit genade zalig. Geschapen in Christus Jezus tot goede werken. En hoewel dit gebod alle mensen aangaat, toch geldt het in het bijzonder de christen, geroepen tot dankbaarheid, die hij Gode voor de verlossing schuldig is. God heeft Israël gemaakt tot Zijn eigendom. En die God zegt: gij zult niet stelen. Omdat je van Mij bent. Iets uitgebreider zegt Hij: , , Gij zult geen onrecht doen in het gericht, met de el, met het gewicht, met de maat. Gij zult een zuivere weegschaal hebben en zuivere weegstenen en een rechte efa (inhoudsmaat), want... Ik ben de HEERE uw God, die u uit Egypteland uit het diensthuis heb opgevoerd.

Het antwoord op vraag 110 kon rechtstreeks uit Deuteronomium weggelopen zijn. Dus geen vervelende casuïstiek (gebod op gebod en regel en regel) maar gemotiveerde dankbaarheidsbetoning van het verloste volk des Heeren. Ik ben uw Eigenaar. En de zondaar die Zondag 1 kent, , , niets mijns, maar ik ben het eigendom van mijn getrouwe Zaligmaker, zal Gode dankbaarheid voor zijn verlossing bewijzen; onder andere ook door niet te stelen en wel te delen."

Ons bezit in het licht van Gods verbond

Vanuit het zich-eigendom-van-Christus-weten krijg ik een heel andere kijk op het achtste gebod. In antwoord 110 Ujkt het anders wel of de Catechismus met de zweep in de hand er op los slaat. Geval voor geval wordt genoemd, concrete zonden aan de kaak gesteld. Gedetailleerd uitgewijd over diverse schelmstukken op het terrein van , , mijn en dijn." Je kunt het ook anders zien. Aangetoond wordt hoe God het goed van de naaste beschermt. Mij tegen mijn naaste en ook mijn naaste tegen mij. En dat dit hard nodig is blijkt niet alleen in het gilde van roofmoordenaars, bankkrakers en inbrekers dat onze samenleving puur onveilig maakt.

Trouwens het stelen en roven, dat de overheid straft (antw. 110) is voor net kerkelijk en beschaafd publiek zoals wij zijn, ook nu weer niet het meest interessant. Daar maken we ons immers niet schuldig aan. Geweld? Nee daar moeten we niets van hebben. Maar de Catechismus weet ook te spreken van stelen onder een schijn van recht. Te denken valt aan de farizeeër die neerzag op de tollenaar, de openlijke dief. Hij bood God de tienden van zijn bezit aan, maar verzuimde erbij te vertellen dat hij aan zijn bezit gekomen was door de huizen der weduwen op te eten.

Iemand wijst er op dat er een stelen en roven is dat de overheid niet straft. Geraffineerde malverstatie, waar geen wetsartikel vat op heeft bijvoorbeeld. Declaraties zijn soms ordinaire verduisteringen. Wie komt er achter? „Met het aangiftebiljet voor de belasting geeft men zich aan als oplichters van de staat bij Hem, voor Wie alle dingen naakt en geopend zijn" (G. H. Abma, Tien woorden Ethiek, blz. 139).

Ons bezit is immers niet het onze. Het zijn Gods gaven. En wie doet alsof het wèl van hemzelf is besteelt God, de naaste, de staat en de kerk.

Abraham wist en beleed vanuit het nieuwe leven der wedergeboorte dat de Heere hem rijk gemaakt had. En toen zijn latere zoon Zacheüs verstond dat hij door Gods genade een echt kind van Gods verbond was geworden, was hij bereid om de helft van zijn bezittingen uit te delen aan de armen, ja zelfs het gestelene gaf hij vierdubbel terug. Om met dit gebod voor Gods aangezicht te leven moeten wij weten Gods eigendom te zijn. Tot de kinderen des Verbonds zegt Hij die arm werd om velen rijk te maken: „Alles is uwe, want gij zijt van Christus en Christus is God.”

In de Wet wil de Heere primair het recht der armen veilig stellen. Het gebod wordt mij een lied der dankbaarheid en we zingen ervan: Ik reken die mijn allergrootst gewin.

Tot de verbondsgoederen behoren niet alleen de dingen van het eeuwige leven. In het verbond van de Doop beloofde de Vader dat Hij ons van èlle goeds verzorgen, en alle kwaad van ons weren of ten onze beste keren wil.

Van Job lezen wij dat God een omtuining om hem had gemaakt, voor hem en zijn huis en voor al wat hij bezat rondom.

Gij zult niet stelen. Natuurlijk omdat God het verbiedt. Maar dit gebod heeft ook zijn tegenhanger in het woord van Jezus: „Ik raad u dat u van Mij koopt goud opdat gij rijk moogt worden." Zegt onze God niet Ik ben uw Schild uw Loon zeer groot? Zeker ik moet tot mijn schaamte met Kohlbrügge erkennen, dat ik soms liever een gulden in de kast heb dan een Vader in de hemel. Des te meer kan ik die liefde bewonderen van Hem die mij uit de hand van de gehate rover heeft gered en naar lichaam en ziel voor Zijn rekening nam. En als Hij mij aan het eind zal vragen: heeft het u aan iets ontbroken dan mag ik zeggen: Neen Heere!

God wil dat ik het achtste gebod

Naar de regel des verbonds gebruik

Wederbarende genade is van grote invloed op ons dagelijks leven. De zonde der wereldgelijkvormigheid kan barbaarse afmetingen aannemen. Maar een christen leert de zonde kennen en haten, ook onderscheiden. De hele scala van zonden op dit terrein wordt genoemd. Van het ene uiterste, de verkwisting tot het andere uiterste, de gierigheid. Beide vormen van wereldgelij kvor migheid.

Dat is een stelen en roven dat de overheid niet straffen mag. Waar hoogstens de prediking van Gods gebod aan te pas komt om ons te vertellen dat Christus er zeker niet af zal blijven. Hij ontdekt ons aan de schijn des rechts, wat wij als ons recht beschouwen. In hoeverre is ons recht op onze eigen portemonnaie óns recht? Vanzelf komen we dan terecht bij een rijkdom die niet als gave van de Vader der lichten kan beschouwd worden, maar slechts een vorm van gierigheid is. Er schijnen in onze samenleving veel rijken te zijn, want volgens veel mensen is er geen armoe meer. Toch kunnen we beter weten als armoe van andere delen der wereld ons aanklaagt. Gaan wij dan goed met de , , verbondsgoederen" van God om?

De rijkdom, die men bezit in verhouding tot de arme en de armste landen is een reuze verzoeking. Zélfs zó, dat men zelden de wereldgelij kvormigheid onder ons op dit gebied heeft gezocht of zoekt. Maar de grootste gevaren zijn altijd die waar men zelden aan denkt. Ik bedoel niet te oordelen over ieders omgang met zijn aardse rijkdom. Maar ik mag wel waarschuwen en vragen of u het eigendom van Christus bent, en dientengevolge de gaven die God u gaf naar de regel des verbonds besteedt.

Laat toch je diepste verlangens van je leven zijn het niet op te vullen door wat de wereld biedt. Al gooi je alle schatten van de wereld in het holle vat van je lege leven, het zinkt er in weg, als in een bodemloze put.

Enkele jaren geleden vermeldde een onder ons bekend dagblad dat onder de stemmers van de drie rechtse partijen het hoogste percentage zwartwerkers schuilt.

Ik geef het maar door. Zonder het te willen of kunnen verifiëren is het wel een aangelegen zaak om eens over na te denken.

We zullen het oordeel over moeten laten aan de Enige, Die werkelijk het recht had om rijk te zijn, zonder dat er enige schijn bij kwam, en er de voorkeur aan heeft gegeven om arm te worden.

Roof achtte Hij het om Zich om deze arme wereld niet te bekommeren en in Zijn rijke hemel te blijven.

Voor het evenwicht moet ik er nu wel bij vermelden dat, , eigendom geen diefstal" is. U kunt rijk zijn en toch niet gierig. En niet rijk en tóch gierig. Maar als God de rijken alle dingen geeft om te genieten, dan krijgen we van Hem eigendomsrechten, om die naar de regel des verbonds te gebruiken. Er zo mee om te gaan dat we van het recht gebruik maken om het zelf weg te mogen geven.

Het zalige geven

Jezus heeft ooit gezegd dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Over die levenshouding gaat het als God de christen gebiedt om , , mijns naasten nut waar ik kan en mag te bevorderen, met hem te handelen zoals ik wilde dat men met mij handelde" (antw. 111).

God breekt de demonische ketenen van de mammondienst, doordat Hij komt in de gestalte van Jezus Christus. Hij legt beslag op ons hart. Christus gaf en geeft Zich zalig weg aan armen uit gena. Maar Hij stelt ons ook in Zijn dienst. Daar is de Bergrede op alle manieren getuige van.

Hij regeert ons door Zijn Woord en Geest. God roept ons uit de slavernij van geld en goed, opdat wij als bevrijde mensen rentmeester zullen zijn.

In trouwe arbeid voor onszelf, zodat we ons niet aan de veel voorkomende diefstal van de dagdieverij schuldig maken. Dit geldt arbeiders in Gods koninkrijk net zo goed als elk gemeentelid.

We mogen niet op ons gemak gesteld zijn. Er zijn nog zo velen die raad en daad, die pastorale zorg nodig hebben. Ananias en Safi- ra onttrokken aan de prijs des lands. We kunnen ook ons onttrekken aan de prijs die God van ons vraagt, als we het „ja ik, van ganser harte" niet in overvloedige ijver nakomen. Dan stelen we van Gods tijd.

Wat niet betekent dat we niet op tijd op mogen houden en op mogen ademen. Jezus beval de werkers in Zijn Koninkrijk een weinig te rusten. Nochtans altijd overvloedig te zijn in het werk des Heeren is koninklijke opdracht en heilige belofte.

En laat de gemeente er ook maar eens over nadenken, dat het wel een bepaald soort gierigheid is, die voortwoekert op het terrein van de kerk, die de schuld is van het feit dat een kleine groep mensen op een zo verkwistende, want gezondheid en gezin slopende wijze, al het werk moeten doen.

Zalig is de dienstknecht die zijn heer als hij komt zal wakende vinden én werkzaam.

Rentmeester zijn wil zeggen: in alles van God zijn, in alles van Christus zijn, en daarom in alles van de gemeenschap zijn, zoals het slot van antwoord 111 aangeeft: Getrouwelijk arbeiden, opdat ik de nooddruftige mag helpen.

Anders geven we demonische machtsfactoren voet om in onbijbelse rechtlijnigheid een samenleving te creëren waarin men er op uit is het recht op de eigendom te vernietigen. Een nivelleringsproces dat in volle gang is gezet bij de ontekening van het eigendomsrecht - zoals ik boven schreef, het recht om zelf'weg te mogen geven - , maar dat eindigt altijd met het individuele beschikkingsrecht om onze geloofsovertuiging te ontkennen. De totalitaire staten in onze eeuw, en in èlle eeuwen, zijn daar het voorbeeld van. Maar ook de door ons terecht gevreesde invoering van de anti-discriminatiewet. De gevolgen daarvan zijn niet te overzien.

Toch zullen wij als christenen , , het recht om zelf weg te mogen geven" op de juiste wijze moeten toepassen. Een voorbeeld daarvan is de eerste cluistengemeente. Daar zei niemand van hetgeen hij bezat dat het 't zijne was, maar had men alle dingen gemeenschappelijk. Het gaat er niet alleen om of we voldoende onze handen thuis kunnen houden, maar of we deze wel voldoende uit de mouw kunnen steken. Niet alleen of we niet stelen, maar ook of we delen en geven. Doen wij dit laatste niet dan stelen we toch. Een christen weet het is zaliger te geven dan te ontvangen.

In de arme, in die arme instantie of dat arme achtergebleven gebied doet Jezus een beroep op ons. En in het jongste gericht „zal de Koning antwoorden en zeggen: oor zoveel gij dit, (nl. het eten geven aan de hongerigen en het drinken geven aan de dorstigen en het kleden van de naakten, het bezoeken van de gevangenen) aan een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat aan Mij gedaan" (Matth. 25 : 40).

„Dan komt Jezus toch nog wel als een dief, maar niet als een dief in de nacht; nee, als de Hartedief. En de bruidsschat? Dat zijn wij" (G. Th, Rothuizen a.w. blz. 149).

K.a.Z.

H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1992

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

Stelen of delen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1992

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's