Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorbeeld en schaduw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorbeeld en schaduw

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSTUDIE

„ Want iedere hogepriester wordt gesteld o gaven en slachtoffers te offeren; waarom h noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, da Hij zou offeren.

Want indien Hij op de aarde ware, zo zo Hij zelfs geen priester zijn, omdat er priesters zijn, die naar de wet gaven offeren Welke het voorbeeld en de schaduw der he melse dingen dienen, gelijk Mozes door God delijke aanspraak vermaand was, als hij d tabernakel volmaken zou: ant zie, zegt Hi dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op de berg getoond is". (Hebreeën 8 : 3—5)

Wij hebben een Hogepriester, ..! Met die machtige klaroenstoot zette het achtste hoofdstuk van onze brief in. Ja, en wat voor Eén. Eén, „Die gezeten is aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen" (vs. lb). Eén, Die niet dient in het aardse, maar in het hemelse heiligdom, in de „ware tabernakel, welke de Heere heeft opgericht en geen mens" (vs. 2). Voor u en mij een dringend appèl om dan ook te zoeken de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Midden in het aardse strijdperk dient het oog naar boven te worden geslagen. Daér... daar is Hij, de Hogepriester, Wiens offer eeuwig genoeg is. Wiens voorbede onafgebroken opklimt voor Gods aangezicht voor allen, die door Hem tot God gaan. Wiens doorboorde handen zegenend worden uitgebreid over arme zondaren, die in hun hulpeloosheid bij Hem schuilen.

Zijn dienst

Welnu, nadat in de eerste twee verzen gesproken is over de plaats, waar Hij dient. Komt nu opnieuw het hart van Zijn dienst aan de orde. Vanuit de oudtestamentische eredienst laat onze brief zien, dat dat hart wordt oge-gevormd door het offer: Want iedere hgepriester wordt gesteld om gaven en slachtoffers te offeren, waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren" (vs. 3). De Hebreeënschrijver grijpt hier terug op dat, wat hij reeds in 5 : 1 aan de orde had gesteld. Daar luidde het: Want elke hogepriester, uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn, opdat hij offere gaven en slachtoffers voor de zonden”.

Net als in hoofdstuk 5 herinnert de uitdrukking „ wordt gesteld" ook hier aan zijn goddelijke roeping en aanstelling. Het hogepriesterhjk ambt is maar niet door mensen uitgedacht. Evenmin heeft de hogepriester zichzelf daartoe opgeworpen. Nee, hij is daarin door m et Gód gesteld. God Zelf heeft dat ambt in het le­ t ven geroepen. Hij en niemand anders bepaalt, wat de inhoud is van dat ambt. Wat de hogepriester heeft te doen, welke diensten hij heeft uit te richten en hoe elk onderdeel van zijn dienst vervuld moet worden. Hij bepaalt ook, wie Hem in dat ambt zullen dienen.

­ Uitdrukkingen als deze laten ons helder e zien: het gaat in het ambt altijd weer opnieuw j, om een inzetting van Gód, waarvan inhoud en grens door Hem alleen worden bepaald. Welk + een plicht dan voor iedere ambtsdrager om zich nauwkeurig op z'n lastbrief te bezinnen en zich van z'n hoge verantwoordelijkheid bewust te zijn. Hoezeer we ook verkozen zijn door de gemeente en in het midden van de gemeente worden bevestigd, nochtans in z'n diepe kern geldt: Gód heeft mij gesteld. Daarom de ogen op Hem! In diepe afliankelijkheid van de hemelse Zender onze dienst waargenomen! Hij, Die Zijn knechten in het ambt stelt, is Dezelfde, Die middels de zalving van Zijn Geest tot trouwe dienst wil bekwamen.

Gaven en slachtofferen

De taak van de hogepriester wordt vervolgens in VS. 3 samengevat met de woorden, dat hij is gesteld „om gaven en slachtofferen te offeren". Twee woorden, die hier willen aandui den het totaal van de offers, die de hoge priester oudtestamentisch moest brengen Sommige verklaarders menen, dat de uitdruk king „gaven" vooral zou zien op de onbloedi ge en de uitdrukking „slachtoffers" meer op de bloedige offers. Tegen deze onderscheiding zijn echter nogal wat bezwaren in te brengen, zodat we veiliger gaan om , , gaven en slachtofferen" te zien als een algemene uitdrukking voor alle offers, die de hogepriester moest brengen.

Welnu, de kern, waar het hier om gaat is: het is wezenlijk voor de dienst van de hogepriester, dat hij offert. Een priester, die niet offert is geen priester. Hij mag vele andere dingen doen, maar priester kan hij niet genoemd worden. Offeren... dat is het hart en het wezen van z'n dienst. Alle andere ambtstaken, die hij heeft, vloeien daaruit voort. Hij kan geen voorbidder zijn, indien hij niet eerst al offerend het bloed der verzoening heeft gesprengd voor Gods aangezicht. Hij kan evenmin zegenen, als hij niet eerst het zoenoffer heeft gebracht. Gaven en slachtofferen is het hart en het centrum van zijn dienst.

En wat nu geldt van de aardse hogepriester, geldt ook van Christus, de hemelse Hogepriester: „waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren" (vs. 3b). Wilde Hij Hogepriester zijn, dan moest ook Zijn dienst gekenmerkt worden door het offer. De Hebreeënschrijver laat hier rusten, wat dat offer is geweest. Dat wordt in hoofdstuk 9 en 10 nader uitgewerkt. Maar we weten: het was niet minder dan het offer van Z'n eigen leven. Hij offerde Zijn eigen lichaam. Hij stortte Zijn eigen bloed. En uit de werkwoordsvorm, die in het Grieks voor „offeren" gebruikt wordt, blijkt: dat offer is reeds gebracht. Eens en voorgoed. Hij behoeft niet telkens weer opnieuw te offeren zoals de oudtestamentische priesters. Nee, wat Hij moest offeren, dat heeft Hij geofferd. Voorgoed en volkomen! Tot heil van Zijn Kerk. Tot redding van zondaren. U bemerkt: reeds hier worden de lijnen uitgezet, die straks in hun verdere rijkdom en diepte nader worden ontvouwd.

Geen toegang tot het aardse heiligdom

Er is echter nog iets, wat onze brief de Hebreeën in herinnering wil brengen. Want hoewel Christus dus wel degehjk iets had om te offeren, kon hij naar de Mozaïsche wet onmogelijk als Priester in het aardse heiligdom worden toegelaten: Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen Priester zijn" (vs. 4a)! Waarom niet? Om de eenvoudige reden, dat het ingaan in de tabernakel en de tempel alleen was voorbehouden aan de zonen van Aaron. Alle anderen, die onbevoegd het heihge zouden betreden, moesten de dood sterven (vgl. Hebr. 7 : 13, 14 en Num. 3 : 10). De Hebreeën moeten dus wel weten wat ze doen, als ze weer overhellen naar de mening, dat de levitische eredienst eeuwige geldingskracht heeft.

Zeker, op het moment, dat onze brief geschreven wordt, zijn er nog altijd „priesters. die naar de wet gaven offeren". En dat staat dan in de tegenwoordige tijd, ten teken ervan dat dat offeren nog altijd voortduurt. Op grond hiervan menen dan ook de meeste verklaarders, dat onze brief geschreven is vóór het jaar 70 n. Chr., het jaar waarin de Romeinen Jeruzalem en haar tempel hebben verwoest en te gronde gericht. Echter, als onze brief geschreven wordt, brandt te Jeruzalem nog altijd het altaar. Stieren en bokken worden geslacht. Het bloed van de lammeren vloeit nog ophoudelijk. Er zijn priesters, die naar de wet gaven offeren.

En we weten: dat alles oefent nog een machtige bekoring uit op de Hebreeën. Ja, maar dan moeten ze wel bedenken: in die levitische eredienst kan Christus onmogelijk als Hogepriester fungeren. Hij is immers uit de stam van Juda. En daarom: willen ze Hem als Hogepriester behouden, dan moeten ze hun ogen niet richten op het aardse, maar op het hemelse heiligdom. Daar is Hij ingegaan. Daar mocht Hij Zijn offer dragen tot voor het aangezicht van Zijn Vader. En daarom: de harten omhoog. Opgezien naar de eeuwige tabernakel, waar Christus in volmaakte dienst eeuwig dient voor het aangezicht van Zijn Vader.

Dat geldt ook u en mij. Zeker, wij kennen geen letterlijke tempel en letterlijke altaren meer. Maar is ook voor ons het gevaar niet levensgroot, dat we blijven steken in de uiterlijke riten van de godsdienst en niet doortasten naar hun wezen en kern? Onze harten niet opwaarts heffen naar de Hogepriester, die boven is? Heel onze brief kent maar één begeerte: u heen te stuwen naar Hem. Voor het eerst, maar ook weer opnieuw. Hij is de vervuUing van al de ceremoniën van het oude verbond. Om Hem gaat het. Hij is het Middelpunt en het Hart. En als Hij niet het Middelpunt is van heel onze godsdienst, dan kunnen we om zo te zeggen naar de tempel gaan en offeren en uiterlijk meeleven, maar... het wezen ontgaat ons. We komen er eeuwig mee om. En dat, terwijl ons zoveel geopenbaard is...! En daarom: als we nu zulk een grote Hogepriester hebben, dat we er toch op toe zullen zien, dat we ook daadwerkelijk door Hem tot God gaan.

Voorbeeld en schaduw

Ja maar, zo zouden de Hebreeën tegen kunnen werpen: en de aardse eredienst dan? Alles wat er gebeurt in de tempel? Is dat dan allemaal van nul en generlei waarde geweest? Nee, zegt onze brief, het heeft wel degelijk z'n waarde maar dan alleen als voorbeeld en scha- duw. Van de levietische priesters zegt onze brief in vs. 5: „Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, toen hij de tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op de berg getoond is”!

Bij „voorbeeld" hebben we vooral te denken aan iets, dat fungeert als een afbeelding. Je zou kunnen zeggen: de dienst in tabernakel en tempel was niet het eigenlijke en wezenlijke. Nee, het was een afbeelding, een kopie, een schets van de ware priesterdienst van Christus. Het stelde ons als in een schets de dienst, die Christus zou volbrengen voor ogen. Een soortgelijke gedachte ligt opgesloten in het woord „schaduw". Een schaduw veronderstelt altijd, dat er een andere werkelijkheid is, waarvan de contouren door de schaduw worden afgebeeld. Als je de schaduw, of het silhouet van een prachtig kunstwerk ziet, dan kun je daar op zich al van onder de indruk zijn, maar je weet: de werkelijkheid zal de schaduw ver overtreffen. Een schaduw is altijd maar een flauwe, vage afspiegeling.

Welnu, met deze woorden wordt heel de levitische eredienst gekarakteriseerd. Voorbeeld en schaduw. Beide uitdrukkingen geven aan, dat dat wat in het heiligdom beneden geschiedde niet het eigenlijke en wezenlijke was. Nee, het moest „afbeelden, wat geestelijk volle werkelijkheid zou zijn in Jezus Christus" (Calvijn). Vandaar ook, dat Mozes van Godswege zeer nauwkeurige voorschriften had ontvangen omtrent de bouw van de tabernakel: „Gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, toen hij de tabernakel volmaken zou: want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar het voorbeeld, dat u op de berg getoond is”!

Juist omdat de tabernakel een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen moest zijn, kon haar bouw en inrichting niet anders dan in de weg van openbaring aan Mozes bekend worden gemaakt. God Zelf heeft Mozes op klare en heldere wijze voor ogen gesteld, hoe alles eruit moest zien en vervaardigd moest worden. Opdat het een getrouwe afbeelding zou zijn van de ware dienst van Christus.

Geestelijke beduiding

Naar die zin moeten we dan ook zoeken. Het gaat niet slechts om de uiterlijke vormen en riten, maar om hun „geestelijke beduiding", zegt Calvijn, die verder nog opmerkt, dat alles wat tot de oudtestamentische eredienst behoorde „oefeningen waren om het volk te houden in het geloof in de Middelaar", En inderdaad, wie de bouw en de inrichting van de tabernakel bestudeert, moet zeggen: wat is zij vol van Christus. Hoe spreekt het alles van Hem en Zijn werk. Wat legt het op wonderschone wijze open, alles wat er in Hem te vinden is. Ook oudtestamentisch wordt alles, wat van de mens is afgesneden en gekarakteriseerd als onreinheid en schuld en wordt genade, rijk en vrij, op machtige wijze verheerlijkt.

Ondertussen, is de levitische eredienst slechts voorbeeld en schaduw, dan tekent dat tegelijk ook haar voorbijgaand en tijdelijk karakter. Dan moeten de Hebreeën daar niet in blijven hangen, maar de harten opwaarts heffen. De hemelse dingen in het oog vatten. Zien op Hem, in Wie alles vervuld is geworden. En ook wij worden daartoe vermaand. Op treffende wijze laat dit gedeelte van onze brief ons zien: er is een eredienst hierboven. Een dienst, waarvan Christus het stralende middelpunt is. Een dienst, die ware verzoening en vrede met God brengt. Een dienst, waarvan rijke zegeningen neerdalen op de aarde. Een dienst, die straks zelfs hemel en aarde zal vervullen als Christus weerkomt op de wolken van de hemel en het in al z'n heerlijkheid vervuld zal worden: , , Ziet de tabernakel Gods is bij de men-1 sen"! Zalig, wie door Gods genade in de dienst van deze Priester z'n leven vond.

M.

L.W.Ch.R.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Voorbeeld en schaduw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's