Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een nieuw en beter verbond (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuw en beter verbond (1)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSTUDIE

„En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook van een beter verbond Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen is bevestigd.

Want indien dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest. Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis van Israël en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten;

Niet naar het verbond, dat Ik met hm I vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven en Ik heb op hen niet 1 geacht, zegt de Heere.” (Hebreeën 8 : 6-9) De verzen, die ditmaal onze aandacht vragen, leggen opnieuw volle nadruk op het feit, dat Christus als eeuwige en hemelse Hogepriester alle aardse priesters in heerlijkheid ver overtreft. Eeuwen lang hebben de zonen van Aaron op last van God gediend in de tabernakel en in de tempel. Maar., zo overdachten we de vorige maal: hun dienst was niet meer dan „voorbeeld en schaduw" (vs. 5)! Twee kernwoorden, die aangaven, dat wat in het aardse heiligdom geschiedde toch niet het eigenlijke en wezenlijke was. Nee, alles wat daar gebeurde, beeldde alleen af, , , wat geestelijk volle werkelijkheid zou zijn in Jezus Christus" (Calvijn). M.a.w.: de dienst van Aaron en z'n zonen was niet meer dan een schdduwdienst. Een dienst, die het eigenlijke en volle heil niet tot stand kon brengen en die als zodanig riep om vervulling in Christus. Welnu, van die vervulling spreekt het slot van Hebreeën 8.

Een uitnemender bediening

Het begin van vs. 6 legt op dat meerdere van Christus' dienst volle nadruk: „En nu heeft Hij (d.i. Christus) een zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook van een beter verbond Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is". Met die veel uitnemen-"der bediening wordt uiteraard vanuit het tekstverband bedoeld: de priesterdienst, die Hij sinds Zijn hemelvaart in het hemels heiligdom vervult. Zijn dienen aan de rechterhand van Zijn Vader. Zijn verzoenende, voorbiddende en zegenende dienst, die Hij in de hemel volbrengt ten behoeve van Zijn gemeente op aarde.

Staat er, dat Hij die dienst heeft „gekregen...", dan zou dat de gedachte kunnen oproepen, dat die dienst Hem zomaar in de schoot gevallen is. Het grondwoord kan echter ook vertaald worden met: verkrijgen, verwerven, bereiken...! Daar klinkt dan de notie in door, dat het Hem nogal wat heeft gekost om tot die dienst te komen. Veel strijd, veel lijden, ja het offer van Z'n eigen leven was nodig. Maar in die weg heeft Hij dan ook „een zoveel uitnemender bediening verkregen"! Uitnemender dan Aaron. Uitnemender dan al de levitische priesters, die eeuw in, eeuw uit op aarde hebben gediend.

Reeds in het voorafgaande is van dat uitnemende van Christus' dienst het nodige gezegd. In tegenstelling tot de dienst van Aaron en zijn zonen is Zijn dienst eeuwig en onvergankelijk • (7 : 24). Bovendien, de levitische priesterdienst was niet in staat om het volk tot het volle heil en tot de volle zahgheid te brengen en was daarom , , zwak en onprofijtelijk" (7 : 18). Christus daarentegen brengt het volle heil en de volle zaligheid. Hij maakt, , volkomen zalig degenen, die door Hem tot God gaan" (7 : 25). Aan deze argumenten, genoemd in hoofdstuk 7, wordt nu nog een volgende toegevoegd. Zijn uitnemender bediening heeft nl. ook alles te maken met het feit, dat Hij „van een beter verbond Middelaar is, hetwelk in betere beloftenisen is bevestigd”.

Middelaar van een beter verbond

„Een beter verbond..."! Dat ziet op de werkelijkheid van het nieuwe verbond, dat in Christus' komst aan het licht is getreden. Het nieuwe verbond, dat reeds door de profeten was beloofd (Jer. 32 : 31—34, 32 : 37—41, Ezech. 37 : 24—28). Waarvan Christus bovendien ook zelf had gesproken, toen Hij tijdens het laatste pascha het avondmaal inzette: , Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt" (Lk. 22 : 20). Het woord, dat in het Nieuwe Testament voor „verbond" gebruikt wordt, benadrukt, dat we te doen hebben met een genadige beschikking van Godswege. Het heeft zelfs de betekenis in zich van: iterste wilsbeschikking, testament...! Vandaar ook de vertaling in het Lukasevangelie. Zo treedt nieuwtestamentisch een bepaalde zijde van Gods verbond zeer sterk op de voorgrond nl. het verbond als vrijwillige en genadige beschikking van God ten bate van de mens.

Toegepast op het nieuwe en betere verbond, dat in Christus komst aanbreekt, betekent dat, dat het ook hier alles pure en eenzijdige liefde van Gods kant is. Dwars door alle menselijke ontrouw, afval en ongehoorzaamheid heen gaat Hij voort met Zijn werk. Hij is de Eerste. Hij treedt met diepgevallen zondaren in een verbondsrelatie en zegt hen daarin heil toe, vrede en eeuwige zaligheid. Ja, schenkt daarin Zichzelf aan hen weg. Een wonder, dat met geen pen is te beschrijven. Dat is nu vrije, soevereine liefde. Nimmer te verklaren vanuit de mens. Wat in ons is enkel ongehoorzaamheid, opstand, rebellie, dwaasheid en ongeloof. Maar alleen te verklaren vanuit God. Hier zijn we op de bergtoppen van Zijn eeuwige zondaarsliefde, langs wier flanken slechts één loflied ruist. Het loflied op de vrije gunst, die eeuwig God bewoog. Zingt u het mee? In verbrokenheid van hart? In aanbiddende verwondering? Van U zijn alle dingen, van U, o God alleen...!

Ondertussen, die verwondering wordt nog groter, als we erop letten, dat die verbondsgenade alleen maar kon doorbreken dankzij Christus. Dat gold natuurlijk ook reeds oudtestamentisch. Vanaf de zondeval heeft God niet anders dan op kosten van Christus in gemeenschap kunnen treden met zondaren. Zowel in Oud als Nieuw Testament is Hij de Middelaar van het verbond. Alleen oudtestamentisch was dat alles nog schaduwachtig. Mozes, die wel de middelaar van het oude verbond genoemd wordt, was daarin type van Christus. Christus is echter de enige en waarachtige Middelaar. Wordt Hij hier in Hebr. 8 aangeduid als , , de Middelaar van een beter verbond", dan wil dat zeggen, dat het dankzij Hem en Zijn werk is, dat de bedeling van het nieuwe verbond kon worden ingeluid. Dankzij Zijn verzoenend lijden en sterven kon het , , testament" worden geopend. Konden de dagen van het nieuwe verbond aanbreken en konden de , , betere beloften" hun vervulling krijgen. In het werk van deze Middelaar ligt het nieuwe verbond eeuwig vast. Dankzij Hem kan niets haar uitvoering meer in de weg staan. Het is dankzij Hem, dat de heilige God weer in verbondsrelatie kan treden met zondaren en dat zondaren weer teruggevoerd worden in de verbondsgemeenschap met Hem.

Betere beloften

De „betere beloften" van het nieuwe verbond wijzen dan ook naar die herstelde gemeenschap heen (zie vs. 10—12). Nu moeten we echter wel voor één ding waken, nl. dat we niet zouden denken, dat dat heil oudtestamentisch de gelovigen niet ten deel zou zijn gevallen. Nee, ook onder het oude verbond deelden de gelovigen terdege in de vergeving der zonden, in de verzoening met God en van daaruit ook in de gemeenschap met God, de vernieuwing van het leven en de eeuwige zaligheid. Maar dat , , beter" moet in verband gezien worden met het feit, dat alles onder het oude verbond nog schaduwachtig was, zodat het bewustzijn en het genot van die weldaden nog niet zo diep en rijk naar voren kon treden als in de dagen van het nieuwe verbond, waarin het heil tenvoUe is geopenbaard. De Geest is uitgestort en in Z'n volle rijke dienst werkzaam. Zodat schaduwen en sluiers worden weggenomen en de Koning en Z'n heil in al hun volheid en heerlijkheid aan het hart worden geopenbaard. , , Beter" houdt hier dus vooral in: voller, rijker, breder, dieper...!

Overigens klemt dan wel meteen de vraag: is de stand van het geestelijk leven onder ons daarmee in overeenstemming? Of staan wij de Geest, Die toch de Uitdeler is van al de schatten van het nieuwe verbond zó tegen, dat er slechts magerheid is. Dorheid. Ingezonkenheid. Staan we Hem zó tegen - door ongehoorzaamheid, door wereldgelijkvormigheid, door eigenwillige godsdienst - dat alles even nevelig en mistig en donker is? Let wel: daarvoor is de schuld nooit in Hem, maar altijd in ons. Met een variant op Jesaja's klacht mogen we elkaar wel de verootmoedigende vraag voorleggen: De morgenstond van de nieuwe bedeling is gekomen en is het nu nog nacht? Hoezeer hebben we nodig: bekering...! Hartelijke verbondsvernieuwing en wederkeer tot de levende God...! Het vurig gebed: Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt...! De dringende bede om reveil. Om opwekking. Om léven.

Het Sinaïtisch verbond

Het „betere" van het nieuwe verbond en van de , , betere" beloften, die daarbij behoren worden vervolgens gezet tegenover de bedeling van het oude verbond: „Want indien dat eerste verbond onberispelijk ware geweest, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn" (vs. 7). Wat verstaat onze brief hier onder het „eerste verbond"? Uit het vervolg blijkt: hij heeft daarmee het zgn. , , Sinaïtisch verbond"^ op het oog. Het verbond, dat God met Z'n volk sloot, toen Hij het uitleidde uit Egypte en het daar opnieuw als Zijn volk aannam. Ten teken van die genadige aanneming zette Hij toen de ceremoniëndienst in, waarover zoveel is te doen in onze brief en kwam Hij ook Zelf op de grondslag van de verzoening wonen onder het volk.

Dat de Hebreeënschrijver dit Sinaïtisch verbond op het oog heeft, blijkt uit het vervolg. Hij herinnert aan Gods aloude belofte van een nieuw verbond eenmaal gedaan door de mond van Jeremia: „ Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over 't huis van Israël en over 't huis van Juda een nieuw verbond oprichten " (vs. 8)! En zet dat dan tegenover het „oude", dat Hij op de Sinaï met Z'n volk sloot: „Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage toen Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden, want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven en Ik heb hen niet geacht, zegt de Heere”!

We dienen dus helder voor de geest te hebben, dat als de Schrift spreekt over het „oude verbond", zij het Sinaïtisch verbond op het» oog heeft. Met al wat tot de bedeling van dat verbond behoorde: de uitgebreide offerdienst, de vele ceremoniën, die het godsdienstig leven stempelden, de daarbij passende wetgeving enz. En het is nu van dat verbond, dat onze brief straks aan het slot van hoofdstuk 8 zal zeggen: , , Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; wat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning"! Dit , , oud" en , , verouderd" betreft dus bepaald niet het genadeverbond, zoals dat eenmaal met Abraham en zijn zaad is opgericht, maar het Sinaïtisch verbond.

We zouden het zo kunnen zeggen: dat Sinaïtisch verbond, dat was de wijze, waarop Gods genadeverbond gestalte aannam in de tijd van de oudtestamentische bedeling. De weldaden, die God aan Abraham toezegde en die Hij nieuwtestamentisch ook Zijn gemeente doet toekomen, worden in dat verbond ook aan Israël toegezegd, alleen - en dat is het kenmerkende van deze bedeling - gehuld in allerlei symboUsche vormen en gestalten.

„Alle geestelijke en eeuwige weldaden zijn onder Israël ingekleed in zinnelijke vormen. De vergeving der zonden is gebonden aan offeranden van dieren. Het wonen Gods onder Israël is gesymboliseerd in de tempel op Sion. De heiUgmaking in ethische zin is gesymboliseerd in de levitische ceremoniële reinheid. Het eeuwige leven verbergt zich voor het Israëlitisch bewustzijn in de vormen van een lang leven op aarde" (Bavinck, Geref. Dogm., III, 202).

Niet onberispelijk

En nu wordt van dit Sinaïtisch verbond gezegd, dat het niet , , onberispelijk" was. Dat heeft allereerst te maken met het feit, dat het niet het volle heil bracht. Het bleef een schaduwdienst. Alle weldaden konden slechts op schaduwachtige wijze worden aangeduid en beleefd. En onder de vromen was er dan ook een vurig uitzien naar een vollere, rijkere openbaring, die zou aanbreken, als de Messias zou komen. In de tweede plaats geldt: Ook Israël zelf was niet in staat om in de eisen en de rechten van dat Sinaïtisch verbond staande te blijven. Het berispelijke treft dus evenzeer de bondgenoten. Duidelijk blijkt dat uit vs. 8: „Want hen berispende, zegt Hij tot hen..." En dan volgen de woorden over het nieuwe verbond, die we al eerder citeerden, terwijl t.a.v. het oude verbond gezegd wordt: „zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven en Ik heb niet geacht”.

M.a.w.: Israël was ten zeerste ontrouw geweest aan de wetten en de inzettingen van dit verbond. Met als schrikwekkende keerzijde: „Ik heb hen niet geacht"! Toen de Heere bij monde van Jeremia dit woord sprak, bevond het Tienstammenrijk van Israël zich reeds in ballingschap, terwijl het niet lang meer zou duren of ook het Tweestammenrijk van Juda zou worden weggevoerd en Jeruzalem en de tempel te gronde worden gericht. En dat alles vanwege eigen ontrouw, afgodendienst en rebellie. Israël moest de verbondswraak ondervinden. Dat de keerzijde van Gods liefde Zijn toorn is.

En toch - en welk een onbegrijpelijk wonder is dat - in de toorn gedacht God toch aan Zijn verbond, eenmaal opgericht met de vaderen en aan Zijn beloften vanouds gedaan en kondigde Hij een nieuwe bedeling van het verbond der genade aan; „Ziet de dagen komen, spreekt de Heere en Ik zal over het huis van Israël en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten”!

Wat de inhoud van dat nieuwe verbond is, daarover hopen we een volgende keer nader met u te mediteren. Laten we voorlopig maar bewonderen het onbegrijpelijke wonder dan dat Goddelijk: , , Ik zal..."! In die totaal verworden situatie klinkt daar toch weer: , , Ik zal..."! Ik zal oprichten...! Weer dat eenzijdige. Weer dat volstrekt vrije en soevereine van Godswege. Zo blijft er toen en nu en straks slechts één loflied over: , , Het is door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen". Daar ligt alles in vast. Daar ligt de voortgang van Gods werk in verankerd. Ook vandaag. En daarom: Drieënig God, U zij al de eer!

M.

L.W.Ch.R.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Een nieuw en beter verbond (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's