Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSTUDIE

„Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden; (want Die het beloofd heeft, is getrouw); En laat ons op elkander acht nemen tot opscherping der liefde en der goede werken;

En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel temeer als gij ziet, dat de dag nadert”.

(Hebreeën 10 : 23—25)

Geloof, hoop en liefde vormen in het christenleven een onafscheidelijke eenheid. Ze worden wel genoemd: De drie gezellinnen op de pelgrimsreis" (prof. G. Wisse). Bekend is de afbeelding, waarop u ineengestrengeld aantreft een kruis als symbool van het geloof', een anker als zinnebeeld van de hoop; en een brandend hart als zinnebeeld van de liefde. Paulus schreef de bekende woorden: , En nu blijft geloof, hoop en liefde, doch de meeste van deze is de liefde" (1 Kor. 13 : 13).

Ook in het deel van de Hebreeënbrief, dat nu onze aandacht vraagt, komt u de trits geloof, hoop en liefde tegen. In vs. 22 klonk het: , , Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart in volle verzekerdheid des gelóófs". In vs. 23: , , En laat ons de onwankelbare belijdenis der hóóp vasthouden". En in vs. 24: , , En laat ons op elkander acht nemen tot opscherping der liefde en de goede werken". Uit alles wordt duidelijk: de Hebreeënbrief wil u en mij opscherpen tot de beoefening van waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde. Stonden we de vorige maal stil bij de eerste van de drie , , gezellinnen", nu vragen de hoop en de hef de onze aandacht.

De belijdenis der hoop

Allereerst de hoop: , En laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden, , ! Belijdenis. We kwamen dat woord al eerder tegen in onze brief. Allereerst in 3 : 1, waar van Christus getuigd werd, dat Hij de , , Hogepriester van onze belijdenis" is. Vervolgens ook in 4 : 14: , Daar wij dan een grote Hogepriester hebben. Die door de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden". Bedoeld is: eze belijdenis aangaande Christus en Zijn heerlijk hogepriesterlijk werk. En daar gaat het ook hier om.

Vanuit het verband zullen we echter tegelijk hebben te denken aan de belijdenis, die door de Hebreeën in het uur van hun dóóp is uitgesproken. De vorige maal reeds zagen we, hoe de schrijver van onze brief hen dat uur in herinnering bracht, toen hij aantekende: , , En het lichaam gewassen zijnde met rein water"[ (vs, 22). Welnu, hij roept hen niet alleen hun dóóp in herinnering, maar ook de belijdenis toen door hen uitgesproken en hij bindt ze op het hart om bij die belijdenis te blijven ei daaraan vast te houden.

Deze belijdenis wordt de belijdenis der hóóp genoemd, omdat aan de inhoud van deze belijdenis een rijke verwachting is verbonden, Christus is de centrale inhoud van hun belijdenis. Echter, wat heeft Christus niet beloofd aan allen, die Hem vrezen! In Hem mogen ze deelachtig zijn vergeving van zonden en verzoening met God. De inwoning van de Heilige Geest en de vernieuwing van het leven. God is niet langer tégen hen, maar vóór hen. En dat geeft uitzicht. Ook voor het toekomende.

En daarom: belijdenis der hóóp...! Dat Hij hen ook in de toekomst niet zaJ begeven ec verlaten, maar hen met Z'n Vaderlijke liefde en zorg zal omringen. Zal sterken in de strijd, Zal toerusten met Zijn Geest. Ja, nog verder, dat Hij hen ook in het uur van hun dood niet zal beschamen. Maar hen dwars door het dal van de schaduw des doods heen zal dragen tot in Zijn eeuwig Koninkrijk. En zelfs dat is het laatste niet. Nog verder mag de hoop van de christen zich uitstrekken. Hij mag uitzien naar de' morgen der verrijzenis. Naar de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Naar d(i eeuwige erfenis, waar God weer alles zal zijn in allen.

U, die al strijdende Christus begeert te volgen, vergeet het nooit: welk een hoop is aan het geloof in Christus verbonden! Uw belijdenis kost u misschien veel, maar het is toch een belijdenis der hóóp! Dat mag u wel te vuriger doen strijden. Met temeer lijdzaamheid doen lopen de loopbaan, die u is voorgesteld. Temeer Christus doen aanhangen, betrouwen en liefhebben. Want wie de Zoon heeft, die heeft het leven, maar wie de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.

Het vasthouden van deze belijdenis

Onze brief spoort de Hebreeën vervolgens aan om deze belijdenis der hoop ook vast te houden: , , En laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden...!" Vanuit de grondtekst is het zelfs mogelijk om te vertalen; Laat ons de belijdenis der hoop onwankelbaar vasthouden...! Dan zegt het woord 'onwankelbaar' dus niet iets van genoemde belijdenis, maar van de wijze, waarop aan die belijdenis moet worden vastgehouden. Dat moet gebeuren op onwankelbare wijze. De Hebreeënschrijver wil zeggen: Hebreeën, blijf erbij.

Laat u niet van deze belijdenis aangaande Christus en Zijn hogepriesterschap wegvoeren, maar houdt haar in ere. Zijt standvastig en onbewegelijk. Houdt de belijdenis, waaraan zulk een machtige hoop verbonden is, onwankelbaar vast.

Vasthouden aan de belijdenis der hoop wil dus ten diepste zeggen: blijven bij Christus. Blijven bij de Hogepriester van onze belijdenis. Blijven bij Zijn Woord en almeer wortelen in Hem. In Zijn offer. In Zijn hogepriesterlijke dienst. In de beloften, die daaraan zijn verbonden. De keerzijde daarvan is, dat ik almeer moet sterven aan mijzelf en aan mijn vroomheid en aan alles, wat ik zelf meen te kunnen en te zijn. Zelf minder worden en Hem meer en meer nodig krijgen, dét is het spoor, dat de Geest in het leven van al de Christgelovigen trekt. Omdat Hij vasthoudt, leren ook wij vasthouden. Omdat Hij door Zijn Geest het vuur van het geloof brandende houdt, mogen ook heden dwars tegen alle beproeving en aanvechting in jongeren en ouderen vasthouden aan de belijdenis der hoop.

Om temeer tot dat vasthouden aan te sporen voegt onze brief er het appèl aan toe: „want Die het beloofd heeft, is getrouw..."! Met an­ ; dere woorden: de hoop van een christen rust öp goede gronden. Ze is maar niet gebouwd op een 'misschientje'. Op de drassige bodem van een vertwijfeld uitgesproken: Nu ja, we hopen er maar het beste van... Nee, ze rust in God. Nader bepaald: in de beloften van God. In die beloften, die in Christus Ja en Amen zijn. Die bevestigd en verzegeld zijn in Zijn kruisdood en bloed. Het in Christus toegezegde heil staat eeuwig vast, want... Die het beloofd heeft, is getrouw...!

God is getrouw. Hij kan niet liegen. Wat Hij beloofd heeft, doet Hij ook. Hij zegt: „Zou Ik het zeggen en niet doen? Spreken en niet bestendig maken? " Was de vervulling van Gods beloften ook maar enigermate afhankelijk van ons mensen, er zou niets van terecht komen. Maar Gode zij dank, geloof en hoop mogen rusten in de belovende God. In Hem, Die getrouw is. Zeker, veel kan er tegenin komen. Alles in u en om u kan strijden met de beloften Gods. En toch: Die het beloofd heeft, is getrouw. Die het ook doen zal. Hoor, hoe de Kerk der eeuwen het zingt: , , Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan/ Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan”!

Zo is de hoop van de christen een levende hoop. Een hoop, die geboren wordt uit het geloof in de belovende God. Het is een hoop voor dit en voor het toekomende leven. Een hoop, die reikt tot in de eeuwige erfenis. Een hoop, die het hart vervult met een levende verwachting. En daarom: Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden, want... Die het beloofd heeft, is getrouw!

Op elkaar acht nemen

Naast het geloof en de hoop noemt onze brief ook de Uefde: En laat ons op elkander acht nemen tot opscherping der liefde en der goede werken"! We kwamen dat aspect al eerder tegen. Gelovigen dienen niet langs elkaar heen te leven, maar elkaar te vermanen (3 : 13). Zo ook hier. De Hebreeën moeten acht nemen op elkaar. Letterlijk staat er: auwkeurig op elkaar toezien. Uiteraard moet dat niet op een verkeerde wijze gebeuren. Gelovigen zijn geen spionnen van elkaar. Altijd er op uit, of de een bij de ander iets zou kunnen vinden, waar hij de vinger bij zou kunnen leggen. Nee, het gaat hier om een acht nemen, dat dienstbaar is aan wederzijdse opscherping: , En laat ons op elkander acht nemen tot opscherping... "! Bedoeld is, dat de gelovigen elkaar hebben aan te sporen en aan te vuren. Tot wat? Tot liefde en goede werken. De liefde is hier de wortel, waaruit de goede werken voortkomen. Hoe meer liefde, hoe meer we gedrongen worden tot liefdebetoon. Onze brief denkt hier in het bijzonder aan de Uefde tot elkaar, die zich uit in wederzijdse liefdedienst.

In het verleden was dat er onder de Hebreeën in rijke mate. In hoofdstuk 6 : 10 lazen we: Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten de arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt; daar gij de heiligen gediend hebt en nog dient". Met andere woorden: oen geloof en hoop bloeiden in hun hart, bloeide ook de liefde. Maar als geloof en hoop kwijnen, als er verachtering komt in de genade, als de wandel met Christus losser wordt, dan het het niet anders of ook de liefde begint te kwijnen. En dat geldt ook andersom: wijnt de liefde, wordt de broederlijke Uefde door zelfzucht en hoogmoed overwoekert, dan bedroeven we de Geest en is de schade voor het geestelijke leven niet te overzien.

En daarom: Laat ons op elkander acht nemen tot opscherping der liefde en der goede werken...! Het gaat om een gezond geloofsleven, waarin het geloof werkelijk leeft uit Christus. Waarin de hoop zich uitstrekt naar Zijn toekomst en waarin de liefde tot Hem en tot elkaar niet onder de as Ugt te smeulen.

maar brandende is. Oprechte zorg voor elkaar is een wezenstrek van het leven met God. Uit de gemeenschap met Christus bloeit de gemeenschap der heiligen op. En daarbij dient het ons ten diepste te gaan om de eer van God: , , De christen hebbe de eer van God zo hef, dat hij het goede bij anderen even goed bevordere als bij zichzelf, opdat God aan Zijn eer kome" (J. van Andel).

De onderlinge bijeenkomst niet nalaten

In nauw verband met de voorafgaande vermaning staat tenslotte ook het appèl: „En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen en dat zoveel te meer als gij ziet, dat de dag nadert" (vs 25). Kennelijk zijn er onder de Hebreeën, die opzettelijk de gemeentelijke samenkomst verzuimen. De oorzaak wordt hier niet genoemd. Is het uit laksheid? Is het uit vrees voor het lijden, dat aan het belijden van de naam van Christus verbonden is? Is het uit hoogmoed, omdat daar anderen zijn, met wie men onder geen beding wil samenkomen? Hoe dit ook zij, de schrijver van onze brief acht dit wegblijven een zeer kwalijke zaak.

Immers, door zich te onttrekken, ontrekt men zich ook aan de onderlinge vermaning en opscherping. Men wordt niet meer opgescherpt. Niet meer vermaand en vertroost. Bovendien, men onttrekt zich aan de door God Zelf ingezette dienst van Woord en sacrament. Zou daar ooit zegen op kunnen rusten? Dit is niet anders dan een voedingsbodem voor afval en ongehoorzaamheid. Hoe anders was het bij de eerste christenen. Die waren volhardende in de leer en in de breking des broods en in de gemeenschap en in de gebeden. De onderlinge gemeenschap vond haar concentratiepunt in de onderhnge bijeenkomst.

En daarom: , , Laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen en dat zoveel te meer als gij ziet, dat de dag nadert..."! M.a.w.: de oproep tot trouw wordt door onze brief helemaal gezet in het kader van de naderende dag van Christus. Die dag is immers de dag van oordeel en gericht. De dag, waarop we onbestraffelijk bevonden dienen te worden voor Hem in de liefde.

Hoe dienen we dan het heden uit te kopen. Om Christus te zoeken. Om in Hem geborgen te zijn en vanuit de gemeenschap met Hem wakende te zijn. Daartoe is de onderlinge bijeenkomst een onmisbaar instrument. De ambtelijke dienst van Woord en sacrament. De uit­-f: leg van de Schriften ook in breder gemeente-'j t lijk verband. Juist vanuit het vurig verlangen' t naar Gods onderwijs, naar de openbaring van § Christus aan onze harten mogen we wel zin-; gen: „Hoe branden mijn genegenheen/ om 's .^ Heeren voorhof in te treên”!

M.

L.W.Ch.R.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1993

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1993

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's