Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ambt en gewaad (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambt en gewaad (2)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

KERKGESCHIEDENIS

De toga

De toga was het oudste en meest typerende kledingstuk van de vrije Romeinen. Het was een mantel, die op een speciale manier was omgeslagen. Ze viel in vele plooien uiteen.

Als we nu over een toga spreken, bedoelen wij de ambtskleding van predikanten, professoren, rechters en advocaten.

Ook de roomse geestelijken dragen wel een toga. Ze hebben verschillende kleuren. Zo draagt de paus een witte, de kardinalen een rode, bisschoppen een paarse en de lagere geestelijken een zwarte toga. Men noemt de toga meestal toog of soutane.

Van oorsprong was de toga het kleed van de geleerden. Aan toga en baret kon men zien, dat iemand academisch gevormd was. In de 16de eeuw was de „tabberd" het geleerdenkleed.

Hoewel dus de Reformatie zich keerde tegen alle kerkelijke geijkte kleding, had men er uiteraard geen bezwaar tegen, dat de voorganger bij zijn ambtelijke dienst, gepaste kleding droeg.

Als zulk een gepast gewaad, zag men de tabberd en de latere toga. Ook Calvijn gaf aan deze kleding de voorkeur.

In de 18de eeuw evenwel verdween de toga. Het tijdperk van zwarte rok, driekante steek, bef, kuitbroek en schoenen met gespen brak aan.

Maar in de 19de eeuw verdween ook deze mode weer, zoals de mode steeds in beweging is, steeds komt en gaat.

De uitrusting waarin nu de predikanten op de kansel verschenen was niet eenvormig.

De mantels die men droeg waren verschillend van model. Sommigen waren zeer lang en breed. In wijde plooien vielen ze uiteen. Er waren ook mantels, kort en nauw. Ook bij de beffen was grote variatie in afmeting en model.

Sommige voorgangers, vooral de jongere, waren het gehannes met bef en mantel moe, en gingen over op de toga.

Er heerste omtrent de meest gewenste preekkleding veel onzekerheid. Er bestonden ook geen stringente voorschriften voor.

Wél kwam in 1853 een Wet op de Kerkgenootschappen tot stand. Maar wat daarin over het ambtsgewaad werd vermeld, was meer negatief dan positief. Er werd n.l. in verboden, het ambtelijk gewaad te dragen buiten de kerk. In de week zou de predikant dus een gewoon kostuum moeten dragen. Het gevaar was niet denkbeeldig, dat door deze maatregel de ambtskleding helemaal zou verdwijnen en de dominee ook op de kansel wereldse kleding zou gaan dragen.

Om dit tegen te gaan, liet de Algemene Synode van de Ned. Herv. Kerk in juli 1854 een brief uitgaan naar predikanten en kerkeraden. In deze brief werd Toga met Bef en Baret aanbevolen als , , ambtsgewaad". Vele malen wordt in deze synodale brief de woorden, , deftig" en , , plegtig" gebruikt.

Omdat sommige predikanten de voorheen gebruikte Mantel en Bef hebben afgelegd: , , zal de ambtskleding van den predikant, aan generlei regel of gebruik meer gebonden, bloot van zijn eigen keuze, of liever van de rusteloo- ze afwisseling van den heerschenden smaak afhangen, zal dus de mode lieverlede ook op den kansel gaan heersen, waaronder het ernstig en plegtig karakter der openbare godsdienst, ligtelijk zal lijden”.

De Synode wilde dus , , het gebruik ener min voegzame kleeding op den predikstoel stuiten”.

Door de aangeduide rustelooze afwisseling van kleding te voorkomen, , , treedt tevens voor het min deftige en gepaste een inderdaad deftig en gepast gewaad in de plaats”.

Kort gezegd... de brief bevatte het dringend advies, dat de dienstdoende predikanten op de kansel een toga zouden dragen. Het werd aanbevolen... niet verplicht gesteld. Er bleef een zekere , , kleervrijheid". Toch had de oproep van de Synode tot gevolg, dat het gebruik van de toga toenam.

Het kleed der geleerden ging meer en meer functioneren als ambtelijk gewaad in de eredienst.

Inderdaad kan de toga als speciaal gewaad, onafhankelijk van de mode, bij de bediening van Woord en Sacramenten, een passend gewaad worden genoemd.

Sommige predikanten achten een bepaald gewaad niet nodig. Ieder gemeentelid staat in het ambt der gelovigen en het onderscheid tussen voorganger en gemeente moet niet worden uitgedrukt in een bepaald ambtsgewaad. Het moet maar uit de kerk verdwijnen, menen zij.

Zij preken in het zwarte pak, al of niet met streepjesbroek. Anderen gaan verder en treden op in een gewoon grijs kostuum. Zelfs maakte iemand tot zijn ontzetting mee, dat in een belijdenisdienst in een gereformeerde kerk, de voorganger gekleed was in een groen jasje met een grauwgroengeel overhemd, een bruine beige broek en bruine schoenen. Een breed uitwaaierende veelkleurige das, waarin het groen overheerste, voltooide het geheel.

Alle gevoel voor stijl is hier zoek en de waardering voor het ambt minimaal. Een stuk verwereldlijking, elke kerk onwaardig.

Anti-toga

Het toenemend gebruik van de toga als kerkelijk gewaad, werd in het algemeen door de Gemeenten zonder bezwaar aanvaard. Het deed even vreemd aan, maar het wende gauw. Alleen in Zeeland kwam verzet tegen de toga. Met name in Middelburg was dit het geval. Daar zaten nogal wat anti-toga mensen.

Dat bleek, toen in de nazomer van 1855, de hervormde predikanten plotseling, zonder enige aankondiging, op de kansel verschenen in een toga. Het verraste de Gemeente volkomen.

In één van de kerken ontstond grote beroering. Luidkeels gaven velen aan hun ergernis lucht. Dreigende gebaren onderstreepten de boze woorden.

Eén van hen riep Gods ontferming in over zijn leeraar, die in zijn verblinding de , , dekmantel der ongerechtigheid" had aangetrokken. Velen verlieten in allerijl de kerk. Vrouwen, door emotie flauwgevallen, werden afgevoerd.

„De koster had het in deze dienst drukker dan de ontstelde leeraar, die nog zoveel tegenwoordigheid van geest behield, dat hij zijn hoorders - van hoor der essen was schier geen sprake meer - aan het zingen wist te zetten om na afloop van het allesbehalve stichtelijk gezang, met de overige makke schapen - een luttel aantal - zo goed en kwaad het ging, de treurig onderbroken dienst voort te zetten.

Van dit ogenblik af bleven vele , , trouwe kerkgangers" achterwege.

Het was een bonte schaar, een vogelenheir van diverse pluimage, waarvan een enkele, zwervensmoede, terecht kwam in de kring der Afgescheidenen.

De meesten wilden echter van dit , , sectarisme" niets weten, kerkten in de omhggende dorpen bij dominee's zonder de nieuwe jas, of bleven stilletjes thuis of verenigden zich voor tijd en wijle in conventikelen, peinzend op middelen, om zo mogelijk de vaderlandse kerk voor verdere afval te behouden”.

(D. de Rijcke in het: , , Archief van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen" (1913).

Een groot deel van de bezwaarden stichtte de , , anti-togakerk". Een herenhuis was hun kerkgebouw. Zelfs kreeg men in 1859 een eigen predikant, uiteraard zonder toga! Later verliep deze anti-togakerk en keerden de meesten terug naar de Hervormde kerk.

Wat kunnen kerkelijke mensen zich soms, om minder belangrijke zaken, geweldig opwinden!

Gebruik van de toga

Het meest werd en wordt de toga gedragen in de Ned. Herv.-en Lutherse Kerk.

De kerkelijk gereformeerden moesten vroeger niet zoveel van de toga hebben. Men zag het als een bij uitstek , , hervormd" gewaad.

Dr. A. Kuyper schreef in 1911 in , , Onze Eeredienst" over de toga: „Wie er niet aan gewoon was, wenne zich die gewoonte niet aan en grijpe nog veel minder naar de geheel verouderde steek, maar kleede zich gewoon en eenvoudig.

Een eenvoud, die in nog beter smaak uitkomt bij de gesloten, gekleede jas, met witte das, dan in de open rok met laag vest." Men kent dan ook in de gereformeerde kerken een grote vrijheid in wat men op de kansel om het lijf heeft.

Waarbij opgemerkt moet worden, dat in de loop van de jaren, meerdere voorgangers van die kerken, geruisloos overgingen op de toga. Er is een bekend gezegde, dat luidt: „Wij,

gereformerden hebben de , , kleervrijheid" en de hervormden hebben de , , leervrijheid”.

Deze karakterisering gaat vandaag de dag niet meer op, nu helaas, ook in de gereformeerde kerken leervrijheid geen vreemde zaak meer is.

Wit of zwart?

Deze vraag is sinds enige tientallen jaren aan de orde gesteld. Van bepaalde zijde ontstond drang van de zwarte naar de witte toga. Sommige predikanten willen het lange, witte kleed terug, dat in de vroeg-christelijke kerk werd gebruikt, de , , alba" of in het Nederlands: de , , albe”.

Bij de opsomming van liturgische gewaden in gebruik bij de roomse kerk, werd deze albe reeds genoemd.

Zoals gezegd, de albe is een soort jurk, een lang wit kleed, dat het symbool is van zuiverheid.

Als in de roomse kerk, de priester de albe aantrekt, dan bidt hij: „Schenk mij, o Heer, een blanke ziel, en reinig mijn hart, opdat ik, gewassen in het bloed van het Lam, de eeuwige vreugde mag genieten”.

Een opschuiving in de richting van de roomse liturgie, zien we ook in het toenemend gebruik van de stola.

Deze , , das" wordt gedragen over de toga. Stola's zijn er in verschillende kleuren. Het gebruik van een bepaalde kleur, hangt samen met een bepaalde tijd van het kerkelijk jaar.

Vier kleuren geven de toon aan: wit, rood, groen en paars.

Wit staat voor zuiverheid en blijdschap. Rood voor het vuur van de goddelijke Uefde. Groen duidt aan de hoop op 't eeuwige leven. Paars is de kleur van de boetvaardigheid.

Paars draagt men in de vastentijd, advent en lijdenstijd. Wit is voor de grote christelijke feesten Paasfeest, Kerstfeest, Hemelvaart. Groen is voor de resterende tijd en rood is bestemd voor het Pinksterfeest.

Wijlen dr. A. F. N. Lekkerkerker, her-l vormd en hoogleraar in de theologie aan de Universiteit van Groningen, keurde het gebruik van de stola af. Het was z.i. een verwarring van stijl, om de zwarte toga van de gereformeerde (reformatorische) dominee te gaan opluisteren met de stola van de vroegchristelijke en middeleeuwse liturgie.

Voorstander van de witte albe, was de hoogleraar godsdienstgeschiedenis te Groningen! dr. G. van der Leeuw. Hij verdedigde zijn opvatting door te verwijzen naar het witte kleed van Christus bij de Opstanding en van de ou' derUngen in het bijbelboek de Openbaringen,

Voorstanders van dit hturgisch gewaad menen, dat de nieuw-testamentische Uturgische eredienst meer ontspannen en feestelijk dient te 2ijn. En daarbij past veel meer de witte toga dan de zwarte, die meer behoort bij de eenzijdige preekdienst.

Toch overtreft het aantal zwarte toga's in ruime mate die van andere kleuren zoals wit, beige of grijs. Alleen een kleine, hooghturgische groep, geeft er voorkeur aan.

Naast het klassieke model toga met de bef en de zeer wijde mouwen, kwam een nieuw model tot stand.

De bef verdween. De drager van deze toga kan nu een stropdas aantrekken. Ook de wij-* de, tot pijpen geplooide mouwen, werden vervangen door smallere.

De voorganger behoeft nu niet meer b.v. bij het overreiken van de beker bij de viering van het Heilig Avondmaal, met de andere hand de mouw in bedwang te houden om onheil te voorkomen.

Dit nieuwe model voorzag blijkbaar in een behoefte, want 50 tot 60 procent van de predikanten gebruikt dit nieuwe model.

De behoudende groep in de Hervormde kerk; (zeg de gereformeerde bondsdominee's), draagt| grotendeels het oude model.

De predikanten van de Gereformeerde-en Oud-Gereformeerde Gemeenten dragen geen toga. Zij preken in zwarte, lange, geklede jassen.

Afronding

Ik wil afronden door weer te geven, wat wijlen dr. J. C. de Moor in de Chr. Encyclopedie, uitgave 1925, over het ambtsgewaad schreef:

„Overigens is dit een middelmatig din& waarin men niet moet drijven, de ander niet moet verwerpen, en heeft te zoeken wat het^ meest tot stichting kan dienen.

In Nederland heeft men vaak aan het dra- gen van „ambtsgewaad" een bovenmatige betekenis gehecht. Het heeft een grote strijd gekost, eer steek en kuitbroek verdwenen en over het dragen van een toga zijn menigmaal woorden gewisseld, niet evenredig aan de waarde van de zaak.

Evenzo het gebruik der witte das, het dragen van hoge hoed en dergelijke.

Een deftig en eerbaar gewaad, welke dan ook, is zeer betamelijk voor de Ambassadeurs van Christus Jezus. Overigens hoede men zich niet alleen voor superstitie (bijgelooO. doch ook voor het zien van een kenmerk van bezit of gemis aan rechtzinnigheid, in wat slechts een middelmatige zaak kan genoemd worden, waarover Christus' dienaars niet moeten twisten”.

B.

H.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1993

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

Ambt en gewaad (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1993

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's