Psalmen in de nacht
MEDITATIE
„Maar niemand zegt: aar is God mijn Maker, die de psalmen geeft in de nacht”. Job 35 : 10
De nacht verduistert, in en rondom Job. De echo van de hemelse vreugde, waar het begin van Jobs leed zo vol van was, raakte verstild en verstomd.
Elihu spitst zijn oren. Alom vangt hij klachten op. Van de vrienden naar Job en omgekeerd. Van Job zelfs aan het adres van God. Nu begint Elihu op zijn beurt te klagen. Van de weeromstuit? O nee; uit liefde tot God.
Maar niemand (van u) zegt: Waar is God mijn Maker, die de psalmen geeft in de nacht, in de klacht. Het geloof heeft immers twee kanten. Wij geloven niet alleen in iets, ik bedoel Iemand, God; wij moeten ook leren geloven tegen iets, tegen alles in.
Daar heeft dan het geloof God in mee. Evenwel wordt ingezet bij:
Een ernstige beschuldiging
Na veel klachten aangehoord te hebben over het lot en over God, doet het Ehhu zeer dat niemand vraagt: Waar is God mijn Maker. Gaat dat zomaar? Haal je dat even van de bovenste plank? Heeft Elihu gemakkelijk praten? Distantieert hij zich te gemakkelijk van de werkelijkheid? Let er eens op bij het lezen van Job 35, hoe de man zijn ogen te kost heeft gegeven. Hij ziet best hoe de groten de kleinen vertrappen, en de rijken de armen onderdrukken. Zingen, Psalmzingen in een wereld vol ellende...?
Ga er maar aan staan. Je lijkt wel niet goed.
Kom eens met een Psalm als met de deur in huis vallen. Daar is toch zeker niemand van gediend.
Je moet maar in de nacht zitten; onrecht, oorlogsgeweld, doodsdreiging.
Als een wereld van geluk instort; mensen krijgen te horen: u moet uw werk maar afbouwen. Doktoren hebben geen hoop meer voor u. Er is nogal wat te zingen als we de grote afval zich zien voltrekken, de beestachtigste zonden niet meer te stuiten lijken.
Doe alsjeblieft dat oude Liedboek dicht, en wees ietwat nuchter.
„Waar is God” is inmiddels allang vervangen door de vraag: , , God bestaat U wel? ”
De rauw-ruwe kreet van het mensenhart in onze moderne tijd verdringt Psalm en lied. Wat moet je met je gek wezel. God is weggevallen, en de mens van onze tijd vindt het ook niet meer nodig dat Hij er is. God is weg, terwijl Zijn afwezigheid niet eens wordt gemist. Dit alles zet een dikke zwarte streep onder het woordje „nacht”.
Pas op Job, eer ge het weet zit u in het vaarwater van de klachtenstroom van al die niet - naar - God - vragende - mensen. Daar blijkt Gods kind niet eens te goed voor, om in de nacht niet naar God te vragen. Elihu heeft Job pas zoiets horen zeggen.
Gij, Job, hebt gezegd dat de dienst des Heeren ook al geen rente afwerpt, niets uithaalt. Je kunt net zo goed raak leven (vs. 3). Ook Job had Asafs voeten die bijkans uitwijken en afglijden. De uwe en de mijne lijken daar erg op, vindt u niet.
Er is verschil in nachtervaring. Iedereen, ook heden, vraagt wél naar de nacht en wat er van de nacht terecht moet komen. Zo is de mens van nature.
En zo is Gods kind als hij niet blijft strijden om de oude natuur te doden. Maar het wordt wel nacht in optima forma als we God niet missen omdat we Hem best missen kunnen.
Als er niemand is die naar God zijn Maker vraagt. Elihu's nachtervaring is van ander gehalte. Voor hem is de nacht van het leed nieii doorslaggevend, maar het in-droeve feit dap hij de vraag naar de levende God nergens meef hoort. Daar beleef je de nacht op z'n don») kerst. Hij mist de roep naar God, en hoorj Gods eigen kind, Job met de wolven meehu% len in het bos. Hij mist God wel terdege.
Maar is dat „niemand" van Elihu niet ruin^ overdreven? Voor wie zijn eigen hart kenÉ niet. Zijn verwijt is niet dreigend, maar drin^ gend. Het wordt in elk geval gedragen dooii zijn gebed, dat hij aan zijn beschuldigin|i|s vooraf Het gaan: ijn Vader, laat Job beh proefd worden tot het einde toe (34 : 9).
Tot het bittere einde? Nee tot het zalig ein ^ de, tot het doel dat God met Job, u en mi| voor ogen staat. Opdat weer geboren zou wor < den de vraag, de roep, de bede: Waar is Godl mijn Maker. En de liefde Gods weer de over i hand zou krijgen.
Om midden in de nacht te zingen: U is eeij beter lot bereid.
Een aangrijpende vraag
Ja dat is even ontroerend, als ik niet meei vraag: hoe staat het met de nacht, maar als ii mijn ogen naar de bewolkte luchten sla, e^ doorheen mag zien, met ogen van het geloof.' Mijn blik de bede mee naar boven neemt: ' Waar is God mijn Maker?
Dat is andere taal dan die Job uitte toen hij, van God als zijn vijand sprak. Vijand of Maker, verwoester of Schepper; nogal een verschil van dag en nacht. Dat is waar ook. God is Licht en geen duisternis is in Hem.
„God wil Zich niet uit nijd op ons wreken. Waarom dreigt Hij dan? Omdat Hij niet wil dat wij verloren gaan" (Calvijn). Zo wie Ik liefheb die bestraf en kastijd Ik.
Als ik de verzen 6 en 7 eens beknopt mag weergeven, dan bedoelt EUhu die God. Die eeuwig en algenoegzaam in Zichzelf is, om de mens niet verlegen is. Onze gerechtigheden brengen Hem niets toe, en onze zonden bren gen Hem niet van de wijs.
God laat Job echter niet schieten.
God mijn Maker leert mij, adamskind, weer naar Hem vragen. Daartoe dienen de nachten. Om tot de belijdenis te komen: wij lijden straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben. God bereidt nachten van smart, lijden en loutering om Zijn kinderen te leren God God te laten.
Naar God mijn Maker te vragen is ook bidden: Leer mij dagen te verdragen, Die als nachten duister zijn.
In God geloven tegen alles in. Tegen de fengst en zorgen, tegen strijd en onheil in.
Hoe aangrijpend is het een kind van zijn |hioeder te horen zeggen: zij kan mij geen cwaad doen, wat je ook van haar zegt. Nog [aangrijpender is het de liefhebbers des Heeren e horen getuigen: Vader kan mij geen kwaad Woen, al zegt de hele wereld, al klaag het in inijn bange ziel: waar is nu uw God?
Het laatste onsje egoïsme verdwijnt uit onze smeekgebeden, zodra wij met Paulus de doorn in ons vlees dragen en tóch weten Mijn genade is u genoeg. Wie vraagt naar God, zijn Maker, eiii8gaat het ten diepste niet meer om een hemel jdie God geven moet, als wij goed oppassen, maar om de hemel die Heere is. God mijn goed, mijn zaligst lot.
Is dat te hoog, te diep voor u? U hebt gelijk Elihu, zo is er niemand onder de mensen. U hebt niet helemaal gelijk, Elihu. Wij mogen intussen weten van Iemand, die méér is dan Job. Hij kwam uit hoge hemel neer.
't Is middernacht. Zware wolkengevaarten breken los over de Beminde des Vaders. Onder de last van Gods toorn vervaren Gods golven en baren Zijn benauwde ziel.
Hij vroeg niet: Vader, waar bent U, maar 'sprak: Vader hier ben Ik. Uw wil geschiede. Weinig uren later hangt Hij op Golgotha's kruis in de nacht van Godverlatenheid.
Wat geen Job, geen Asaf, geen Jeremia hebben gekund - want zij hebben in de nacht hun geboortedag vervloekt - heeft onze Borg gedaan. Als de overste Leidsman en Voleinder van het geloof hield Hij Zich aan het Mijn God, Mijn God vast.
Hij verwierf het lied in de nacht, toen Hij na de lofzang gezongen te hebben uitging naar de Olijfberg. Zingende de hel tegemoet.
Hij is mijn lied, Mijn Psalmgezang.
Een heerlijk lied
Hoe heet dit lied? , , Psalmen in de nacht". Dat kan ik niet componeren op de verbogen snaren van mijn ziel. Hoe kom ik er dan aan? God mijn Maker gééft ze.
God zet Zijn kinderen niet in de nachtschuit, maar in de zangklas van de nachtschool. Wij leren de eerste tonen van het nieuwe lied in de grote verdrukking.
Elke nachtelijke weg is een repetitie van de lofzang op het Lam, dat dit lied voor mij verwierf. Gij hebt een nieuw lied in mijn mond gegeven. Machtige melodieën, hemelse zan-gen, geboren uit de smartekreten van onze Heiland.
Dan zingen wij in God verblijd, Aan Hem gewijd. Van 's Heeren wegen.
Ze zijn van verschillende toonhoogte, die Psalmen vol zuivere harmonie.
Een lied uit de diepte, waar we zelf geen schoonheid in beluisteren.
Maar zodra ik maar fluister: gena, o God, gena, beginnen de engelen in de hemel te zingen. Stroomt Gods geducht paleis hierboven, vol blijdschap.
In de nacht van zondeschuld en schuldbelijdenis schenkt God mij het nieuwe lied.
Ik zie Immanuël en zing: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? Christus is het. Die gestorven is.
Ik weet niet van welke aard uw nacht is. Zou er nog een lied voor de Heere af kunnen?
Paulus en Silas zingen te middernacht. Als ze tot over hun oren in de misère zitten, wonden schrijnen. Ook als de vijgeboom niet bloeit en alles dood en onvruchtbaar is. Nochtans van vreugde opspringen in de Heere en mij verheugen in de God van mijn heil.
Waar het lied op de mens stukbreekt, vallen we uit eigen kracht en waarde; restloos. Maar we vallen niet weg. Wel in Gods armen, met het nochtans van het geloof.
Zonder te begrijpen toch de moed hebben om te gelóven. Dat is een Godsgeschenk.
Als het geloof zijn zevenjarige hongersnood heeft, dan zal de herinnering aan Gods trouw die nimmer faalt, evenals Jozef in Egypte, de graanschuren van de hemel openen en ik zal liefde en lof voor Hem ten offer brengen. God doet in de grootste smarten ons liederen aan de hand. Mag ik er een enkele noemen?
Heer' ik wil Uw liefde loven. Ik weet aan wie ik mij vertrouwe, al wisselen ook dag en nacht, 'k Zal Zijn lof, zelfs in de nacht zingen.
De Heere is mij tot hulp en sterkte. Om ons heilgenot, worde Jacobs Gods, met gejuich geprezen. In de grootste smarten, blijven onze harten in de Heer' gerust.
In de nacht van de dood blijft het Hed levend: Gij zult mij leiden door Uw raad, en daarna in Uw heerlijkheid opnemen.
En zodra Jezus komt als een dief in de nacht, dan breekt het lied van Mozes en het Lam mij de mond open. 'k Zal eeuwig zingen!
Ik nodig tenslotte al het bekommerde en bedrukte volk uit om, niet altijd de vragenbus door te kruipen, maar op Christus te zien, Die boven de wolken aan de rechterhand Gods is.
Lof zingen in de nacht is een stukje hemel op aarde.
Niets spreekt hier vanzelf. Het gaat ook nooit vanzelf.
Feestvieren wanneer alle lampen uitgaan, valt onder de werkelijkheid van de genade. Zo gaat er wat van de kerk in de wereld uit. Want:
Geen vijand vrees ik, als Gij bij mij zijt Tranen en leed zijn zonder bitterheid.
Nee, we blazen als we Gode lofzingen niet hoog van de toren. Het bidden gaat aan het zingen vooraf. Wat zullen we bidden?
Houd hoog Uw kruis voor mijn verdonkerd oog. Licht in de schemer, leidt mij naar omhoog. De morgen daagt, de schaduw gaat voorbij, In dood en leven Heer', blijf mij nabij.
H.V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1993
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1993
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's